1.6.Verweerder heeft met de primaire besluiten 1 en 2 aan eiser een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opgelegd. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser de woning zonder vergunning aan de woonruimtevoorraad heeft onttrokken. Volgens verweerder is er niet aan de exploitatie op grond van de b&b-regels voldaan omdat de gehele woning in gebruik is gegeven aan toeristen, zonder dat deze duurzaam bewoond werd. Verweerder stelt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat de woning op deze wijze werd gebruikt. Omdat eiser de eigenaar van de woning is, bestaat er een contractuele relatie tussen hem en degene die praktisch uitvoering heeft gegeven aan voornoemde overtreding. Daarnaast heeft eiser toestemming gegeven voor het exploiteren van een b&b in de woning. Het lag dan ook op de weg van eiser om te controleren of dit conform de regelgeving gebeurde, aldus verweerder.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit strijdig is met het legaliteitsbeginsel, nu uit het bestreden besluit niet blijkt welk wettelijk voorschrift wordt overtreden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat op deze manier een straf wordt opgelegd zonder dat duidelijk is welke overtreding daaraan ten grondslag ligt. Daarnaast stelt eiser niet als overtreder te kunnen worden aangemerkt. Volgens artikel 3.1.2, zesde lid van de Huisvestingsverordening 2019, is niet de eigenaar maar de hoofdbewoner van de woning verantwoordelijk voor de naleving van de voorwaarden waaronder een b&b mag worden geëxploiteerd. Dat eiser als eigenaar verplicht was na te gaan of de b&b volgens de regels werd geëxploiteerd, zoals verweerder stelt, mist een wettelijke grondslag. Ook stelt eiser dat het niet zonder meer duidelijk voor hem was of er al dan niet een gemeentelijke voorwaarde werd overtreden. Verder is eiser van mening dat de bedragen van de opgelegde boete en last onder dwangsom te hoog zijn en dat matiging op zijn plaats is. Tot slot voert eiser aan dat de voorwaarden die verweerder stelt aan het exploiteren van een b&b in strijd zijn met de Dienstenrichtlijn.
4. Om tot een oordeel te komen kijkt de rechtbank naar de wet- en regelgeving en naar wat de hogerberoepsrechter oordeelt in soortgelijke zaken. De hoger beroepsrechter oordeelt dat alleen al uit het eenmalige gebruik van een woning door toeristen volgt dat deze niet beschikbaar is voor duurzame bewoning. De woning is daarmee onttrokken aan de woningvoorraad en er is een onttrekkingsvergunning vereist. Als iemand zijn of haar woning verhuurt aan toeristen, wijzigt de functie van het gebruik van de woning immers. De woning wordt in dat geval gebruikt voor een ander doel dan voor bewoning.
Is het bestreden besluit strijdig met het legaliteitsbeginsel?
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het bestreden besluit niet duidelijk maakt welk wettelijk voorschrift volgens verweerder wordt overtreden. Volgens het bestreden beluit heeft eiser artikel 21, onder a, van de Huisvestingswet 2014 (Hw) overtreden. Verweerder heeft in het bestreden besluit duidelijk gesteld dat de overtreding daaruit bestaat dat eiser de woning heeft onttrokken aan de woningvoorraad zonder de daarvoor benodigde vergunning te hebben. Hoewel eiser betwist dat er geen hoofdbewoner was, en stelt dat zijn neef de hoofdbewoner was, blijkt dit niet uit het Rapport van Bevindingen van 2 oktober 2018. De enkele betwisting van deze vaststelling door eiser kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van de inhoud van voornoemd Rapport van Bevindingen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet strijdig is met het legaliteitsbeginsel.
Kan eiser als overtreder worden aangemerkt?