ECLI:NL:RBAMS:2020:5239

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
13/752185-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Frankrijk

Op 18 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 10 december 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in de voormalige Sovjet-Unie, thans Georgië, was gedetineerd in Nederland zonder vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de zaak behandeld op verschillende zittingen, waarbij de detentieomstandigheden in Frankrijk een belangrijk onderwerp van discussie waren.

Tijdens de zitting op 30 januari 2020 was de raadsman van de opgeëiste persoon niet aanwezig, wat leidde tot een schorsing van de behandeling. Op 20 februari 2020 werd de behandeling hervat, maar wederom was de opgeëiste persoon niet ter zitting aanwezig. De rechtbank heeft informatie opgevraagd over de detentie-instelling in Fresnes, Frankrijk, na zorgen over de detentieomstandigheden die in strijd zouden kunnen zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 7 mei 2020 garanties afgegeven dat de opgeëiste persoon na overlevering niet in Fresnes zou worden geplaatst.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks de zorgen van de verdediging over de detentieomstandigheden in Frankrijk. De rechtbank concludeerde dat de garanties van de Franse autoriteiten voldoende waren om de eerder vastgestelde risico's weg te nemen. De beslissing werd genomen in overeenstemming met de relevante wetsartikelen, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752185-19
RK nummer: 19/7095
Datum uitspraak:18 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 december 2019 door
de Procureur van de Republiek bij de Arrondissementsrechtbank van Lyon (Frankrijk)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats 2] (voormalige Sovjet-Unie thans Georgië) op [geboortedag] 1989
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 januari 2020. Het verhoor heeft toen plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr.
M. Diependaal. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo is per abuis niet verschenen. De opgeëiste persoon is wel verschenen. De rechtbank heeft daarop de behandeling van de vordering voor onbepaalde tijd geschorst om de raadsman in de gelegenheid te stellen zijn cliënt ter zitting bij te staan.
Op de zitting van 20 februari 2020 is de behandeling van de zaak hervat in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. Zowel de opgeëiste persoon als zijn raadsman zijn met instemming van de rechtbank niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering geschorst om nadere informatie op te vragen over de detentie-instelling in Fresnes, nu op grond van beschikbare informatie en de uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak J.M.B. en anderen tegen Frankrijk van 30 januari 2020, nr. 9671/15, (ECLI:CE:ECHR:-2020:0130JUD000967115) een algemeen risico in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voor de detentie-instelling in Fresnes (Frankrijk) moet worden aangenomen.
Bij e-mail van 7 mei 2020 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de garantie afgegeven dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering niet zal worden geplaatst in de detentie-instelling te Fresnes.
De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A.F.Th.M. Heutink, advocaat te Gennep, die de zaak van mr. Oudijk heeft overgenomen, heeft per e-mail van 2 juni 2020 zijn schriftelijk standpunt ingediend. De officier van justitie heeft op 3 juni 2020 zijn standpunt per e-mail ingediend.
Op de zitting van 4 juni 2020 is de behandeling van de zaak hervat. Het verhoor heeft via telehoren plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Georgische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft via telehoren verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Georgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel overgedragen door Cédric Antoine, rechter van onderzoek bij de arrondissementsrechtbank van Lyon.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op het feit naar Frans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Detentieomstandigheden/artikel 35 OLW

5.1.
Tussenuitspraak.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 21 februari 2020 van de medeverdachte [naam medeverdachte]
(ECLI:NL:RBAMS:2020:1102) het volgende overwogen, zakelijk weergegeven.
- Allereerst is het toetsingskader van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake
Aranyosi en Căldăraruvan 5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, r.o. 88 en 89, ECLI:EU:C:2016:198) uiteengezet.
- Vervolgens is vastgesteld dat in eerdere uitspraken van de rechtbank is geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld als bedoeld in artikel 4 van het Handvest, zie ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 en ECLI:NL:RBAMS:2017:6648)
- Ten aanzien van de detentie-instelling in Bordeaux-Gradignan heeft de rechtbank eerder geoordeeld dat er nadere gegevens van de Franse uitvaardigende autoriteit nodig zijn om de vraag naar het bestaan van een algemeen gevaar te kunnen beantwoorden, zie ECLI:NL:RBAMS:2019:655.
- De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 19 december 2019 in deze zaak de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon niet zal worden gedetineerd in de strafinstellingen van Nîmes en Bordeaux-Gradignan.
- De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de uitspraak van het EHRM van 30 januari 2020 (
J.M.B. e.a./Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115. De rechtbank oordeelt dat hieruit volgt dat ook ten aanzien van de detentie-instelling in Fresnes sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld.
5.2.
Standpunt verdediging
De rechtbank begrijpt het schriftelijke standpunt van de raadsman aldus dat de feitelijke overlevering aan Frankrijk moet worden uitgesteld totdat de in Frankrijk afgekondigde noodverordening in verband met de coronacrisis wordt beëindigd. Deze noodverordening zorgt er namelijk voor dat de voorlopige hechtenis in Frankrijk niet meer wordt getoetst en dat de wijze waarop met gedetineerden wordt omgegaan inhumaan is; zo zijn de detentie-instellingen in Frankrijk in een slechte staat van hygiëne en is er onvoldoende zorg voor gedetineerden.
5.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat er een mogelijkheid bestaat dat, indien de overlevering door de rechtbank wordt toegestaan, artikel 35 OLW bij de feitelijk overlevering van de opgeëiste persoon een rol gaat spelen. Hij heeft geen reden om te veronderstellen dat er in Frankrijk geen toetsing van de voorlopige hechtenis zal plaatsvinden.
De feitelijke situatie op dit moment is dat de opgeëiste persoon tot 15 juni 2020 nog niet kan worden overgeleverd. Vanaf de datum van de uitspaak van de rechtbank is het wellicht wel mogelijk om de opgeëiste persoon over te leveren. Het Openbaar Ministerie zal in elk geval geen uitstel van de feitelijke overlevering verlenen op basis van de argumenten van de verdediging. Uiteraard zal op het moment van de feitelijke overlevering wel worden gekeken naar de feitelijke situatie en zal er worden getoetst aan artikel 35 OLW.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
Bij e-mails van 30 december 2019 en 7 mei 2020 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit garanties afgegeven dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering niet zal worden geplaatst in de detentie-instellingen van Nîmes, Bordeaux Gradignan en Fresnes.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee het eerder vastgestelde algemene reële gevaar, dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, voor de opgeëiste persoon weggenomen.
De overige door de verdediging geuite zorgen geven, gelet op het toetsingskader in de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake
Aranyosi en Căldăraru, geen aanleiding tot een ander oordeel.
Een beslissing tot uitstel van de feitelijke overlevering zoals door de raadsman verzocht, is op grond van artikel 35 OLW voorbehouden aan de officier van justitie waarbij deze rekening moet houden met de in dat artikel bedoelde bijzondere omstandigheden en humanitaire redenen.
De rechtbank verwerpt het verweer en zal de overlevering van de opgeëiste persoon toestaan.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Procureur van de Republiek bij de Arrondissementsrechtbank van Lyon(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.