Op 18 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 10 december 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in de voormalige Sovjet-Unie, thans Georgië, was gedetineerd in Nederland zonder vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de zaak behandeld op verschillende zittingen, waarbij de detentieomstandigheden in Frankrijk een belangrijk onderwerp van discussie waren.
Tijdens de zitting op 30 januari 2020 was de raadsman van de opgeëiste persoon niet aanwezig, wat leidde tot een schorsing van de behandeling. Op 20 februari 2020 werd de behandeling hervat, maar wederom was de opgeëiste persoon niet ter zitting aanwezig. De rechtbank heeft informatie opgevraagd over de detentie-instelling in Fresnes, Frankrijk, na zorgen over de detentieomstandigheden die in strijd zouden kunnen zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 7 mei 2020 garanties afgegeven dat de opgeëiste persoon na overlevering niet in Fresnes zou worden geplaatst.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks de zorgen van de verdediging over de detentieomstandigheden in Frankrijk. De rechtbank concludeerde dat de garanties van de Franse autoriteiten voldoende waren om de eerder vastgestelde risico's weg te nemen. De beslissing werd genomen in overeenstemming met de relevante wetsartikelen, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.