ECLI:NL:RBAMS:2020:5251

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
13/751183-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit

Op 15 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door België was uitgevaardigd. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 9 juni 2020 en betreft onder andere de verdenking van het exploiteren van een hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft. Tijdens de openbare zitting op 1 oktober 2020 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.M. Penn.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd, omdat meer tijd nodig was om over de verzochte overlevering te beslissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook de garantie van de Procureur des Konings in België beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België terugkeert naar Nederland om zijn straf daar uit te zitten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overschrijding van de termijn voor het indienen van de vordering door de officier van justitie geen gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van de vordering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar is. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M.C.M. Hamer en E.G.M.M. van Gessel, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751183-19
RK nummer: 20/3590
Datum uitspraak: 15 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 februari 2019 door
de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1975
laats opgegeven adres: [adres], [plaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 oktober 2020. Het verhoor heeft via telehoren plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting via telehoren verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 19 februari 2019 door de onderzoeksrechter Christiaan van Wambeke bij verstek afgeleverd aanhoudingsmandaat met referentienummer 2018/167.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit
het exploiteren van een hennepkwekerijwaarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit
de diefstal van elektriciteitniet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings heeft op 22 juni 2020 de volgende garantie gegeven:
"(..)
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
(…)
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan ten aanzien van het feit
diefstal van elektriciteitzoals onder 4.2 is vastgesteld.
Het lijstfeit
het exploiteren van een hennepkwekerijzoals vermeld onder 4.1 is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod.

6.Overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, nu zij deze vordering niet binnen drie dagen na ontvangst van het EAB heeft ingediend. Het EAB is op 27 februari 2019 ontvangen en daarom had de officier van justitie de vordering uiterlijk op 22 februari 2019 moeten indienen. Dit is echter pas op 9 juni 2020 gebeurd. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst de raadsman naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2018 met nummer ECLI:NL:RBAMS:2018:3541.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet slaagt.
De Overleveringswet stelt geen sanctie op het overschrijden van de termijn ex artikel 23, tweede lid, OLW. Overschrijding van deze termijn heeft dus geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vordering. Dit is anders als sprake is van ernstige schending van beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grote veronachtzaming van de belangen van de opgeëiste persoon tekort wordt gedaan aan zijn recht op een behoorlijke behandeling van de zaak (rechtbank Amsterdam 18 maart 2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AT2566 en 10 oktober 2006, ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ1408). Daarvan is in de zaak van de opgeëiste persoon niet gebleken.
De opgeëiste persoon heeft wel de mogelijkheid het door zijn raadsman gevoerde verweer in de Belgische strafprocedure in te brengen.
De rechtbank acht de door de raadsman aangehaalde uitspraak niet van toepassing voor deze zaak. In die uitspraak is het Openbaar Ministerie namelijk niet ontvankelijk verklaard in de vordering ex artikel 23 OLW omdat er, gelet op de Roemeense detentieomstandigheden, geen concreet zicht bestond op overlevering binnen een redelijke termijn. Die situatie doet zich in het geval van de opgeëiste persoon niet voor.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 310 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen(België).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.