Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[verzoeker] ,
Procesgang
Inhoud verzoekschrift
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Beoordeling
Beslissing
af;
niet-ontvankelijkten aanzien van het verzoek ex artikel 577b lid 7 Sv.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2019 uitspraak gedaan op verzoeken ex artikel 577b lid 2 en 7 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1968 en vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt, heeft verzocht om de ontnemingsmaatregel van € 306.675,72 te matigen tot 13,54% van dit bedrag, conform het percentage dat aan concurrente schuldeisers wordt uitbetaald na homologatie van een akkoord in het faillissement. De rechtbank heeft de verzoeken behandeld na ontvangst van de verzoekschriften op 13 juni 2019 en na het horen van de betrokken partijen op 20 augustus 2019.
De rechtbank overweegt dat de verplichting tot betaling aan de Staat voortvloeit uit een onherroepelijk ontnemingsvonnis van 2 maart 2016. De rechtbank stelt vast dat de Staat, als concurrente schuldeiser, gebonden is aan het gehomologeerd akkoord dat is vastgesteld na het faillissement van de verzoeker. De rechtbank wijst het verzoek tot matiging van de ontnemingsmaatregel af, omdat niet is aangetoond dat de verzoeker niet in staat is aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Het verzoek ex artikel 577b lid 7 Sv wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank reeds op het inhoudelijke verzoek heeft beslist.
De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open voor de verzoeker tegen deze uitspraak.