ECLI:NL:RBAMS:2020:3016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
13/046171-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor drugshandel en witwassen in Amsterdam

Op 18 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een 35-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden voor het dealen van verdovende middelen en witwassen. De man werd beschuldigd van het verkopen van heroïne, cocaïne en MDMA in de periode van 23 januari tot 20 februari 2020 in Amsterdam. Tijdens zijn aanhouding op 20 februari 2020 werden verschillende verdovende middelen en contant geld aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de man opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat hij zich schuldig maakte aan witwassen van dure kleding en accessoires, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en de vormfouten in het vooronderzoek. De rechtbank achtte de bewijsvoering voldoende en legde de man een gevangenisstraf op, met een gebiedsverbod voor het Beukenplein in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de man niet kon aantonen dat de goederen legaal waren verkregen en dat hij zich niet had gehouden aan de regels van een eerlijk proces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/046171-20 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G. Palanciyan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 februari 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt aan (onder meer) [opsporingsambtenaar] en/of een opsporingsambtenaar (bekend onder nummer [nummer] ) en/of een of meerdere overige (onbekend gebleven) personen, een of meerdere (grote) hoeveelheden van een of meerdere middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waaronder een of meerdere (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde MDMA en/of cocaïne en/of heroïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
EN/OF
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 februari 2020 tot en met 19 maart 2020 te Amsterdam en/of te Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ( ongeveer) 12,76 gram (9,85 gram + 1,28 gram + 1,63 gram) van een materiaal bevattende heroïne en/of
- ( ongeveer) 6,52 gram (0,79 gram + 0,77 gram + 2,64 gram + 0,07 gram + 2,25 gram) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ( ongeveer) 5,19 gram (0,43 gram + 1,32 gram + 0,17 gram + 0,42 gram + 1,72 gram + 1,13 gram) en/of 1,8 milliliter en/of twee tabletten van een materiaal bevattende MDMA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 20 februari 2020 te Amsterdam en/of te Purmerend, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 4, van de Wet Wapens en Munitie, te weten een gas- en/of alarmpistool (merk Bruni (BBM) type GAP), voorhanden heeft gehad;
3
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 maart 2020 te Amsterdam en/of te Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) een of meerdere voorwerp(en), te
weten
- een of meerdere contant(e) geldbedrag(en) van 1089 euro en/of 101 dollar en/of
- een iPhone 11 Pro (met een geschatte waarde van EUR 1329) en/of
- een (zeer) grote hoeveelheid dure/exclusieve (merk)kleding en/of
(merk)zonnebrillen en/of (merk)schoenen en/of (merk)tassen en/of (overige) dure/exclusieve) accessoires (waaronder horloges en/of sieraden)
a. de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of
b. heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens drie vormfouten in het vooronderzoek, te weten de inzet van een politieambtenaar als tolk/vertaler van ondervangen telefoongesprekken, de uitlokking van verdachte door verbalisant [nummer] bij de pseudokoop en het niet in beslag nemen van de drugs onder [naam 1] zonder toestemming van de officier van justitie door verbalisant [naam verbalisant] .
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor een niet-ontvankelijkheidverklaring van de officier van justitie sprake moet zijn van een situatie waarin het openbaar ministerie op grove wijze tekort heeft gedaan aan de rechten op een eerlijk proces van de verdachte. Daarvan is hier geen sprake. Het voorval met [naam 1] valt buiten de ten laste gelegde periode en bovendien is het niet ongebruikelijk om in het kader van een onderzoek bij een kleine hoeveelheid verdovende middelen de afweging om deze middelen in beslag te nemen aan de verbalisant te laten. Ten aanzien van de pseudokoop is geen sprake van uitlokking, omdat uit onderzoek is gebleken dat in het café op het [adres café] verdovende middelen worden verkocht. De verbalisant heeft dus op een plek waar dit gebruikelijk is, gevraagd om verdovende middelen. Daarnaast is verdachte niet gebracht tot andere handelingen door de verbalisant. Hij kon immers de verdovende middelen leveren.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer dat de politieambtenaar niet als tolk/vertaler mag optreden, overweegt de rechtbank als volgt. Het inzetten van een politieambtenaar als vertaler is niet de gebruikelijke gang van zaken, maar dat maakt die aanpak nog niet onrechtmatig. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 29 april 2020 (dossierpagina 1115) blijkt dat er geen beëdigde tolk is die de taal die in de taps gesproken wordt, Saramaccaans, spreekt. Daarop is binnen de politieorganisatie gezocht naar een (beëdigd) politiecollega die Saramaccaans spreekt en verstaat en deze is gevonden in de persoon van [naam 2] , werkzaam bij politie Amsterdam. Het enkele feit dat deze politieambtenaar geen beëdigd tolk/vertaler is, maakt niet dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de inhoud van de tapgesprekken. De raadsman heeft gesteld dat verdachte de inhoud van de vertalingen bestrijdt en dat controle op die vertalingen niet heeft kunnen plaatsvinden. Hij heeft echter niet concreet aangegeven welke (onderdelen van) gesprekken onjuist zijn vertaald. Ook heeft de verdediging geen onderzoekswens ingediend om de tapgesprekken alsnog te laten vertalen door een tolk/vertaler. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat de vertaling onjuist is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van onzorgvuldigheid aan de kant van het openbaar ministerie.
Ten aanzien van het verweer met betrekking tot de pseudokoop overweegt de rechtbank als volgt. Verbalisant [nummer] heeft in café [naam café] (zakelijk weergegeven) aan verdachte gevraagd of hij daar verdovende middelen kon kopen. Verdachte heeft daarop geantwoord dat hij verbalisant niet kon helpen en ook niet wist waar verbalisant dan wél geholpen kon worden. Vervolgens liep verbalisant langzaam van verdachte weg. Na een aantal meters werd verbalisant nageroepen en kwam verdachte achter hem aan. Verdachte vroeg hem wat hij wilde. Verbalisant zei daarop dat hij voor 20 wilde kopen. Uiteindelijk zei verdachte dat hij verbalisant zou gaan helpen en kwam er een deal tot stand, waarbij verdachte voor 20 euro cocaïne verkocht aan verbalisant. Verdachte vroeg verbalisant naar de hoek te lopen en daar te wachten. Na korte tijd kwam verdachte terug en liepen zij samen de Tweede Oosterparkstraat in, waar geld en drugs werden uitgewisseld. In die situatie is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van dat verdachte door verbalisant is gebracht tot een misdrijf waarop zijn opzet vooraf niet al was gericht. Verbalisant heeft niet meer gedaan dan zich aandienen als koper van verdovende middelen. Er is geen druk op verdachte uitgeoefend om (zelf) te gaan dealen. Verder blijkt uit de overige bewijsmiddelen dat verdachte vaker in of nabij het café contact maakt met personen en vervolgens buiten op straat een deal afhandelt. Het enkele feit dat verdachte eerst onwillig is om aan verbalisant te verkopen en dan, als verbalisant wegloopt, kennelijk besluit om hem te ‘helpen’, maakt niet dat hij is uitgelokt. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in dit geval geen sprake is uitlokking.
Ten aanzien van het verweer dat verbalisant [naam verbalisant] zonder toestemming van de officier van justitie de verdovende middelen van een koper, [naam 1] , niet in beslag heeft genomen overweegt de rechtbank dat wat hier ook van zij, deze gebeurtenis geen betrekking heeft op onderhavig opsporingsonderzoek. Het betreft immers een incident op 19 april 2019, terwijl het onderzoek in deze zaak pas is begonnen in januari 2020. Dit raakt dus niet de ontvankelijkheid van de officier van justitie in deze zaak.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank alle verweren van de raadsman en komt tot de conclusie dat geen sprake is van vormfouten in deze zaak. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de bewezenverklaring van feit 1 primair alleen dient te zien op de periode vanaf 23 januari 2020 tot en met 20 februari 2020.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte primair moet worden vrijgesproken van feit 1 omdat daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs is. Subsidiair dient verdachte ten aanzien van feit 1 te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen en is er sprake van een kortere pleegperiode. Ten aanzien van feit 2 dient ook vrijspraak te volgen nu verdachte het feit ontkent en het poseren met een wapen niet kan worden aangemerkt als het voorhanden hebben van een wapen. Ten aanzien van feit 3 moet verdachte ook worden vrijgesproken vanwege onrechtmatigheid van het hele dossier. Subsidiair ontkent verdachte feit 3 en verklaart dat hij een deel van de spullen heeft gekregen en zeker 80% van de kledingstukken namaak zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 2 is ten laste gelegd. Het gaat in dit geval om een foto die is aangetroffen in een telefoon van verdachte, waarop een persoon is te zien die een voorwerp vast houdt dat de uiterlijke verschijningsvorm heeft van een vuurwapen. De rechtbank overweegt daartoe dat op basis van de stukken in het dossier weliswaar is vast te stellen dat het voorwerp op de afbeelding lijkt op een gas- en/of alarmpistool (merk Bruni (BBM) type GAP), maar niet is vast stellen dat dit een verboden wapen betreft, als beschreven in de tenlastelegging. Zo is niet vastgesteld of de werking berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing. Verdachte zal daarom van het onder feit 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.2
Partiële vrijspraak ten aanzien van het medeplegen
De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat er door meerdere personen op dezelfde plek in verdovende middelen wordt gehandeld en dat het daarbij soms lijkt dat deze personen samenwerken. De rechtbank acht dit echter niet voldoende om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen. Daarnaast ziet de rechtbank in de stukken van het dossier geen aanknopingspunten dat ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde sprake is van medeplegen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen onder feit 1 en 3.
4.3.3
Feit 1
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat vrijspraak dient te volgen vanwege vormfouten, verwijst de rechtbank naar hetgeen onder overweging 3.1.3 staat.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in verdovende middelen handelt.
Naar aanleiding van CIE informatie dat in en rondom café [naam café] , gelegen aan het [adres café] in Amsterdam-Oost door verschillende personen in verdovende middelen wordt gehandeld, is de politie op 15 januari 2020 het onderzoek Todtnau gestart. In het kader van dit onderzoek hebben verbalisanten de omgeving van het [adres café] in Amsterdam geobserveerd.
Uit de observaties blijkt dat verdachte daar, op meerdere tijdstippen in de periode van 23 januari 2020 tot en met 20 februari 2020, vluchtige ontmoetingen, van enkele seconden of minuten, heeft met andere personen. Van een deel van deze personen is bekend of wordt vermoed dat zij (hard)drugsgebruiker zijn. Het contact met deze personen vindt plaats in of voor café [naam café] (hierna: het café), in (portieken van woningen in) de Tweede Oosterparkstraat en in de Derde Oosterparkstraat waar verdachte en de andere persoon samen naartoe lopen. Verbalisanten hebben bij meerdere contactmomenten waargenomen dat geld, iets kleins en/of iets wits en/of een (wit kleurig) bolletje wordt overgedragen. Ook is enkele keren waargenomen dat verdachte het over te dragen goed uit zijn broek, ter hoogte van zijn geslachtsdeel haalt.
Verdachte is verder twee keer geobserveerd in het café. Tijdens het eerste bezoek nemen de observanten waar dat iemand contact maakt met verdachte, dat verdachte een witkleurige bolletje op tafel gooit, dat de ander dit bolletje in zijn zak stopt en een plastic zakje aan verdachte geeft. Bij het tweede bezoek hoort één van de verbalisanten verdachte zeggen: “Ik heb (25) vijfentwintig pond en dat laat ik versnijden door iemand anders.” Verbalisanten horen verdachte ook zeggen: “Ik verkoop mijn drugs gewoon hier binnen. Ik verkoop heel de dag drugs. Ik heb van alles”.
Op 31 januari 2020 vindt een pseudokoop plaats waarbij verdachte twee bolletjes verkoopt en afgeeft aan verbalisant [nummer] . Uit onderzoek blijkt dat dit 0,14 gram van een materiaal bevattende cocaïne betreft.
Op 20 februari 2020 is verdachte aangehouden. Bij zijn aanhouding worden onder meer verschillende verdovende middelen aangetroffen, namelijk:
- 9,85 gram en 1,28 gram en 1,63 gram van een materiaal bevattende heroïne;
- 0,79 gram en 0,77 gram en 2,64 gram en 0,07 gram en 2,25 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
- 1,8 milliliter van een materiaal bevattende MDMA.
Verdachte heeft ter terechtzitting betwist dat de drugs van hem afkomstig waren. Verbalisanten hebben echter verklaard dat zij de drugs aantroffen in een zakje dat ten tijde van de aanhouding vanuit de broekband van verdachte op de grond is gevallen. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de observatie van de verbalisanten.
Na het transport naar het cellencomplex wordt onder de stoel waar verdachte op heeft gezeten een pil MDMA aangetroffen. Verbalisanten hebben waargenomen dat de cellen voorafgaand aan het transport leeg waren.
Bij een doorzoeking in een woning aan de [adres 1] op 19 maart 2020 treffen verbalisanten verschillende verhuisdozen van verdachte aan. Ter terechtzitting verklaart verdachte dat deze dozen en de inhoud ervan van hem zijn. In deze verhuisdozen wordt onder meer 1,32 gram en 0,17 gram en 0,42 gram en 2 tabletten en 1,72 gram en 1,13 gram van een materiaal bevattende MDMA aangetroffen.
Gelet op de observaties en de pseudokoop gaat de rechtbank ervan uit dat de bij verdachte aangetroffen drugs bestemd waren om te verhandelen.
4.3.4
Feit 3
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat vrijspraak dient te volgen vanwege vormfouten, verwijst de rechtbank naar hetgeen onder overweging 3.1.3 staat.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a/b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005,
ECLI:NL:HR:2005:AT4094 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2005:AT4094); HR 13 juli 2010,
ECLI:NL:HR:2010:BM0787 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2010:BM0787); HR 13 juli 2010,
ECLI:NL:HR:2010:BM2471 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2010:BM2471)en HR 28 januari 2014,
ECLI:NL:HR:2014:194 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:194)).
Bij de aanhouding van verdachte zijn onder andere een geldbedrag van € 1.089,77,- en $ 101, sieraden aangetroffen. Bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 1] op 19 maart 2020 treffen verbalisanten in de verhuisdozen, naast de hierboven omschreven verdovende middelen, ook aan:
- dure en exclusieve designer kleding; schoenen, lange broeken, korte broeken, zwembroeken, tassen, petten, T-shirts, overhemden, truien en jassen met een totale geschatte waarde van € 46.352,50,-.
Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat deze dozen en de inhoud ervan van hem zijn.
Uit onderzoek is verder gebleken dat verdachte regelmatig dure en exclusieve kleding draagt. Verbalisanten hebben het Instagram-account van verdachte onderzocht en tien foto’s nader bekeken. Verdachte is op deze tien foto’s te zien, terwijl hij kleding, schoenen en/of accessoires draagt met een gezamenlijke waarde van €13.494,95,-. Op de 51 foto’s die niet nader zijn uitgewerkt draagt verdachte kleding, sieraden, horloges, zonnebrillen die qua waarde vergelijkbaar zijn met de kleding op de tien nader onderzochte foto’s.
Ook tijdens de observaties wordt verdachte gezien in dure merkkleding ter waarde van €4.849,95,- en bij zijn aanhouding draagt hij sieraden ter waarde van €835,-.
Uit onderzoek is tevens gebleken dat verdachte [verdachte] op 5 november 2019 bij de winkel Shoebaloo een paar schoenen heeft aangekocht ter waarde van € 750,-. Dit paar schoenen heeft hij met cash geld betaald. Dit paar schoenen heeft [verdachte] op 7 november 2019 omgeruild voor een paar schoenen ter waarde van €650,-. De winkel Shoebaloo is bekend om de verkoop van exclusieve schoenen.
De rechtbank acht bewezen dat deze goederen zijn aangeschaft met geld dat is verkregen uit enig misdrijf, nu niet is gebleken van enige legale herkomst van dit geld.
De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat verdachte deze goederen heeft kunnen aankopen met zijn inkomsten als artiest. Uit onderzoek blijkt dat verdachte voor het laatst in 2016 over een bankrekening in Nederland of enig geregistreerd inkomen heeft beschikt. Verder is gebleken dat hij in de periode van 2010 tot op heden minimaal heeft verdiend via zijn muziek op platformen als YouTube, Spotify, Deezer, Tidal en Soundcloud. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat hij dit inkomen zou hebben gegenereerd met optredens. Verdachte heeft geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij regelmatig optreedt en daarmee een inkomen verdient dat past bij bovenstaand uitgavenpatroon. Uit de observaties blijkt juist dat verdachte in het weekend, wanneer hij zegt op te treden, regelmatig op het [adres café] te is vinden. Dat verdachte geld verdient door het organiseren van feesten en door gokken, zoals hij zegt, is ook op geen enkele manier gebleken.
Verdachte heeft nog verklaard dat een groot deel van de spullen namaak is en dat hij een deel van de spullen heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De verklaring van verdachte is op geen enkele wijze onderbouwd en verdachte komt eerst ter terechtzitting met deze verklaring. Daarnaast is de kleding door verbalisanten onderzocht en zijn bij veel van de kleren en schoenen aankoopbonnen, originele dozen, labels en kaartjes van de exclusieve merken aangetroffen. De enkele stelling dat ook bij nepkleding labels van merken in de kleding worden genaaid is onvoldoende om de bevindingen uit het onderzoek van de politie te weerleggen. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat de voorwerpen genoemd in de tenlastelegging onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op meerdere tijdstippen in de periode van 23 januari 2020 tot en met 20 februari 2020 te Amsterdam, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan een opsporingsambtenaar (bekend onder nummer [nummer] ) en overige (onbekend gebleven) personen, hoeveelheden van een of meer middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waaronder een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
EN
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 20 februari 2020 tot en met 19 maart 2020 te Amsterdam en te Purmerend, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 12,76 gram (9,85 gram + 1,28 gram + 1,63 gram) van een materiaal bevattende heroïne en
- 6,52 gram (0,79 gram + 0,77 gram + 2.64 gram + 0,07 gram + 2,25 gram) van een materiaal bevattende cocaïne en
- 5,19 gram (0,43 gram + 1,32 gram + 0,17 gram + 0,42 gram + 1,72 gram + 1,13 gram) en 1,8 milliliter en/of twee tabletten van een materiaal bevattende MDMA,
3
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 maart 2020 te Amsterdam en/of te Purmerend, (van) meerdere voorwerpen, te weten
- contante geldbedragen van 1089 euro en 101 dollar en
- een iPhone 11 Pro (met een geschatte waarde van EUR 1329) en
- een grote hoeveelheid dure/exclusieve (merk)kleding en (merk)zonnebrillen en (merk)schoenen en (merk)tassen en (overige) (dure/exclusieve) accessoires (waaronder horloges en sieraden)
b. heeft verworven en voorhanden gehad en/of van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De rechtbank is van oordeel dat het witwassen van het contante geldbedrag van €1.089 en $101, dat tijdens verdachtes aanhouding bij hem is aangetroffen, niet strafbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit geld dat verdachte uit zijn eigen misdrijven (te weten het verkopen en afleveren van harddrugs) heeft vergaard en dat hij dit geld slechts voorhanden heeft gehad. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad vloeit voort dat verdachte ten aanzien hiervan moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat niet is gebleken dat verdachte gedragingen heeft verricht om de criminele herkomst van deze geldbedragen te verbergen of te verhullen. Het bewezenverklaarde kan daarom niet als witwassen worden gekwalificeerd (zie onder meer Hoge Raad 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4449).
Verdachte zal ter zake van de contante geldbedragen van €1.089 en $101 dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De onder feit 1 en feit 3 ten aanzien van de overige voorwerpen bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie ziet geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk deel nu verdachte nog in een proeftijd loopt van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd, te weten dat verdachte gedurende 1 (één) jaar zich niet zal ophouden op het [adres café] te Amsterdam, met een vervangende hechtenis van 1 (één) week voor iedere keer dat hij deze maatregel overtreedt.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, indien er een bewezenverklaring volgt, de vormverzuimen zouden moeten leiden tot strafvermindering. In ieder geval zou een forse voorwaardelijke straf moet worden opgelegd, omdat geen sprake is van medeplegen, er sprake is van een korte pleegperiode en een beperkte hoeveelheid verdovende middelen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat strafvermindering dient te volgen vanwege vormfouten, verwijst de rechtbank naar hetgeen onder overweging 3.1.3 staat.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim een maand schuldig gemaakt aan het dealen van verdovende middelen die op lijst I van de Opiumwet staan. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. De verdovende middelen op lijst I van de Opiumwet werken sterk verslavend en zijn schadelijk voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag. Daarnaast was verdachte ook in het bezit van heroïne, cocaïne en MDMA.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van diverse (dure) kledingstukken en schoenen. Witwassen is een ernstig misdrijf waardoor de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer worden gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het dealen van harddrugs en het bezit van 12,76 gram heroïne, 6,52 gram cocaïne en 5,19 gram en 1,8 milliliter MDMA, alsook het oriëntatiepunt met betrekking tot fraudedelicten ten aanzien van het witwassen.
Daarbij ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank verwijst hiertoe naar het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 20 mei 2020, het feit dat verdachte in het verleden al verschillende malen voor soortgelijke feiten is veroordeeld en hij ten tijde van de onderhavige feiten in een proeftijd liep, zoals volgt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 april 2020.
De rechtbank is tevens van oordeel, net als de officier van justitie, dat een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aangewezen is. Deze maatregel behelst een gebiedsverbod ten aanzien van het Beukenplein te Amsterdam. Met dit verbod beoogt de rechtbank dat de kans op recidive wordt ingeperkt, nu op en rondom het Beukenplein wordt gehandeld in verdovende middelen.
Alles afwegend acht de rechtbank, net als door de officier van justitie gevorderd, een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank zal verdachte ook een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank zal het verbod opleggen voor de duur van één jaar, zoals door de officier van justitie gevorderd. Voor iedere keer dat verdachte één van deze verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van één week worden opgelegd.
8.4
Beslag
Het dossier bevat een beslaglijst van 28 mei 2020 (als bijlage II bijgevoegd bij dit vonnis) genummerd van 1 tot en met 112. De voorwerpen onder nummers 1 tot en met 72 en 83 en 84 betreffen verschillende soorten kleding/schoeisel, de voorwerpen onder nummers 73 tot en met 77 betreffen geldbedragen, de voorwerpen onder nummers 78 tot en met 82 betreffen sieraden/accessoires, de voorwerpen onder nummers 85 tot en met 95 betreffen telefoons, een koptelefoon en tablets/computers. De voorwerpen onder nummers 96 tot en met 112 betreffen verdovende middelen en een weegschaal die al zijn vernietigd.
8.4.2
De standpunten van partijen
De officier van justitie vordert de verbeurdverklaring van alle in beslag genomen kleding en teruggave van de telefoons aan verdachte.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat alle voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
8.4.3
Het oordeel van de rechtbank
8.4.3.1 Verbeurdverklaring
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat er ten aanzien van het geldbedrag van € 1.089,- en $101 geen sprake is van witwassen, acht zij deze bedragen wel vatbaar voor verbeurdverklaring nu deze bedragen uit de baten van het onder feit 1 primair zijn verkregen.
De voorwerpen 1 tot en met 84 behoren aan verdachte toe. Hij kan deze voorwerpen en het geld geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden. Nu deze voorwerpen en het geld geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 3. bewezen geachte zijn verkregen, worden deze voorwerpen en het geld verbeurdverklaard.
8.4.3.2 Retour aan verdachte
Onder verdachte zijn diverse telefoons, een koptelefoon en twee tablets (nummers 85 tot en met 95) in beslag genomen. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en dienen aan hem te worden teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3
Witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het in rubriek 5 onder strafbare feiten bewezene strafbaar met uitzondering van de onder feit 3 genoemde contante geldbedragen van €1.089 en $101 en ontslaat ter zake daarvan verdachte van alle rechtsvervolging.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde zich voor de duur 1 (één) jaar niet zal ophouden op het Beukenplein te Amsterdam.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 3 (drie) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Verklaart verbeurd:
De voorwerpen met nummers 1 tot en met 84 op de als bijlage II bijgevoegde beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
De voorwerpen met nummers 85 tot en met 95 op de als bijlage II bijgevoegde beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en M.M. Breugem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2020.