ECLI:NL:RBAMS:2020:5203

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
13.751225.19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor onterecht gedetineerde verzoeker in overleveringsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van een verzoeker die onterecht gedetineerd was in het kader van een overleveringsprocedure. De verzoeker was eerder op 27 juni 2019 in een andere procedure geconfronteerd met een weigering van zijn overlevering op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Na ontvangst van aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit, werd de verzoeker opnieuw aangehouden op basis van hetzelfde Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank oordeelde dat deze nieuwe aanhouding een zelfstandige procedure vormde en dat de behandeling van het verzoek niet kon worden aangehouden tot na een nieuwe uitspraak op basis van hetzelfde EAB. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet verwijtbaar had gehandeld met betrekking tot zijn detentie en wees het verzoek tot schadevergoeding toe.

De rechtbank stelde vast dat de verzoeker recht had op schadevergoeding voor de onterecht ondergane vrijheidsbeneming, die voortvloeide uit de weigering van de overlevering. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker ten onrechte was gedetineerd en dat de nadelige gevolgen van deze vrijheidsbeneming niet voor zijn rekening konden komen. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 7.410,- voor de ondergane overleveringsdetentie en € 550,- voor de kosten van rechtsbijstand. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/751225-19
RK nummers: 19/5363 en 19/5364
BESCHIKKING
Op het verzoek tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] [land van herkomst] ),
domicilie kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. D.J. Troost, [adres raadsvrouw] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijk verzoek van 12 september 2020, bij de rechtbank ingediend op 18 september 2020, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming in de overleveringsprocedure, die is geëindigd met de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam van 27 juni 2019 tot weigering van de overlevering van verzoeker, alsmede vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze verzoekschriftprocedure.
De rechtbank heeft op 24 september 2020 verzoeker, zijn raadsvrouw mr. S. Schilder, advocaat te Rotterdam (die waarnam voor raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam) en de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, in openbare raadkamer gehoord.
Het verzoek is tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Bij vonnis van 14 december 2015 van
the Circuit Court of Lublin(Polen), met zaaknummer IV K 102/10, is verzoeker veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden;
- Op 26 februari 2019 is door
the Circuit Court of Lublin(Polen) een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Polen, in verband met de tenuitvoerlegging van voornoemde vrijheidsstraf;
- Op 30 maart 2019 is verzoeker in verzekering gesteld in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW gelet op voormeld EAB;
- Op vordering van de officier van justitie van 1 april 2019 is het overleveringsverzoek behandeld op de zitting van 28 mei 2019;
- Bij uitspraak van deze rechtbank van 27 juni 2019 is de overlevering geweigerd op basis van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat de overleveringsdetentie is beëindigd.

3.Het verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 7.410,-
€ 7.410,-voor de ondergane overleveringsdetentie:
2 dagen politiebureau x € 105,- = € 210,-
88 dagen Huis van Bewaring x € 80,- = € 7.040,-
1. dag Huis van Bewaring na beëindiging overleveringsdetentie x € 160,- = € 160,-
- € 550,-
€ 550,-voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en de mondelinge behandeling van het verzoek zijn gemaakt.

4.Standpunten ter zitting

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de behandeling van het verzoekschrift aan te houden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) voorafgaand aan de behandeling van het overleveringsverzoek vragen had gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, omdat verzoeker had verklaard in hoger beroep te zijn gegaan tegen de Poolse strafzaak. Voorafgaand aan de behandeling van het overleveringsverzoek op zitting was van de uitvaardigende justitiële autoriteit echter geen nadere informatie ontvangen over de vraag of verzoeker zijn verdediging heeft kunnen voeren in de procedure in hoger beroep. Hierdoor heeft de rechtbank niet kunnen beoordelen of was voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. Zij heeft de overlevering toen geweigerd. Kort na die uitspraak is de gevraagde informatie alsnog ontvangen. Verzoeker is daarop opnieuw aangehouden op grond van hetzelfde overleveringsverzoek. Deze zaak moet nog op zitting komen. Als verzoeker alsnog wordt overgeleverd zullen alle tijdens de overleveringsdetentie uitgezeten dagen van zijn nog uit te zitten straf in Polen worden afgetrokken. Hieronder vallen dus ook de dagen die verzoeker heeft gezeten in het kader van de (eerdere) overleveringsprocedure die is geëindigd in de weigering van de overlevering. Deze detentie heeft namelijk betrekking op hetzelfde EAB.
De officier van justitie heeft, indien de rechtbank haar verzoek tot aanhouding niet honoreert, subsidiair aangevoerd dat het verzoekschrift niet toewijsbaar is, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn. Volgens haar heeft verzoeker onduidelijkheid geschapen over een mogelijk ingesteld hoger beroep in Polen, waardoor de overlevering is geweigerd. Na de uitspraak van 27 juni 2019 is gebleken dat wel aan de vereisten van artikel 12 OLW is voldaan.
De officier van justitie heeft meer subsidiair verzocht om artikel 90, vierde lid, Sv toe te passen, namelijk: in plaats van het toekennen van schadevergoeding, de in detentie doorgebrachte dagen in mindering te brengen op de onherroepelijke Poolse vrijheidsstraf.
4.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW toekomt, omdat zijn overlevering is geweigerd en die uitspraak onherroepelijk is.
Verder heeft zij naar voren gebracht dat verzoeker nog één dag in detentie heeft doorgebracht, nadat de rechtbank op 27 juni 2019 had vastgesteld dat de overleveringsdetentie is beëindigd. Hij had op 27 juni 2019 onmiddellijk in vrijheid moeten worden gesteld, maar dat is als gevolg van een miscommunicatie niet gebeurd. Hij heeft dus een extra dag vastgezeten hetgeen voor veel stress bij hem heeft gezorgd. De raadsvrouw heeft daarom verzocht voor deze dag af te wijken van de forfaitaire vergoeding en een bedrag van € 160,- toe te kennen.

5.Toetsingskader

Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

6.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat de overlevering van verzoeker is geweigerd op 27 juni 2019. Dit betreft een onherroepelijke uitspraak, waarin ook is vastgesteld dat de overleveringsdetentie van verzoeker is beëindigd. De rechtbank stelt verder vast dat met de daaropvolgende aanhouding van verzoeker, ondanks dat deze aanhouding is geschied op grond van hetzelfde EAB, een nieuwe op zichzelf staande procedure is ontstaan. De rechtbank zal daarom de behandeling van het verzoekschrift niet aanhouden.
De rechtbank overweegt dat een weigering van de overlevering betekent dat verzoeker achteraf bezien ten onrechte gedetineerd is geweest. Deze vaststelling – waarmee overigens geen oordeel wordt gegeven over het al dan niet onrechtmatig of verwijtbaar handelen van de Staat – maakt vergoeding van schade op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen.
De rechtbank begrijpt uit de uitspraak van 27 juni 2019 dat verzoeker bij zijn voorgeleiding heeft verklaard dat zijn advocaat hoger beroep had ingesteld tegen de uitspraak in Polen, waarna het IRC vragen heeft gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Bij brief van 22 mei 2019 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit geantwoord dat de advocaat van verzoeker inderdaad hoger beroep had ingesteld en dat in hoger beroep de uitspraak in eerste aanleg is bekrachtigd. Op 23 mei 2019 heeft het IRC gevraagd of verzoeker bij die zitting in hoger beroep in de gelegenheid is geweest zijn verdediging te voeren. Hierop is geen antwoord ontvangen. De rechtbank kon daarom niet vaststellen of aan de vereisten in artikel 12 OLW was voldaan met als gevolg dat zij de overlevering heeft geweigerd.
Uit deze gang van zaken blijkt niet dat verzoeker verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van zijn detentie. Er zijn tevens geen andere feiten of omstandigheden die afdoen aan de billijkheid van toekenning van een schadevergoeding. Dat later – na de weigering van de overlevering bij uitspraak van 27 juni 2019 – informatie vanuit Polen is ontvangen, waaruit volgens de officier van justitie zou blijken dat wel aan de vereisten van artikel 12 OLW is voldaan, leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank zal het verzoek tot schadevergoeding in zijn geheel toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de vrijheidsbeneming op 28 juni 2019 onrechtmatig (want zonder titel) is geweest en acht het aannemelijk dat het voor verzoeker extra belastend is geweest dat hij een dag te laat in vrijheid is gesteld, met name nu hij was gedetineerd in een land waarvan hij de taal niet spreekt. De rechtbank zal voor deze dag de forfaitaire vergoeding verdubbelen.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding van € 550,- toewijzen.

7.Beslissing

De rechtbank
WIJST TOEde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten bedrage van:
  • € 7.410, -vanwege vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure en
  • € 550, -voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2020.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, Internationale rechtshulpkamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 7.960,- (zevenduizendnegenhonderzestig euro) op
IBAN: [rekeningnummer]
ten name van
[naam stichting] ,
onder vermelding van
vergoeding 67 OLW, 89 en 591a Sv, inzake: [verzoeker] (verzoeker).
Aldus gedaan op 8 oktober 2020
door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter.