ECLI:NL:RBAMS:2019:8243

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1868
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid door UWV

Op 5 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser] en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de afwijzing van een WIA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van [eiser] ongegrond verklaard. De zaak betreft de aanvraag van [eiser] voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), die op 31 oktober 2018 door het UWV werd afgewezen. Het UWV stelde dat [eiser] minder dan 35% arbeidsongeschikt was, een oordeel dat in bezwaar en beroep werd bevestigd. Tijdens de zitting op 9 oktober 2019 heeft [eiser] zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door een gemachtigde, terwijl het UWV zich ook door een gemachtigde liet vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft overwogen dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2016. De rechtbank hechtte bijzondere waarde aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen. [eiser] voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was, omdat het primaire onderzoek was uitgevoerd door een AIOS en de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen dossierstudie had verricht. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV niet kon worden tegengeworpen dat [eiser] had afgezien van een hoorzitting, en dat de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende was om de conclusie te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een arbeidskundig onderzoek, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1868

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde [naam] ).
De rechtbank zal partijen hierna aanduiden als [eiser] en het UWV.

Procesverloop

Op 31 oktober 2018 heeft het UWV de aanvraag van [eiser] voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Op 6 maart 2019 heeft het UWV het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] was laatstelijk werkzaam als medewerker schoonmaak en onderhoud busstation voor 37,5 uur per week. Op 24 december 2013 heeft [eiser] zich ziek gemeld vanwege nekklachten en een ernstige depressie na een verkeersongeval. Na afloop van de wachttijd van 104 weken heeft hij een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering.
2. Op 10 november 2015 heeft het UWV de aanvraag afgewezen, omdat volgens de verzekeringsarts is gebleken dat [eiser] minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In bezwaar, beroep en hoger beroep is dit besluit bevestigd.
Deze procedure
3. [eiser] heeft op 13 juli 2018 per augustus 2016 een toename van zijn gezondheidsklachten aan het UWV gemeld.
4. Met het primaire besluit heeft het UWV besloten dat [eiser] per 1 augustus 2016 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zijn gezondheidsklachten volgens de verzekeringsarts niet wezenlijk anders zijn dan tijdens het laatste WIA-onderzoek op
15 februari 2016.
5. Naar aanleiding van het bezwaar van [eiser] heeft het UWV hem laten onderzoeken door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat er geen sprake is van toegenomen gezondheidsklachten per augustus 2016.
Wettelijk kader
6.Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA, ontstaat alsnog recht op een uitkering met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van arbeid. Op grond van het derde lid van dit artikel kan dit recht niet later ingaan dan vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd.
Beoordeling door de rechtbank
7.De vraag in deze procedure is of het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2016.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) komt een bijzondere waarde toe aan het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, als dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, geen inconsistenties bevat en concludent (logisch) is. Het gevolg van die bijzondere waarde van dit rapport is dat het UWV zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in principe op dit soort rapporten mag baseren. Het is aan [eiser] om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
9. [eiser] heeft aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat het primaire onderzoek is uitgevoerd door een AIOS (arts in opleiding tot specialist, in dit geval tot verzekeringsarts) en de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen dossierstudie heeft verricht. De rechtbank stelt vast dat het primaire rapport is opgemaakt door een AIOS verzekeringsarts en getoetst en akkoord is bevonden door een verzekeringsarts. De AIOS verzekeringsarts heeft kennis genomen van het dossier en van de door [eiser] ingevulde vragenlijsten. Daarnaast heeft zij informatie uit de behandelend sector opgevraagd en [eiser] op het spreekuur gezien. Zij heeft inzichtelijk en conform eerder onderzoek gerapporteerd. De rechtbank vindt een eventueel gebrek in de primaire fase voldoende hersteld door de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft weliswaar alleen dossieronderzoek verricht maar dat komt omdat [eiser] heeft afgezien van zijn recht om te worden gehoord. Dit kan niet aan het UWV worden tegengeworpen. De rechtbank weegt daarnaast mee dat [eiser] zich in de bezwaarfase heeft laten bijstaan door een professionele gemachtigde op wiens verzoek is afgezien van een hoorzitting. Het afzien van een hoorzitting en de eventuele consequenties daarvan komen dan ook voor rekening van [eiser] .
10. In het rapport van 8 februari 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgeschreven hoe hij zijn onderzoek heeft verricht en welke informatie hij heeft bestudeerd. In een aanvullende rapportage van 1 maart 2019 is hij ingegaan op het door [eiser] ingebrachte rapport van [functie] [naam] , dat in het kader van een letselschadeprocedure op 24 januari 2019 is opgesteld. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat het rapport van [naam] ziet op de periode in geding en dat gelet hierop de verzekeringsarts bezwaar en beroep, hoewel summier, voldoende heeft gemotiveerd dat het rapport geen aanleiding geeft om een toename van de klachten aan te nemen. Hetgeen [eiser] hierover naar voren heeft gebracht maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een voldoende consistent en concludent onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en voldoet het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen.
11. Ten aanzien van de vraag over welke datum - of welk tijdvak - de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid dient plaats te vinden, overweegt de rechtbank dat het beoordelingstijdvak zich in een situatie als de onderhavige uitstrekt over de periode van de gestelde toename van de beperkingen, tot de datum waarop een verzekerde zich tot het UWV heeft gewend. [1] De rechtbank volgt [eiser] dan ook niet in zijn grond dat bij het onderzoek in primo ten onrechte is geconcludeerd dat ‘per heden’ de medische situatie van [eiser] niet wezenlijk is gewijzigd ten opzichte van het eerdere onderzoek uit 2016.
12. Met betrekking tot de stelling van [eiser] dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist is, wijst de rechtbank er op dat aan het bestreden besluit geen arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt. In lijn met vaste rechtspraak van de Raad [2] is er, indien er geen sprake is van toegenomen beperkingen bij dezelfde ziekteoorzaak, geen aanleiding voor het verrichten van een arbeidskundig onderzoek. Dit maakt dat de rechtbank ook deze beroepsgrond verwerpt.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB1978.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8334.