ECLI:NL:RBAMS:2019:9101

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
AMS 19_4296
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kinderbijslag wegens gebrek aan duurzame persoonlijke band met Nederland na langdurig verblijf in Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank. Eiser, geboren in Marokko, heeft van 1996 tot 2013 in Nederland gewoond en is in 2013 naar Marokko verhuisd vanwege gezondheidsklachten. Na een verblijf van vijf jaar in Marokko, keerde hij eind 2018 terug naar Nederland en vroeg hij kinderbijslag aan voor zijn twee minderjarige kinderen. De aanvraag werd afgewezen omdat de Sociale Verzekeringsbank van mening was dat eiser geen duurzame persoonlijke band met Nederland had opgebouwd na zijn lange verblijf in Marokko.

De rechtbank heeft de situatie van eiser beoordeeld op de peildata van 1 januari en 1 april 2019. Eiser had in die periode geen zelfstandige woonruimte in Nederland en zijn gezin woonde nog in Marokko. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser, waaronder zijn langdurige afwezigheid uit Nederland en het feit dat hij nog maar kort in Nederland verbleef, onvoldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een duurzame band met Nederland. Eiser had weliswaar een verblijfsrecht en ontving een WGA-uitkering, maar dit voldeed niet aan de eisen voor ingezetenschap volgens de Algemene Kinderbijslagwet.

Eiser voerde aan dat hij recht had op kinderbijslag op basis van het Verdrag inzake de rechten van het kind en het VN-Gehandicaptenverdrag, maar de rechtbank oordeelde dat deze verdragen geen directe aanspraak op kinderbijslag konden opleveren. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor kinderbijslag terecht was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. C.G.M. de Groot),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. A.F.L.B. Metz).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om kinderbijslag afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2019. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat er vooraf ging aan deze procedure
1. Eiser is geboren in Marokko. Hij heeft van 1996 tot 2013 in Nederland gewoond. Hij heeft in die periode voor lange tijd gewerkt. Sinds 6 juli 2010 ontvangt hij een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering. In 2013 is eiser vanwege gezondheidsklachten verhuisd naar Marokko. Daar is hij getrouwd en heeft hij twee kinderen gekregen. Eiser en zijn kinderen hebben zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit.
2. Eiser is eind 2018 terug naar Nederland gekomen. Vanaf 8 december 2018 heeft hij verbleven bij de winteropvang en sinds 8 januari 2019 verblijft eiser bij de dag- en nachtopvang van het Leger des Heils. De gemeente Amsterdam heeft op 15 juli 2019 beslist dat eiser in aanmerking komt voor een voorziening Beschermd Wonen en hem daarvoor op een wachtlijst geplaatst.
3. Op 15 april 2019 heeft eiser kinderbijslag aangevraagd voor zijn twee minderjarige kinderen [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft in het primaire besluit die aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder onder meer het volgende overwogen. Eiser woonde sinds 2013 in Marokko. Hij is teruggekomen naar Nederland om zich hier weer te vestigen. Daarbij wordt hij gesteund en begeleid door verschillende instanties. Eiser heeft een verblijfsrecht in Nederland omdat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Hij krijgt een WGA-uitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Maar eiser heeft geen vaste baan of eigen zaak in Nederland. En hij heeft geen eigen ingerichte zelfstandige woonruimte in Nederland. Eisers gezin woont nog in Marokko. Eiser is naar Marokko gegaan om tot rust te komen. Hij heeft daar vijf jaar gewoond en zijn kinderen zijn daar geboren. Hij onderhoudt zijn gezin door maandelijks geld aan hen over te maken. Eiser heeft in Marokko nog wel een zelfstandige woonruimte. Eiser heeft in de afgelopen vijf jaar een band opgebouwd met Marokko. Zijn band met Nederland is de afgelopen vijf jaar beëindigd en bouwt hij nu langzaam weer op. Van een duurzame persoonlijke band met Nederland is nu nog geen sprake. Eiser krijgt daarom voor zijn kinderen over het eerste en tweede kwartaal van 2019 geen kinderbijslag.
Standpunt van eiser
4. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat hij een duurzame en persoonlijke band heeft met Nederland. Hij is toegelaten tot een voorziening voor beschermd wonen. Het is hem niet toe te rekenen dat de wachtlijst voor woningen zo lang is en dat hij geen zelfstandige woning tot zijn beschikking heeft. Een zorgbehoefte mag geen reden zijn om zijn kinderen een sociale uitkering als kinderbijslag te onthouden. Eiser beroept zich op het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Verder beroept eiser zich op de artikelen 3, 4 en 5 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VN-Gehandicaptenverdrag). [1] Hij heeft langdurig gewerkt in Nederland en ontvangt van het Uwv een WGA-uitkering. Ook heeft hij pensioen opgebouwd. Het centrum van eisers belangen bevindt zich in Nederland. Hij spreekt vloeiend Nederlands en heeft de intentie om in Nederland te blijven. Hij verricht vrijwilligerswerk bij het Leger des Heils en steunt Artsen zonder grenzen. Verder is eiser verzekerd op grond van de Zorgverzekeringswet. Het is inconsistent dat de Svb concludeert dat eiser voor de Wet langdurige zorg (Wlz)/Zorgverzekeringswet wel als ingezetene is verzekerd, maar niet voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiser heeft een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten. Tijdens zijn verblijf in Marokko heeft eiser in 2017 gebruik gemaakt van zijn Nederlandse stemrecht. Tijdens zijn verblijf in Marokko heeft eiser zijn Nederlandse e-mailadres aangehouden en een postbus in Amsterdam. Eiser heeft destijds Nederland verlaten met de bedoeling weer terug te keren. Hij is duurzaam verbonden met de Nederlandse samenleving, moet als ingezetene worden beschouwd en is op grond daarvan verzekerd voor de AKW. Hij heeft daarom recht op kinderbijslag, aldus eiser.
De beoordeling van de rechtbank
5. Beoordeeld moet worden of eiser recht heeft op kinderbijslag over het eerste en tweede kwartaal van 2019.
6. Verweerder heeft de situatie op 1 januari 2019 en 1 april 2019 beoordeeld. Dat heeft ermee te maken dat in de AKW is bepaald dat het recht op kinderbijslag wordt bepaald aan de hand van de situatie op de peildatum. Dat is de eerste dag van de eerste maand van een kwartaal. De rechtbank moet dus beoordelen hoe de situatie van eiser was op 1 januari 2019 en 1 april 2019 (hierna: de peildata).
7. Om recht te hebben op kinderbijslag moet iemand – kort gezegd – ingezetene zijn of in Nederland werken. Dat staat in de artikelen 2, 3 en 6 van de AKW. Ingezetene is degene die in Nederland woont. Waar iemand woont, moet naar de omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) komt het er bij die beoordeling op aan of alle in aanmerking komende omstandigheden van zodanige aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. [2] Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.
Vanaf wanneer was eiser in Nederland?
8. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag om kinderbijslag van 15 april 2019 heeft opgeschreven dat hij sinds 13 december 2018 in Nederland is komen wonen. Dat is ook de datum waarvan verweerder bij de besluitvorming is uitgegaan. Op de zitting heeft eiser verteld dat hij de datum van 13 december 2018 op het aanvraagformulier heeft ingevuld, omdat hij vanaf die datum bij de gemeente staat ingeschreven. Hij was echter al sinds oktober 2018 in Nederland en in die eerste weken was hij dakloos, aldus eiser.
9. Op de zitting heeft eiser een stuk overgelegd waaruit blijkt dat zijn aanvraag om maatschappelijke opvang bij besluit van 1 november 2018 is afgewezen. Gelet daarop gaat de rechtbank ervan uit dat eiser vanaf 1 november 2018 in Nederland verbleef. Objectieve gegevens om van een eerdere datum uit te gaan, ontbreken. Verweerder heeft op de zitting gezegd dat, ook als ervan uit wordt gegaan dat eiser al sinds 1 november 2018 in Nederland verbleef (in plaats vanaf 13 december 2018), dit geen verandering brengt in verweerders standpunt dat op de peildata (nog) geen sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard.
Was er op de peildata sprake van een duurzame band van persoonlijke aard?
10. Eiser heeft in 2013 zijn woonplaats verplaatst naar Marokko en daar een gezinsleven opgebouwd. Daarmee is toen zijn Nederlandse ingezetenschap geëindigd. Na vijf jaar afwezigheid duurt het dan na terugkeer in Nederland enige tijd voordat er (weer) sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. De rechtbank is van oordeel dat op de peildata nog geen duurzame band van persoonlijke aard tussen eiser en Nederland bestond. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser voor lange tijd buiten Nederland heeft gewoond, op de peildata nog maar relatief kort in Nederland verbleef, niet beschikte over een zelfstandige woning en dat zijn gezin nog in Marokko woont. Dit zijn omstandigheden waar blijkens de rechtspraak van de Raad veel gewicht aan toekomt bij de beoordeling of sprake is van ingezetenschap.
11. De door eiser aangevoerde omstandigheden en overgelegde documenten zijn tegenover de hiervoor genoemde omstandigheden van onvoldoende gewicht om al op de peildata ingezetenschap aan te nemen. Verder zien een aantal van de door eiser overgelegde documenten, zoals zijn verrichte vrijwilligerswerk en het afsluiten van een aansprakelijkheidsverzekering, op omstandigheden van ná de peildata. Deze omstandigheden zijn daarom niet relevant voor de beoordeling.
12. Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat hij geen besluit heeft genomen over de vraag of eiser verzekerd is voor de Wlz. Eiser heeft ook geen besluit kunnen overleggen waaruit blijkt dat hij door verweerder als verzekerd is aangemerkt ten aanzien van de Wlz of de Zorgverzekeringswet. Van een inconsistentie is dan ook niet gebleken. Deze grond slaagt daarom niet.
13. Voor een beroep van eiser op de artikelen 3 en 4 van het VN-Gehandicaptenverdrag is nodig dat deze artikelen rechtstreekse werking hebben. De bepalingen moeten daarvoor onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast. Daarvan is hier geen sprake. Artikel 3 bevat namelijk algemeen geformuleerde grondbeginselen van het VN-Gehandicaptenverdrag. Het op grond daarvan in de nationale rechtsorde te bewerkstelligen resultaat is niet (onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig) omschreven. Van rechtstreekse werking van artikel 3 is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake. Artikel 4 bevat een algemeen geformuleerde doelstelling, die inhoudt dat staten moeten waarborgen en bevorderen dat alle personen met een handicap zonder enige vorm van discriminatie ten volle alle mensenrechten en fundamentele vrijheden kunnen uitoefenen. Het artikel schrijft voor dat verdragsstaten ten behoeve van dit doel onder meer wetgeving aannemen, maatregelen nemen en onderzoek uitvoeren of bevorderen. Door deze algemene doelstelling en opdracht kan eiser niet rechtstreeks een concrete aanspraak op kinderbijslag ontlenen aan artikel 4 van het VN-Gehandicaptenverdrag. Eisers beroep op dit artikel slaagt daarom ook niet.
14. Voor zover eiser heeft bedoeld aan te voeren dat hij wordt gediscrimineerd vanwege zijn handicap overweegt de rechtbank dat bij de voorwaarden om voor kinderbijslag in aanmerking te komen geen direct of indirect onderscheid wordt gemaakt op basis van handicap. Ook in zoverre slaagt eisers betoog (en beroep op artikel 5 van het
VN-Gehandicaptenverdrag) dus niet.
15. Het betoog van eiser dat het bestreden besluit in strijd is met het IVRK slaagt ten slotte ook niet. Het is vaste jurisprudentie dat uit bepalingen in het IVRK geen recht op kinderbijslag kan volgen. [3] Uit het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012 [4] volgt dat een kind noch op grond van de AKW noch bij of krachtens enige andere Nederlandse wettelijke bepaling een zelfstandige aanspraak op kinderbijslag heeft, noch resulteert het eigen belang van het kind in een aanspraak van de ouders op kinderbijslag.
Conclusie
16. De rechtbank concludeert dat er nog geen sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiser en Nederland op 1 januari en 1 april 2019. Van ingezetenschap als bedoeld in de AKW is op die data dan ook geen sprake. Verweerder heeft daarom terecht beslist dat eiser over de eerste twee kwartalen van 2019 geen recht heeft op kinderbijslag.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van 13 december 2006.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 augustus 2012 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 3 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1035.