In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 september 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Frankfurt am Main op 20 januari 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1980, is gedetineerd in Nederland en wordt verdacht van diefstal met geweld gepleegd in Frankfurt am Main op 11 februari 2017.
De behandeling van de vordering vond plaats op 28 augustus 2020, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De raadsvrouw heeft betoogd dat het EAB onvoldoende informatie bevatte over de beschuldiging, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende gegevens bevatte om de overlevering te rechtvaardigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar is en dat er geen weigeringsgronden zijn. De opgeëiste persoon heeft zijn onschuld betoogd, maar dit werd niet onderbouwd tijdens de zitting. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, conform de eisen van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en mrs. C.W.M. Giesen en E.G.M.M. van Gessel, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. J.B.C. van der Veer.