Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2019 in de zaak tussen
[eiseres] , te Amsterdam, eiseres (hierna: [eiseres] ),
de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna: Svb)
Procesverloop
Overwegingen
24 juni 2019,waarop een korting van 4% wordt toegepast vanwege – afgerond – twee niet verzekerde jaren. Volgens de Svb heeft [eiseres] namelijk van [periode] geen AOW opgebouwd. Met het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.In de betreffende periode waren volgens de Svb alleen personen die in het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden woonden verzekerd voor de AOW. [eiseres] woonde tot en met [datum] in Suriname en was daarom niet verzekerd.
Het beroep van [eiseres] dat er een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt naar woonplaats, slaagt niet. Voor het begrip verzekerde in de AOW is niet de nationaliteit van belang, maar het ingezetenschap. Voor de beperking van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen tot in beginsel ingezetenen, bestaat volgens de Hoge Raad een toereikende objectieve rechtvaardiging. [1] Daarbij is het zo dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), in navolging van de Hoge Raad [2] , onder het begrip Rijk – zoals tot 1 januari 1990 in de AOW was opgenomen – moet worden verstaan het Rijk in Europa. [3] De rechtbank verwijst wat betreft de verhouding en taakverdeling tussen Nederland en Suriname naar onder meer de uitspraak van de Raad van 1 april 2016. Daarin is – onder verwijzing naar parlementaire behandeling van de positie van ingezetenen van Suriname voorafgaand aan de onafhankelijkheid van dit land – overwogen dat de staatkundige relatie tussen Nederland en Suriname tot gevolg heeft gehad dat Suriname steeds verantwoordelijk is geweest voor zijn eigen socialezekerheidsstelsel. [4] De Nederlandse overheid is daarom voor de jaren dat personen in Suriname hebben gewoond niet verantwoordelijk voor het pensioen. Ook de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in haar brief van 5 oktober 2017 in reactie op vragen uit de Tweede Kamer geantwoord geen mogelijkheid te zien voor een speciale regeling voor de niet volledige AOW-opbouw van Nederlandse (voormalig) ingezetenen van Surinaamse herkomst. [5] Het betoog dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid kan, gelet hierop, niet slagen.
cherry pickingdoet, omdat zij wel van het oordeel gebruik maakt om te wijzen op de gerechtvaardigdheid van de ingezeteneneis, maar niet vermeldt dat er door de Staat op geen enkele wijze uitvoering is gegeven aan het advies van het College Gelijke Behandeling om de nadelen van deze eis te verzachten en aan de positie van de verzoekers (in algemene termen) tegemoet te komen.
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.