ECLI:NL:RBAMS:2020:4902

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
C/13/678288 / KG ZA 20-31
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van bankrelatie in kort geding met betrekking tot opzegging door Rabobank

In deze zaak heeft de besloten vennootschap [eiseres] B.V. een kort geding aangespannen tegen de coöperatie Rabobank U.A. naar aanleiding van de opzegging van hun bankrelatie. De opzegging vond plaats op basis van zorgen over mogelijke betrokkenheid bij witwassen en de wijziging van aandeelhouders, waarvan twee de Russische nationaliteit hebben. De voorzieningenrechter heeft op 22 september 2020 geoordeeld dat Rabobank niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de opzegging rechtsgeldig was. De rechter heeft geoordeeld dat er een kans is dat de bodemrechter het standpunt van [eiseres] zal volgen, en dat de belangen van [eiseres] bij voortzetting van de bankrelatie zwaarder wegen dan de belangen van Rabobank bij beëindiging. De vordering van [eiseres] om de bankrelatie te herstellen is toegewezen, en Rabobank is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van banken en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij het beëindigen van bankrelaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/678288 / KG ZA 20-31 HH/MAH
Vonnis in kort geding van 22 september 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 14 januari 2020 en akte eiswijziging van 4 september 2020,
advocaten mr. I.A. de Casseres en mr. S.S.M. Schokker te Amsterdam,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
De dagvaarding is uitgebracht tegen 12 februari 2020. Nadat de zittingsdatum een aantal keer is verplaatst, is de zaak op verzoek van partijen enkele malen aangehouden omdat zij hadden afgesproken een deskundigenrapport te laten opstellen alvorens de procedure voort te zetten.
Op 4 augustus 2020 heeft mr. Laagland bericht dat het rapport gereed was en heeft hij verzocht om een zittingsdatum te bepalen.
1.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2020. Rabobank is op die datum vrijwillig verschenen. Bij de zitting waren aanwezig:
- aan de zijde van [eiseres] : [betrokkene eiseres] [functie] ) (via videobellen) met mr. De Casseres en mr. Schokker,
- aan de zijde van Rabobank: [betrokkene gedaagde 1] ( [functie] ), [betrokkene gedaagde 2] ( [functie] ), [betrokkene gedaagde 3] ( [functie] ), [betrokkene gedaagde 4] [functie] ), met mr. Laagland.
1.3.
Op de zitting is namens [eiseres] de dagvaarding en de eiswijziging toegelicht. Rabobank heeft geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
1.4.
Aan het slot van de zitting is afgesproken dat
- [eiseres] tot 10 september 2020, 12:00 uur, de gelegenheid krijgt om schriftelijk op het - uitvoerige - pleidooi van Rabobank te reageren,
- Rabobank daarop vóór 11 september 2020, 17:00 uur mag reageren,
- daarna in beginsel op 22 september 2020 vonnis zal worden gewezen.
1.5.
De schriftelijke reacties van partijen zijn tijdig ontvangen. Thans zal vonnis worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een vennootschap die op 16 maart 2018 is opgericht met als doelstelling onder meer de handel in bloemen en planten, met statutaire zetel in Hoofddorp en met [betrokkene eiseres] als enig aandeelhouder en bestuurder.
2.2.
In april 2018 is tussen partijen een rekening-courant overeenkomst (zonder krediet) tot stand gekomen en heeft [eiseres] rekeningnummer [rekeningnummer] in gebruik genomen. Eind mei 2018 is daarnaast een ‘overeenkomst rekening-courant vreemde valuta’ met hetzelfde rekeningnummer gesloten. Op deze overeenkomsten zijn de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) en de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2018 (AVRC) van toepassing.
2.3.
Bij notariële akte van 1 juni 2018 heeft [betrokkene eiseres] 20% van zijn aandelen overgedragen aan [naam 1] en 20% aan [naam 1] . [naam 1] en [naam 1] , beiden met de Russische nationaliteit, hebben daarbij de intellectuele eigendom van hun online platform voor bloemenhandel ‘ [naam site] ’ overgedragen aan [eiseres] .
2.4.
Bij e-mail van 18 juli 2018 heeft Rabobank aan [betrokkene eiseres] verzocht onder meer een kopie van de akte aandelenoverdracht te sturen. Dat heeft de notaris namens [betrokkene eiseres] gedaan op 25 juli 2018.
2.5.
In de periode augustus 2018 – mei 2019 heeft Rabobank mondeling en schriftelijk diverse vragen gesteld aan [eiseres] , omdat Rabobank zorgen had dat [eiseres] bewust of onbewust bij fraude en/of witwassen betrokken was. In een mail van 15 april 2019 heeft Rabobank onder meer geschreven:
“Indien we geen volledig antwoord ontvangen, dan hebben we geen volledig klantbeeld en kan dit aanleiding zijn om de klantrelatie te beëindigen.”
2.6.
Bij brief van 30 augustus 2019 aan [eiseres] heeft Rabobank de bankrelatie met [eiseres] met ingang van 31 oktober 2019 opgezegd, met als reden:
“Als bank dienen wij ons te conformeren aan de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme). Dit betekent dat wij onze klanten moeten kennen, de aard van hun werkzaamheden kunnen verklaren en kunnen controleren.
Wij hebben het volgende geconstateerd:
- Het beeld dat werd geschetst van [eiseres] B.V. bij het aangaan van de klantrelatie is binnen een jaar in meerdere opzichten veranderd. Deze veranderingen brengen risico’s met zich mee die Rabobank onbeheersbaar acht.
- De transacties zijn ondanks de aangeleverde informatie onvoldoende transparant.
- Er is geen zakelijke binding meer met Nederland.”
2.7.
De (vorige) advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 18 oktober 2019 de aantijgingen gemotiveerd ontkend en heeft verzocht de opzegging in te trekken, subsidiair een opzegtermijn van 24 maanden in acht te nemen. Verder is het eerder door [eiseres] gedane verzoek om een gesprek over voortzetting van de bankrelatie herhaald.
Daarbij heeft de advocaat naar aanleiding van het punt van de transparantie van de transacties opgemerkt:
“Cliënten hebben hun businessplan destijds toegelicht, hetwelk in de kern erop neer komt dat het een digitale groothandelsorganisatie in sierteeltprodukten betreft, waarbij op digitale wijze de vraag en het aanbod tussen de detailhandelaar en de kweker tot stand wordt gebracht. Het werkt onder de naam “
[naam site]”. Het is een moderne en snelle wijze om de klassieke handel in “perishables”(planten en bloemen die gemiddeld een korte levensduur hebben en dus snel en vers bij de consument moeten worden gebracht) transparanter, levendiger en concurrerend op de markt te brengen. (…) De fysieke distributie vindt in Aalsmeer plaats, waar (her)verpakking en transport naar de afnemer wordt geregeld. De groothandelsactiviteiten zijn internationaal van aard en wordt gedreven door een Nederlandse in Hoofddorp gevestigde onderneming (…). (…)
De groothandel in sierteeltprodukten opereerde al eerder succesvol in de bekende bloemenexport en importlanden, zoals Kenia, Ecuador, Israël en Rusland. Vooral de Russische markt is een belangrijke groeimarkt gebleken. De beide andere aandeelhouders hebben een belangrijk klantenbestand in Rusland ingebracht en ook de rechte op
Biflorica.”
Verder staat onder meer in de brief dat medewerkers van [eiseres] op verzoek van Rabobank cursussen hebben gevolgd bij het Nederlands Compliance Instituut. Zes cursuscertificaten uit de periode mei-juli 2019, van onder meer de drie aandeelhouders, zijn bij de brief gevoegd.
2.8.
Bij e-mail van 30 oktober 2019 heeft de advocaat van Rabobank de argumenten van [eiseres] gemotiveerd bestreden, de opzegging gehandhaafd en de opzegtermijn verlengd tot 30 december 2019.
2.9.
Vervolgens hebben partijen gecorrespondeerd en heeft er ook een bespreking plaatsgevonden. Nadat [eiseres] de dagvaarding in dit kort geding had uitgebracht, zijn partijen overeen gekomen om de procedure aan te houden in afwachting van een in opdracht van Rabobank in te stellen onderzoek. In opdracht van Rabobank heeft de heer [naam onderzoeker] [naam bv] B.V. een feitenonderzoek uitgevoerd. Op 30 juni 2020 heeft [betrokkene eiseres] gereageerd op een hem toegezonden concept (zonder evaluatie/conclusie) van het onderzoeksrapport.
2.10.
Op 30 juli 2020 is het onderzoeksrapport (het Rapport) uitgebracht.
2.10.1.
In paragraaf 11.3 (Signalen voor witwassen of terrorismefinanciering) is onder meer vermeld:

transactiemonitoring
(…)
357. Voor het doen verrichten van betalingen door natuurlijke personen niet zijnde de eigenaar van de onderneming, het openen van een nieuwe rekening voor elke afzonderlijke deelbetaling, het beperken van de omvang van deelbetalingen tot een bedrag tussen de USD 4.900 en USD 5.000 en het opeenvolgend variëren van de eindcijfers van de overgemaakte betalingen, hebben wij geen redenen kunnen vinden anders dan het kennelijk willen verminderen van het risico op signalering bij transactiemonitoring.
358. Aldus vormen deze transacties indicatoren voor mogelijke betrokkenheid bij witwassen en/of terrorismefinanciering.
Betalingen door andere bedrijven
359. Ten behoeve van afnemers van [eiseres] zijn bedragen betaald door andere bedrijven.
(…)
361. Het ontbreken van een zakelijke relatie, althans het inzicht daarin, tussen deze bedrijven en de afnemers van [eiseres] leidt tot een verminderd inzicht in de herkomst van de middelen die worden aangewend voor de (…) facturen
362. Daarenboven zijn in enkele gevallen betalingen verricht door bedrijven die op grond van hun kenmerken een verhoogd risico vormen voor betrokkenheid bij witwassen en/of terrorismefinanciering.
2.10.2.
In paragraaf 11.4 (Beantwoording onderzoeksvragen) staat onder meer:
“Vraag 1- Berusten de betalingen en ontvangsten op reële transacties?
366. Op grond van vorenstaande achten wij het hoogst waarschijnlijk dat enerzijds met kwekers en anderzijds met afnemers door [eiseres] B.V. reële transacties zijn gesloten op grond waarvan bloemen zijn ingekocht en ontvangen resp. verkocht en geleverd.
367. De overeenkomsten en synchroniciteit van de platformen van [eiseres] en [naam bedrijf] ., de op facturen van kwekers voorkomende doch in de financiële administratie van [eiseres] ontbrekende gebruikers van het [naam site] , en de onverklaarbaar grote aantallen ronde orderbedragen leiden ons echter tot het oordeel dat een niet insignificant risico bestaat dat niet alle betalingen en ontvangsten van [eiseres] B.V. berusten op onderliggende reële transacties.
Vraag 2 – is de interne beheersingsomgeving voldoende effectief om betrokkenheid bij witwassen te voorkomen?
(…)
371. Zoals onderbouwd uiteengezet in de voorgaande paragraaf zijn wij van mening dat een groot aantal financiële transacties indicatoren bevat voor betrokkenheid bij witwassen. Dit vormt een indicator voor een beperkte effectiviteit van de interne beheersingsomgeving.
(…)
374. Hierbij dient tenslotte nog aanvullend te worden opgemerkt dat [eiseres] in voorkomende gevallen haar afnemers ter wille is op een wijze die resulteert in vergroting van het risico op een actieve betrokkenheid van [eiseres] zelf bij witwassen.
375. Niet alleen heeft [eiseres] geaccepteerd dat haar facturen worden voldaan door andere partijen (…) dan de afnemer zelf, in voorkomende gevallen zijn verkoopfacturen gestuurd naar de bedrijven die voor de afnemers van [eiseres] betalen. Als voorbeeld noemen wij Gorvanity Commerce LP in Schotland.
Vraag 3 – is de operationele en financiële administratie op zodanige wijze ingericht dat transacties met een verhoogd witwasrisico tijdig kunnen worden gesignaleerd en effectief opgevolgd?
376. Wij stelden vast dat in de financiële administratie inkoopfacturen niet individueel zijn vastgelegd. Facturen die in één betaalopdracht worden betaald, worden ook gezamenlijk/gecumuleerd geboekt.
(…)
379. Als gevolg van de gehanteerde boekingswijze is de financiële administratie maar in beperkte mate geschikt als instrument voor het genereren van betrouwbare managementinformatie die wordt aangewend voor de besturing en beheersing van de processen in de organisatie en de daaraan verbonden risico’s.
380. Meer specifiek merken wij op dat de gehanteerde boekingswijze leidt tot een verdichting van informatie waardoor intern de opmerkelijke transacties niet meer kunnen worden gesignaleerd.
381. Ook kan op basis van de financiële administratie bijvoorbeeld niet worden vastgesteld dat betalingen voor de grootste afnemer afkomstig zijn van een groot aantal verschillende rekeninghouders en dat de meeste van deze rekeninghouders voor elke betaling een nieuwe bankrekening hebben geopend.
(…)
387. Aldus achten wij de kans klein dat waar de financiële administratie hiertoe ontoereikend is de operationele administratie wel in staat is om transacties met een verhoogd witwasrisico tijdig te kunnen signaleren en effectief te kunnen opvolgen.
2.11.
Begin 2020 is [eiseres] , naast dit kort geding, een bodemprocedure tegen Rabobank gestart, waarin zij een verklaring voor recht vordert, almede voortzetting van de bankrelatie.
2.12.
Rabobank heeft de beëindiging opgeschort tot twee weken na de zitting in dit kort geding.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na eiswijziging, kort gezegd om Rabobank te bevelen de bankrelatie volledig te herstellen en op gebruikelijke wijze voort te zetten totdat een verklaring voor recht is verkregen met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de opzegging van die bankrelatie, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van Rabobank in de proces- en nakosten met wettelijke rente.
3.2.
Rabobank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering tot voortzetting van de bankrelatie kan in kort geding worden toegewezen indien voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van de eisende partij zal volgen, bijvoorbeeld omdat gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht. Het spoedeisend belang bij de vorderingen volgt in dit geval uit de aard van de vordering.
4.2.
Het gaat hier om een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst die voorziet in een opzeggingsmogelijkheid. Artikel 35 ABV bepaalt dat Rabobank bevoegd is een bankrelatie op te zeggen, waarbij zij zich moet houden aan haar in artikel 2 lid 1 ABV neergelegde zorgplicht. Ook op grond van artikel 12 AVRC kan Rabobank de overeenkomst - zonder opzeggingstermijn - opzeggen.
4.3.
Anderzijds komt gewicht toe aan de zorgplicht van [eiseres] om ingevolge artikel 2 lid 2 ABV eraan mee te werken dat Rabobank aan haar verplichtingen jegens (onder meer) toezichthouders kan voldoen en om geen misbruik van de bankdiensten te (laten) maken, bijvoorbeeld door middel van strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor Rabobank of haar reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
4.4.
Ook als de wet of een duurovereenkomst, zoals hier, voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen zowel de aanvullende als de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid aan opzegging in de weg staan (Hoge Raad 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141). Indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden, zoals een voldoende zwaarwegende grond, een bepaalde opzegtermijn (vgl. HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1134, r.o. 4.4.2) of toegang tot het bancaire systeem. Daarnaast kan een beroep op de contractuele opzeggingsbevoegdheid op grond van art. 6:248 lid 2 BW onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Het ligt op de weg van [eiseres] om dergelijke omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken.
4.5.
Rabobank is ingevolge artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten.
Een instelling kan op basis van het cliëntenonderzoek en het vastgestelde risicoprofiel concluderen dat een bestaande relatie met een cliënt te grote integriteitrisico’s met zich brengt. Daarnaast kan het voorkomen dat het cliëntenonderzoek mislukt, bijvoorbeeld door het ontbreken van noodzakelijke informatie, waardoor de instelling niet kan vaststellen wie haar cliënt precies is en/of welk doel de zakelijke relatie heeft, en of de beoogde dienstverlening passend is. In beide gevallen moet Rabobank de zakelijke relatie bij de eerstvolgende mogelijkheid verbreken op grond van artikel 5 lid 3 Wwft, aldus de Leidraad Wwft en SW van De Nederlandsche Bank (Leidraad DNB) in punt 3.6. Het is aan Rabobank om feiten te stellen en aannemelijk te maken dat sprake is van een onacceptabel risico op witwassen of terrorismefinanciering (Hof Amsterdam 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3898).
4.6.
Rabobank heeft betoogd dat de opzegging rechtsgeldig is, omdat
1) zij daartoe contractueel bevoegd was op grond van artikel 35 ABV en de artikelen 12 en 13, sub c onder 1, AVRC, aangezien [eiseres] in strijd met de voorwaarden aandeelhouders heeft toegelaten zonder Rabobank daarin te kennen en dus zonder dat Rabobank deze heeft kunnen toetsen en beoordelen, terwijl de twee aandeelhouders de Russische nationaliteit hebben, [eiseres] zich vanaf hun toetreding volledig is gaan toeleggen op de Russische markt en Rusland een risicoland is volgens De Nederlandsche Bank (DNB);
2) zij tot opzegging op grond van artikel 5 lid 3 Wwft en punt 3.5 [bedoeld is waarschijnlijk punt 3.6 –vzr] van de DNB Leidraad Wwft en SW verplicht was, omdat het gebruik van de bankrekeningen door [eiseres] een onacceptabel risico op witwassen of terrorismefinanciering vormt; waartoe Rabobank verwijst naar het deskundigenrapport van 30 juli 2020.
Volgens Rabobank resulteren beide gronden, samen maar ook los van elkaar, in een gebrek aan vertrouwen om de relatie voort te zetten.
Opzeggingsgrond 1: contractueel bevoegd
4.7.
Uitgangspunt is dat Rabobank gebruik mag maken van haar contractueel bedongen opzeggingsrecht, tenzij dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiseres] zal daarbij die onaanvaardbaarheid aannemelijk moeten maken (Hof Amsterdam 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3898). Naar voorlopig oordeel is [eiseres] daar in geslaagd, althans voldoende om hangende de bodemprocedure het voordeel van de twijfel te krijgen.
4.8.
[eiseres] heeft aannemelijk gemaakt dat het beëindigen van de relatie met Rabobank voor haar zeer bezwaarlijk is. Ook als het juist zou zijn – hetgeen Rabobank stelt, maar [eiseres] betwist – dat [eiseres] bij haar andere bankiers, ING en ABN AMRO, diensten op hetzelfde niveau kan krijgen en met dezelfde vertrouwenwekkende uitstraling binnen de bloemensector als bij Rabobank, levert een opzegging een groot risico op van reputatieschade voor [eiseres] bij haar leveranciers en afnemers. In het bijzonder de groeiende samenwerking met haar belangrijke relatie Royal Flora Holland zal dan worden geschaad. Ook is er kans op opzegging van de relatie door haar andere bankiers, zeker als deze vernemen dat witwasrisico’s een opzeggingsgrond waren. Dat ze daarachter komen is niet denkbeeldig, bijvoorbeeld als Rabobank [eiseres] in het Extern Verwijzingsregister (EVR) zou opnemen. Rabobank heeft zich ter zitting hardop afgevraagd of [eiseres] “wel gebruik zou moeten mogen maken van het bancaire systeem” gelet op het witwasrisico. Ook is niet denkbeeldig dat die andere banken het in strijd met de zorgplicht (artikel 2 lid 2 ABV) van [eiseres] zullen achten als zij de opzegging door Rabobank niet uit zichzelf aan hen meldt.
4.9.
Het niet meteen melden van de nieuwe aandeelhouders daarentegen is strikt genomen weliswaar in strijd met artikel 13 sub c onder 1 AVRC, waarin is bepaald dat de rekeninghouder Rabobank meteen zal informeren over onder meer een (voorgenomen) wijziging in (enige aandeelhouder en/of vertegenwoordiger van) de rekeninghouder, maar in dit geval een relatief geringe overtreding die, gelet op de zorgplicht van Rabobank op grond van artikel 2 lid 2 ABV, de opzegging van de bankrelatie niet rechtvaardigt. De bankrekeningen zijn in april en mei 2018 geopend, op 1 juni 2018 zijn de twee nieuwe aandeelhouders toegetreden en op 25 juli heeft [eiseres] via de notaris de wijziging en de akte doorgegeven aan Rabobank. Dat is krap twee maanden later. Of de melding al dan niet op verzoek van Rabobank is gebeurd, kan daarbij in het midden blijven.
4.10.
Het kan ook niet zo zijn dat het enkele feit dat aandeelhouders de Russische nationaliteit hebben en/of dat vooral handel gedreven wordt met Rusland, voldoende grond is voor opzegging van de bankrelatie. [eiseres] heeft terecht opgemerkt dat, anders dan Rabobank tijdens de zitting suggereerde, Rusland niet door de Europese Unie of de FATF is aangewezen als hoog risicoland voor wat betreft witwassen. Voorts hebben de Europese sancties tegen Rusland waar Rabobank aan refereert o.a. betrekking op wapenhandel en lijken deze dus niet relevant voor de bloemenhandel van [eiseres] . In haar antwoordakte heeft Rabobank een en ander afgezwakt tot de stelling dat Rusland een ‘mid-risico’ land zou zijn, zonder overigens een bronvermelding of de consequenties daarvan te vermelden.
Opzeggingsrond 2: de Wwft
4.11.
De volgende vraag is of Rabobank voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was de bankrelatie beëindigen.
4.12.
Volgens [eiseres] is dit niet het geval. Volgens haar zijn er geen financiële transacties zonder bijbehorende facturen en zonder bijbehorende goederen- of dienstenstroom. Alle verkoopfacturen voor bloemen zijn te herleiden tot facturen van kwekerijen, voor de inkoop van de bloemen. Ook zijn alle inkoopfacturen te herleiden tot Movement Reference Numbers (“MRN”) van de douane . Zij stelt desgewenst voor ongeacht welke factuur aan te kunnen tonen dat daarvoor daadwerkelijk bloemen zijn ingekocht en weer zijn verkocht.
4.13.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat er sprake is van een onacceptabel risico van witwassen verwijst Rabobank naar haar eigen onderzoek, maar vooral naar het Rapport, waaruit volgens Rabobank blijkt dat een deel van de transacties irreëel (antwoordakte 14) is en dat er wordt witgewassen (idem 15).
4.14.
Deze conclusies kunnen echter (evenmin overigens als de conclusie dat de onder 4.12 vermelde stellingen van [eiseres] volledig juist zijn) niet worden getrokken uit het Rapport. Dat concludeert slechts dat een “niet insignificant risico bestaat dat niet alle betalingen en ontvangsten van [eiseres] B.V. berusten op onderliggende reële transacties”, terwijl de onderzoeker het juist “hoogst waarschijnlijk [acht] dat enerzijds met kwekers en anderzijds met afnemers door [eiseres] B.V. reële transacties zijn gesloten.” (zie 2.10).
4.15.
Wel is de onderzoeker “van mening dat een groot aantal financiële transacties indicatoren bevat voor betrokkenheid bij witwassen” en acht hij “de kans klein dat waar de financiële administratie hiertoe ontoereikend is de operationele administratie wel in staat is om transacties met een verhoogd witwasrisico tijdig te kunnen signaleren en effectief te kunnen opvolgen” (zie 2.10).
4.16.
Voor die, in paragraaf 11.3 van het Rapport genoemde, signalen voor witwassen of terrorismefinanciering heeft [eiseres] in haar akte eiswijziging en haar akte na zitting (punt 7.4 e.v.) gedetailleerde en op het eerste gezicht plausibele verklaringen gegeven – die deels ook al door [betrokkene eiseres] in zijn reactie op het concept-rapport waren gegeven. Rabobank trekt de geloofwaardigheid van deze verklaringen weliswaar in haar antwoordakte (sub 17) in twijfel, maar al met al is er voorshands onvoldoende basis voor de conclusie van Rabobank dat de factuurnummers ‘feitelijk fake’ zijn en voor de onder 4.13 genoemde andere harde conclusies. Daarbij is een algemeen bezwaar dat Rabobank de Wwft te ruim interpreteert. Zij lijkt er in haar stukken vaak vanuit te gaan dat niet Rabobank maar [eiseres] aan de Wwft moet voldoen en dat het Wwft-onderzoek (mede) zou gaan om de klant achter de klant (zie bijvoorbeeld vraag 2 en 3 aan de deskundige).
4.17.
Om te bepalen of de verklaringen van [eiseres] voor elk van de vele genoemde signalen kloppen is nader onderzoek vereist, maar daar leent dit kort geding zich niet voor.
4.18.
Tenslotte is aannemelijk geworden dat [eiseres] zich inspant om het risico op (meewerken aan) al dan niet bewust witwassen te verkleinen, onder meer door genoemde cursussen bij het NCI te volgen, en dat dat risico na het Rapport inderdaad kleiner is geworden. [eiseres] heeft immers onbetwist gesteld dat zij naar aanleiding van het rapport diverse verbetermaatregelen heeft genomen, zoals dat betalingen via rekeningen van derden alleen nog mogen na invulling van een Client Information Form dat positief is beoordeeld door de inmiddels door [eiseres] aangestelde Compliance Officer. Ook heeft [eiseres] het NCI ingeschakeld om een analyse en stappenplan te maken om de witwasrisico’s te mitigeren. Daarnaast heeft zij gesteld uiterlijk begin 2021 te stoppen met zowel de mogelijkheid tot kopen ‘op limiet’ als met de afwijkende commissie voor sommige klanten. [eiseres] heeft ook aangeboden zo nodig nog andere risico-mitigerende maatregelen te nemen in overleg met Rabobank. Dit alles is door Rabobank niet betwist.
4.19.
De conclusie is dat Rabobank voorshands niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was en is de bankrelatie te beëindigen.
Slot
4.20.
Uit al het voorgaande volgt dat er een kans is dat de eerste opzeggingsgrond bij de bodemrechter niet in stand zal blijven en dat dat voldoende aannemelijk is met betrekking tot de tweede opzeggingsgrond. Bij deze stand van zaken leidt een afweging van de belangen van [eiseres] bij de gevraagde ordemaatregel, te weten het voorlopig continueren van de bankrelatie, en de belangen van Rabobank bij het beëindigen daarvan ertoe dat de beslissing uitvalt in het voordeel van [eiseres] . Nu in ieder geval geen enkel concreet geval van witwassen aannemelijk is geworden, kan het tijdelijk – tot in de bodemzaak een oordeel is verkregen – voortzetten van de bankrelatie niet als zeer bezwaarlijk voor Rabobank worden aangemerkt. Daarbij is ook van belang dat de bodemprocedure al ruim een maand of acht loopt. Voor [eiseres] is het nu beëindigen van die relatie daarentegen wel zeer bezwaarlijk om de in 4.8 vermelde redenen. De vordering zal daarom worden toegewezen zoals weergegeven in de beslissing.
4.21.
Rabobank heeft toegezegd een eventuele veroordeling ook zonder dwangsom te zullen nakomen. Er is geen reden om eraan te twijfelen dat zij die toezegging zal nakomen. Er zal daarom geen dwangsom worden opgelegd.
4.22.
Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de gevorderde proces- en nakosten, met wettelijke rente, worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt Rabobank om de bankrelatie met [eiseres] volledig te herstellen en op de gebruikelijke wijze voort te zetten totdat in de aanhangige bodemprocedure een oordeel is gegeven over de rechtsgeldigheid van de opzegging van de bankrelatie,
5.2.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op
- dagvaardingskosten € 83,38
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.719,38,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien deze niet binnen veertien dagen na heden zijn voldaan tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt Rabobank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MAH