4.3.3Feit 1
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat vrijspraak dient te volgen vanwege vormfouten, verwijst de rechtbank naar hetgeen onder overweging 3.1.3 staat.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in verdovende middelen handelt.
Naar aanleiding van CIE informatie dat in en rondom café [naam café] , gelegen aan het [adres café] in Amsterdam-Oost door verschillende personen in verdovende middelen wordt gehandeld, is de politie op 15 januari 2020 het onderzoek Todtnau gestart. In het kader van dit onderzoek hebben verbalisanten de omgeving van het [adres café] in Amsterdam geobserveerd.
Uit de observaties blijkt dat verdachte daar, op meerdere tijdstippen in de periode van 23 januari 2020 tot en met 20 februari 2020, vluchtige ontmoetingen, van enkele seconden of minuten, heeft met andere personen. Van een deel van deze personen is bekend of wordt vermoed dat zij (hard)drugsgebruiker zijn. Het contact met deze personen vindt plaats in of voor café [naam café] (hierna: het café), in (portieken van woningen in) de Tweede Oosterparkstraat en in de Derde Oosterparkstraat waar verdachte en de andere persoon samen naartoe lopen. Verbalisanten hebben bij meerdere contactmomenten waargenomen dat geld, iets kleins en/of iets wits en/of een (wit kleurig) bolletje wordt overgedragen. Ook is enkele keren waargenomen dat verdachte het over te dragen goed uit zijn broek, ter hoogte van zijn geslachtsdeel haalt.
Verdachte is verder twee keer geobserveerd in het café. Tijdens het eerste bezoek nemen de observanten waar dat iemand contact maakt met verdachte, dat verdachte een witkleurige bolletje op tafel gooit, dat de ander dit bolletje in zijn zak stopt en een plastic zakje aan verdachte geeft. Bij het tweede bezoek hoort één van de verbalisanten verdachte zeggen: “Ik heb (25) vijfentwintig pond en dat laat ik versnijden door iemand anders.” Verbalisanten horen verdachte ook zeggen: “Ik verkoop mijn drugs gewoon hier binnen. Ik verkoop heel de dag drugs. Ik heb van alles”.
Op 31 januari 2020 vindt een pseudokoop plaats waarbij verdachte twee bolletjes verkoopt en afgeeft aan verbalisant [nummer] . Uit onderzoek blijkt dat dit 0,14 gram van een materiaal bevattende cocaïne betreft.
Op 20 februari 2020 is verdachte aangehouden. Bij zijn aanhouding worden onder meer verschillende verdovende middelen aangetroffen, namelijk:
- 9,85 gram en 1,28 gram en 1,63 gram van een materiaal bevattende heroïne;
- 0,79 gram en 0,77 gram en 2,64 gram en 0,07 gram en 2,25 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
- 1,8 milliliter van een materiaal bevattende MDMA.
Verdachte heeft ter terechtzitting betwist dat de drugs van hem afkomstig waren. Verbalisanten hebben echter verklaard dat zij de drugs aantroffen in een zakje dat ten tijde van de aanhouding vanuit de broekband van verdachte op de grond is gevallen. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de observatie van de verbalisanten.
Na het transport naar het cellencomplex wordt onder de stoel waar verdachte op heeft gezeten een pil MDMA aangetroffen. Verbalisanten hebben waargenomen dat de cellen voorafgaand aan het transport leeg waren.
Bij een doorzoeking in een woning aan de [adres 1] op 19 maart 2020 treffen verbalisanten verschillende verhuisdozen van verdachte aan. Ter terechtzitting verklaart verdachte dat deze dozen en de inhoud ervan van hem zijn. In deze verhuisdozen wordt onder meer 1,32 gram en 0,17 gram en 0,42 gram en 2 tabletten en 1,72 gram en 1,13 gram van een materiaal bevattende MDMA aangetroffen.
Gelet op de observaties en de pseudokoop gaat de rechtbank ervan uit dat de bij verdachte aangetroffen drugs bestemd waren om te verhandelen.
4.3.4Feit 3
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat vrijspraak dient te volgen vanwege vormfouten, verwijst de rechtbank naar hetgeen onder overweging 3.1.3 staat.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a/b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Bij de aanhouding van verdachte zijn onder andere een geldbedrag van € 1.089,77,- en $ 101, sieraden aangetroffen. Bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 1] op 19 maart 2020 treffen verbalisanten in de verhuisdozen, naast de hierboven omschreven verdovende middelen, ook aan:
- dure en exclusieve designer kleding; schoenen, lange broeken, korte broeken, zwembroeken, tassen, petten, T-shirts, overhemden, truien en jassen met een totale geschatte waarde van € 46.352,50,-.
Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat deze dozen en de inhoud ervan van hem zijn.
Uit onderzoek is verder gebleken dat verdachte regelmatig dure en exclusieve kleding draagt. Verbalisanten hebben het Instagram-account van verdachte onderzocht en tien foto’s nader bekeken. Verdachte is op deze tien foto’s te zien, terwijl hij kleding, schoenen en/of accessoires draagt met een gezamenlijke waarde van €13.494,95,-. Op de 51 foto’s die niet nader zijn uitgewerkt draagt verdachte kleding, sieraden, horloges, zonnebrillen die qua waarde vergelijkbaar zijn met de kleding op de tien nader onderzochte foto’s.
Ook tijdens de observaties wordt verdachte gezien in dure merkkleding ter waarde van €4.849,95,- en bij zijn aanhouding draagt hij sieraden ter waarde van €835,-.
Uit onderzoek is tevens gebleken dat verdachte [verdachte] op 5 november 2019 bij de winkel Shoebaloo een paar schoenen heeft aangekocht ter waarde van € 750,-. Dit paar schoenen heeft hij met cash geld betaald. Dit paar schoenen heeft [verdachte] op 7 november 2019 omgeruild voor een paar schoenen ter waarde van €650,-. De winkel Shoebaloo is bekend om de verkoop van exclusieve schoenen.
De rechtbank acht bewezen dat deze goederen zijn aangeschaft met geld dat is verkregen uit enig misdrijf, nu niet is gebleken van enige legale herkomst van dit geld.
De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat verdachte deze goederen heeft kunnen aankopen met zijn inkomsten als artiest. Uit onderzoek blijkt dat verdachte voor het laatst in 2016 over een bankrekening in Nederland of enig geregistreerd inkomen heeft beschikt. Verder is gebleken dat hij in de periode van 2010 tot op heden minimaal heeft verdiend via zijn muziek op platformen als YouTube, Spotify, Deezer, Tidal en Soundcloud. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat hij dit inkomen zou hebben gegenereerd met optredens. Verdachte heeft geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij regelmatig optreedt en daarmee een inkomen verdient dat past bij bovenstaand uitgavenpatroon. Uit de observaties blijkt juist dat verdachte in het weekend, wanneer hij zegt op te treden, regelmatig op het [adres café] te is vinden. Dat verdachte geld verdient door het organiseren van feesten en door gokken, zoals hij zegt, is ook op geen enkele manier gebleken.
Verdachte heeft nog verklaard dat een groot deel van de spullen namaak is en dat hij een deel van de spullen heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De verklaring van verdachte is op geen enkele wijze onderbouwd en verdachte komt eerst ter terechtzitting met deze verklaring. Daarnaast is de kleding door verbalisanten onderzocht en zijn bij veel van de kleren en schoenen aankoopbonnen, originele dozen, labels en kaartjes van de exclusieve merken aangetroffen. De enkele stelling dat ook bij nepkleding labels van merken in de kleding worden genaaid is onvoldoende om de bevindingen uit het onderzoek van de politie te weerleggen. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat de voorwerpen genoemd in de tenlastelegging onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.