5.1Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De recente ontwikkelingen, de beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 8 april 2020 in zaak C-791/19, de tussenuitspraak van het Gerechtshof te Karlsruhe en het bestaan van een nieuwe Poolse wet, leiden niet tot de (algemene) conclusie dat overlevering van opgeëiste personen naar Polen niet kan worden toegestaan.
De beginselen van wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen vormen het principiële uitgangspunt in de overleveringsprocedure binnen de Europese Unie. In het arrest
LMheeft het Hof een beperkte uitzondering aangenomen op dit uitgangspunt. De rechtbank heeft op grond van het uit
LMvoortvloeiende toetsingskader geoordeeld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen en die negatieve gevolgen voor alle rechterlijke instanties kunnen hebben.
Weliswaar is sprake van nieuwe, relevante, ontwikkelingen ten aanzien van de rechterlijke macht in Polen, maar die ontwikkelingen zijn niet van invloed op het door de rechtbank tot zover gehanteerde toetsingskader. Evenmin zijn die recente ontwikkelingen van invloed op het door de rechtbank gegeven oordeel ten aanzien van stappen 1 en 2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon risicofactoren in zijn persoonlijke situatie moet aanvoeren alvorens de rechtbank beslist over het aangaan van een dialoog met de uitvaardigende rechterlijke autoriteit en vragen stelt inzake tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen jegens Poolse rechters. Niet valt in te zien hoe (of waarom) dit oordeel zou moeten wijzigen door de vaststelling van het Hof dat de (werking van de) tuchtkamer geschorst moet worden.
Gelet op het voorgaande is het nog altijd aan de opgeëiste persoon om aannemelijk te maken dat er in zijn zaak bijzondere reden is tot zorg. Als de opgeëiste persoon daarin slaagt kan om nadere informatie worden gevraagd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Hoewel de ontwikkelingen in Polen aangaande de rechterlijke macht vanzelfsprekend aandacht verdienen van zowel het Openbaar Ministerie als de rechtbank, is het de vraag in hoeverre die ontwikkelingen relevant zijn op het niveau van de individuele (straf- of) overleveringszaak (oftewel op het niveau van de beoordeling van ‘stap 3’).
Niet valt in te zien hoe het bestaan van de tuchtkamer, of de beschikking van het Hof waarbij de tuchtkamer is geschorst, ertoe zou leiden dat het grondrecht op een eerlijk proces van elke door Polen opgeëiste persoon in de kern zal worden aangetast. De tuchtkamer is immers niet bevoegd om kennis te nemen van individuele strafzaken. Bovendien is de werking van de tuchtkamer voorlopig (tot aan de uitspraak in de bodemzaak) geschorst.
Uit de tussenuitspraak van het Gerechtshof te Karlsruhe van 17 februari 2020 blijkt verder dat het toetsingskader dat volgt uit het arrest
LMis toegepast. De zaak is aangehouden om – naar aanleiding van de verklaringen van de opgeëiste persoon – te onderzoeken of hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast. Niet valt in te zien hoe deze tussenuitspraak tot de conclusie zou kunnen leiden dat de aangevende of initiërende rol van de opgeëiste persoon zou moeten verschuiven naar het Openbaar Ministerie en/of de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Ten slotte kan de inwerkingtreding van de wet van 14 februari 2020 evenmin leiden tot de conclusie dat het grondrecht op een eerlijk proces van elke door Polen opgeëiste persoon in de kern zal worden aangetast. Het bestaan van deze wet bevestigt slechts de conclusie van de rechtbank dat is voldaan aan stappen 1 en 2 uit het toetsingskader van
LM.
Het vorenstaande houdt in dat de ontwikkelingen aangaande de rechterlijke macht in Polen niet tot de (algemene) conclusie leiden dat overlevering van opgeëiste personen naar Polen niet kan worden toegestaan. Evenmin leiden die tot de conclusie dat de aangevende of initiërende rol van de opgeëiste persoon (zoals die volgt uit het toetsingskader dat voortvloeit uit het arrest
LM) zou moeten verschuiven naar het Openbaar Ministerie en/of de uitvaardigende justitiële autoriteit. Deze ontwikkelingen bevestigen slechts dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen en die negatieve gevolgen voor alle rechterlijke instanties kunnen hebben.
Mocht de rechtbank desalniettemin overwegen om deze rolverdeling te wijzigen, dan wordt subsidiair verzocht om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Dit zou immers een wijziging van een door het Hof voorgeschreven werkwijze opleveren, waarover het Hof dient te oordelen.