Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Vergunninghouder is eigenaar van het gebouw met adressen [straatnaam] te Aalsmeer (het gebouw). Het gebouw bestond uit twee bouwlagen. Op beide bouwlagen was een winkel gevestigd. Op het gebouw is het bestemmingsplan Aalsmeer Dorp 2016 (het bestemmingsplan) van toepassing. Het gebouw bevindt zich op gronden die volgens het bestemmingsplan de bestemmingen ‘Gemengd’ en ‘Waarde – Archeologie’ hebben. Eisers wonen op [adres] te Aalsmeer. De achterkant van hun woning kijkt op de voorkant van het gebouw.
2. Op 12 december 2018 heeft vergunninghouder een vergunningaanvraag gedaan om in het gebouw de winkelruimte te verkleinen, de tweede bouwlaag tot woningen te verbouwen en een derde bouwlaag op het gebouw te realiseren, waarin ook woningen zullen komen. In het bouwplan wordt tevens een trappenhuis aan de achterzijde van het gebouw gerealiseerd. Met het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend.
3. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De bezwaarschriftencommissie van de Gemeente Aalsmeer (de bezwaarschriftencommissie) heeft verweerder geadviseerd het bezwaar van eisers ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten. Verweerder heeft dit met het bestreden besluit gedaan.
4. Eisers voeren in beroep tegen het bestreden besluit aan dat de extra bouwlaag en het trappenhuis als één geheel moeten worden gezien en daarom niet met toepassing van de kruimelgevallenregelingkunnen worden vergund. Eisers voeren ook aan dat het bouwplan in strijd is met de Welstandsnota Aalsmeer 2013 (de welstandsnota) en beeldkwaliteitsplan Aalsmeer Dorp (het beeldkwaliteitsplan). Eisers vinden verder dat in het bestreden besluit onvoldoende rekening met hun privacy is gehouden. Ten slotte voeren eisers aan dat het bestreden besluit in strijd is met de Beleidsregels planologische afwijkingen gemeente Aalsmeer 2015 (het kruimelbeleid).
5. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
6. Partijen zijn het erover eens dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder een omgevingsvergunning kon verlenen om 1) een bouwwerk te bouwen en 2) van het bestemmingsplan af te wijken.
Redelijke eisen van welstand
7. De rechtbank overweegt dat verweerder doorslaggevende betekenis mag geven aan een welstandsadvies, tenzij dit advies zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet aan zijn oordeel ten grondslag had mogen leggen.De welstandscommissie heeft in haar advies van 3 juli 2019 aangegeven waarom het bouwplan voldoet aan de geldende welstandscriteria. Het beoogde project vervangt een bedrijfspand dat gekenmerkt wordt door een sterke horizontale geleding dat zich afzet tegen de traditionele verticale geleding van de winkelpanden in de Zijdstraat. Het plan komt tegemoet aan de criteria uit de welstandsnota met betrekking tot massa, architectonische uitwerking, materiaal- en kleurgebruik. Met name relevant is dat het beoogde bouwplan invulling geeft aan het uitgangspunt dat gebouwen afwisselend, kleinschalig en individueel worden vormgegeven en een heldere en verticale geleding met voldoende afwisseling kent. Hierdoor ontstaat volgens de welstandscommissie een sterke verbetering van de communicatie tussen het bouwvolume en de dynamiek van de winkelstraat. Verweerder heeft dit advies integraal overgenomen.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank het welstandsadvies ten grondslag mogen leggen aan de omgevingsvergunning. Het advies geeft op heldere en begrijpelijke wijze de aan het advies ten grondslag liggende argumenten weer. Eisers hebben geen tegenadvies overgelegd of anderszins aannemelijk gemaakt dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Anders dan eisers betogen valt het bouwplan, gegeven de inhoud van het welstandsadvies, juist niet uit de toon in het straatbeeld en is het wat betreft uitvoering passend bij het historische en ambachtelijke beeld van de dorpskern. Ook volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat het beeldkwaliteitsplan slechts richtlijnen bevat, die grotendeels in de welstandsnota zijn verdisconteerd. Verweerder heeft terecht de welstandsnota als toetsingskader gebruikt.
Strijd met bestemmingsplan en kruimelbeleid
9. De rechtbank moet verder beoordelen of verweerder de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kon verlenen met toepassing van artikel 4 van bijlage II bij het Bor. Verweerder heeft met betrekking tot de derde bouwlaag toepassing gegeven aan artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II bij het Bor. In afwijking van het bestreden besluit, zegt verweerder in beroep dat het trappenhuis vergund kon worden met toepassing van artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor en niet met toepassing van artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II bij het Bor.
10. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bevoegd is verscheidene onderdelen van artikel 4 van bijlage II bij het Bor gecombineerd toe te passen in één omgevingsvergunning.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de extra bouwlaag op het gebouw (derde bouwlaag) kon vergunnen met toepassing van artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II bij het Bor. In het Bor is geen nadere beschrijving opgenomen van wat onder een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw moet worden verstaan. Er bestaan geen aanknopingspunten voor de uitleg daarvan dat het alleen kan gaan om bouwwerken van geringe omvang. Uit deze bepaling blijkt ook niet dat is beoogd de toepassing van de daarin opgenomen bevoegdheid te beperken tot planologisch ondergeschikte gevallen. Het is dus niet relevant of de dakopbouw een bouwdeel van ondergeschikte aard is.De rechtbank vindt met verweerder dat het trappenhuis met toepassing van artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor als ‘bijbehorend bouwwerk’ kon worden vergund, aangezien deze functioneel is verbonden met het hoofdgebouw.
11. Nu het trappenhuis en de derde bouwlaag passen binnen de categorieën gevallen van artikel 4 van bijlage II bij het Bor, had verweerder beleidsruimte om een omgevingsvergunning te verlenen. De rechterlijke toets is beperkt tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen.Verweerder dient bij de afweging of al dan niet een vergunning wordt verleend rekening houden met het eigen beleid.
12. In het kruimelbeleid van verweerder over toepassing van artikel 4, onderdeel 4 , van bijlage II bij het Bor staat:
Aan de uitbreiding van gebouwen met een extra bouwlaag wordt alleen meegewerkt als het bestaande bouwblok daar aanleiding toe geeft. Zo zijn er plekken waar de bestaande bebouwing 2 lagen zonder kap is en sinds langere tijd woningen worden uitgebreid met een kap of terugliggende dakopbouw.De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze beleidsregel alleen geldt voor zelfstandige woningen en niet voor het gebouw. Hoewel de rechtbank niet in het kruimelbeleid terugleest dat bovenstaande passage alleen voor zelfstandige woningen zou gelden, ziet de rechtbank ook geen aanleiding te oordelen dat de omgevingsvergunning in strijd is met de genoemde beleidsregel. Het is immers niet gebleken dat het bestaande bouwblok waar het gebouw toe behoort, geen aanleiding geeft tot een extra bouwlaag. De tweede zin van bovenstaande passage uit het kruimelbeleid leest de rechtbank slechts als een voorbeeld van een geval waarin een bestaand bouwblok aanleiding geeft tot een extra bouwlaag.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid een omgevingsvergunning voor het trappenhuis en de extra bouwlaag heeft kunnen verlenen. Verweerder heeft meer gewicht mogen toekennen aan de belangen die zijn gediend met het bouwplan, te weten het creëren van woningen, vergroten van levendigheid in de Zijdstraat en tegengaan van verpaupering dan aan de belangen van eisers (vermindering van privacy). Eisers wonen in een stedelijke omgeving en daarbij hebben zij enige inkijk in hun woning te dulden.
14. Omdat verweerder in beroep de motivering van het bestreden besluit heeft aangepast door voor het trappenhuis toepassing te geven aan artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor in plaats van onderdeel 4 van dat artikel, kleeft er aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter geen aanleiding het besluit om deze reden te vernietigen nu zij aannemelijk acht dat eisers daardoor niet zijn benadeeld als bedoeld in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Immers, het trappenhuis komt nog altijd voor vergunningverlening in aanmerking, zij het met toepassing van een ander onderdeel van artikel 4 van bijlage II bij het Bor.
15. Het beroep van eisers is ongegrond.
16. Vanwege het motiveringsgebrek in het bestreden besluit ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank ziet om dezelfde reden ook aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525, - en een wegingsfactor 1).