ECLI:NL:RBAMS:2020:1081

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
AMS 18/1256
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en inschakeling van deskundige verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.S. Vlieger, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering per 12 juli 2017, zoals vastgesteld in het primaire besluit van 11 mei 2017 en het bestreden besluit van 10 januari 2018. De rechtbank heeft een deskundige verzekeringsarts ingeschakeld om de medische beperkingen van eiseres te beoordelen. De deskundige concludeerde dat de eerdere FML onvoldoende rekening hield met de beperkingen van eiseres, waaronder posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende had toegelicht waarom de geduide functies geschikt waren voor eiseres, en dat de medische grondslag van het bestreden besluit pas in beroep was voorzien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de WIA-uitkering. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.345,35, en diende het griffierecht van € 46,- aan eiseres te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/1256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: L. Schreuders).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van eiseres per 12 juli 2017 beëindigd.
Bij besluit van 10 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018.
Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op het kort voor de zitting door eiseres overgelegde expertiserapport van verzekeringsarts [de persoon] van [bedrijf 1] van 29 juni 2018.
Verweerder heeft op 7 augustus 2018 een nadere rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Daarop heeft eiseres op 28 augustus 2018 gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens aan de deskundige drs. J.M. Fokke, verzekeringsarts bij DC Expertise Centrum (hierna: de deskundige verzekeringsarts), opdracht gegeven om eiseres te onderzoeken en rapport uit te brengen aan de hand van een door de rechtbank opgestelde vraagstelling.
De deskundige verzekeringsarts heeft op 10 april 2019 rapport aan de rechtbank uitgebracht. Eiseres heeft bij brief van 13 juni 2019 gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 21 juni 2019 een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juni 2019 overgelegd. Verder zijn in dezelfde brief een aangepaste Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van eveneens 5 juni 2019 en een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 juni 2019 overgelegd.
Eiseres heeft bij brief van 24 september 2019 gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 23 oktober 2019 gereageerd en een nadere rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 oktober 2019 overgelegd.
Bij brief van 21 november 2019 heeft de rechtbank aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting, tenzij één van partijen binnen vier weken aangeeft mondeling op een nadere zitting te willen worden gehoord. Partijen hebben vervolgens laten weten geen nadere zitting te willen, waarna de rechtbank op 31 januari 2020 het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Wat er aan deze zaak voorafging
1.1.
Eiseres was laatstelijk werkzaam als [functie 1] bij [bedrijf 2] . Op 2 maart 2010 heeft zij zich daar ziekgemeld. Met ingang van 27 februari 2013 ontving eiseres een WIA-uitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35,75%. Op 30 januari 2017 heeft het [bedrijf 2] als eigenrisicodrager een herbeoordeling voor eiseres aangevraagd. De verzekeringsarts heeft op 4 mei 2017 een FML opgesteld. Verweerder heeft de WIA-uitkering van eiseres met het primaire besluit beëindigd met ingang van 12 juli 2017, omdat zij voor minder dan 35% (namelijk 26,93%) arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het primaire besluit is door verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft verweerder de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2017 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 januari 2018 ten grondslag gelegd.
Procedure bij de rechtbank
2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en daarbij (onder meer) aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische beperkingen. Ook is zij het niet eens met de geduide functies.
3. De rechtbank heeft een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige benoemd om gemotiveerd antwoord te geven op (onder andere) de vragen welke beperkingen eiseres had op 12 juli 2017 (de datum in geding) en of de deskundige verzekeringsarts kan instemmen met de door de verzekeringsarts opgestelde FML van 4 mei 2017.
4. De deskundige verzekeringsarts is in zijn rapport van 10 april 2019 tot de conclusie gekomen dat hij niet kan instemmen met de FML van 4 mei 2017. De deskundige verzekeringsarts schrijft dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die voortkomen uit de posttraumatische stressstoornis (PTSS) en de depressieve stoornis. De deskundige verzekeringsarts heeft daarom aanvullende beperkingen ten aanzien van de rubrieken ‘persoonlijk en sociaal functioneren’ voorgesteld. Ook is eiseres aangewezen op regelmatige werktijden.
Verloop procedure na het rapport van de deskundige verzekeringsarts
5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het rapport van de deskundige verzekeringsarts de FML van 4 mei 2017 niet gehandhaafd. Op 5 juni 2019 is een nieuwe FML opgesteld, met toevoeging van de beperkingen die door de deskundige verzekeringsarts zijn voorgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert met deze gewijzigde FML in zijn rapportage van 19 juni 2019 tot dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid (26,93%).
6. Eiseres is het niet eens met de door verweerder geduide functies in de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 juni 2019.
Eiseres voert aan dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek, nu ten onrechte de motivering ten aanzien van signaleringen niet door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is besproken. Eiseres verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 12 oktober 2006. [1]
Eiseres stelt dat de functie soldering operator niet passend is vanwege een hoog handelingstempo, een grote verantwoordelijkheid en veelvuldige deadlines.
De functie junior medewerker archiefbeheer is niet passend omdat deze functie een grote verantwoordelijkheid, een hoog handelingstempo en grote analytische aspecten vereist.
De functie administratief medewerker is niet passend omdat het gaat om ondersteuning van anderen en om de reden dat stukken beoordeeld/geretourneerd/doorgestuurd dienen te worden. Daarnaast is geen sprake van een voorspelbare werksituatie en dient eiseres veel met andere medewerkers om te gaan. Dat is niet wenselijk omdat voor eiseres het leggen van contact moeizaam verloopt en zij niet in staat is om te gaan met conflicten.
De functie administratief ondersteunend medewerker is niet passend omdat deze functie grote verantwoordelijkheden bevat. Eiseres is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, waarvan geen sprake is en er communicatie met ouders/mentoren is vereist, waarbij conflicten kunnen ontstaan. Op dat punt is eiseres beperkt.
Beoordeling door de rechtbank
Medische grondslag
7. De rechtbank stelt vast dat de medische beperkingen van eiseres, zoals vastgelegd in de FML van 5 juni 2019, niet langer in geschil zijn. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de FML van 5 juni 2019.
Arbeidskundige grondslag
8. Verweerder acht eiseres geschikt voor de functies van productiemedewerker industrie, samenstellen van producten (SBC 111180), archiefmedewerker (SBC 553020) en administratief medewerker, document scannen (SBC 315133). Verweerder heeft aan de arbeidskundige grondslag meerdere rapportages ten grondslag gelegd. De primaire arbeidsdeskundige heeft op 9 mei 2017 rapport uitgebracht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 3 januari 2018 en 27 juni 2018 en ná de gewijzigde FML van 5 juni 2019 op 19 juni 2019 en 17 oktober 2019 (nadere) rapportages uitgebracht.
9. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen van verweerder voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het rapport van 3 januari 2018 blijkt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep alle signaleringen heeft toegelicht en uitgebreid overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de geduide functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is eveneens van oordeel dat de functies passend zijn en heeft het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep medeondertekend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is verder in zijn nadere rapportages gemotiveerd ingegaan op de door eiseres naar voren gebrachte standpunten.
10. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Raad van 13 februari 2009 [2] volgt dat afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, voorafgaand overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk zal zijn. Daargelaten of het in onderhavig geval noodzakelijk was dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep álle signaleringen diende te bespreken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, overweegt de rechtbank dat uit het laatste rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 oktober 2019 blijkt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over alle grieven van eiseres met betrekking tot de functies overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze grond kan daarom niet slagen.
11. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapportages voldoende heeft toegelicht waarom de functies geschikt zijn voor eiseres en dat haar belastbaarheid niet wordt overschreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de geduide functies passend zijn voor eiseres. Uit het voorgaande volgt dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie
12. Uit de overwegingen 4 en 5 volgt dat verweerder het bestreden besluit pas in beroep van een juiste medische grondslag heeft voorzien. Daarmee staat vast dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet van een deugdelijke motivering was voorzien. Deze schending van de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat eiseres door deze schending niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet had voorgedaan zou een besluit met een gelijke uitkomst zijn genomen.
13. Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het beroep ongegrond is. De WIA-uitkering van eiseres is terecht beëindigd per 12 juli 2017.
14. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een
wegingsfactor 1).
15.1.
Ten aanzien van de kosten voor het inschakelen van deskundigen overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb komen kosten van een deskundige, die aan een partij verslag heeft uitgebracht, voor vergoeding in aanmerking. Naar vaste rechtspraak komen de kosten van inschakeling van een deskundige voor vergoeding in aanmerking als deze inschakeling redelijk was en de kosten zelf redelijk zijn. De door eiseres via [bedrijf 1] ingeschakelde deskundige verzekeringsarts [de persoon] is aan te merken als deskundige in de zin van deze bepaling en de inschakeling van een medisch deskundige is in onderhavige zaak redelijk te achten. Deskundige [de persoon] heeft op 2 juli 2018 een deskundigenrapport uitgebracht, dat door eiseres in de beroepsprocedure is ingebracht. Ten aanzien van de rapportage (zo blijkt uit de door eiseres overgelegde factuur) is een tijdsbesteding van 525 minuten, dus 8 uur en 45 minuten, aangegeven.
15.2.
De rechtbank stelt de maatstaf voor vergoeding van de kosten van een deskundige vast ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Op grond van artikel 6 van het besluit tarieven in strafzaken (het Besluit) geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wtsz, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang van de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 122,63 per uur bij opdrachten verstrekt in 2018. In artikel 15 van het Besluit is bepaald dat de bedragen genoemd in het Besluit, worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Met inachtneming van voornoemde bepalingen wordt de vergoeding van de kosten van de deskundigenrapportage (forfaitair) vastgesteld op 8,75 (uur) x 122,63 x 1,21 (btw) = € 1.298,35.
16. De totale proceskostenvergoeding bedraagt dus € 2.345,35 (€ 1.298,35 + € 1.050,-).
17. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.345,35.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.