ECLI:NL:RBAMS:2021:1792

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
20/4556
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de AOW-uitkering en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de hoogte van de AOW-uitkering. De eiser, geboren in Marokko, ontving vanaf 15 november 1944 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en vertrok op 17 juni 1998 met behoud van zijn WAO-uitkering naar Spanje. Op 17 januari 2020 heeft hij een AOW-pensioen aangevraagd. De Svb heeft echter een korting van 50% toegepast op het maximale AOW-uitkeringsbedrag, omdat de eiser gedurende een periode van ongeveer 25 jaar niet verzekerd was voor de AOW. De eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 4 maart 2021 heeft de eiser aangevoerd dat hij onterecht geen recht op AOW heeft opgebouwd en dat de Svb hem had moeten informeren over de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser na zijn vertrek uit Nederland op 10 maart 2006 niet langer verplicht verzekerd was voor de AOW op grond van het Koninklijk Besluit 746. De rechtbank oordeelde dat de Svb niet verplicht was om de eiser te informeren over de gevolgen van zijn vertrek voor de AOW-opbouw. De rechtbank heeft ook het verzoek van de eiser om toepassing van de hardheidsclausule afgewezen, omdat deze niet van toepassing was op de hoofdregels van de wet.

De rechtbank concludeert dat de Svb de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 oktober 2019 terecht buiten beschouwing heeft gelaten bij de vaststelling van de hoogte van de AOW-uitkering. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4556

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] ( [land] ), eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: [naam] ),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna: Svb)

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met het besluit van 16 maart 2020 (het primaire besluit) heeft de Svb de aanvraag van [eiser] om een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) per 1 november 2019 toegewezen voor 50% van het maximale uitkeringsbedrag.
Met het besluit van 9 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 4 maart 2021. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] , geboren op [geboortedatum] te Marokko, ontving vanaf 15 november 1944 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hij is op 17 juni 1998 met behoud van zijn WAO-uitkering naar Spanje vertrokken. Op
17 januari 2020 heeft [eiser] een pensioen op grond van de AOW aangevraagd.
2. De Svb heeft een korting van 50% toegepast op het maximale AOW-uitkeringsbedrag vanwege afgerond 25 niet-verzekerde jaren. Het gaat om de volgende niet verzekerde perioden:
  • 1 november 1969 tot en met 8 maart 1975;
  • 18 oktober 1988 tot en met 8 november 1988 en;
  • 1 januari 2000 tot en met 31 oktober 2019.
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Ter zitting is naar voren gekomen dat alleen de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2019 ter discussie staat. Hiertegen voert [eiser] aan dat hij onterecht geen recht voor de AOW heeft opgebouwd en dat de Svb hem had moeten informeren over de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren.
5. De rechtbank stelt vast dat [eiser] na zijn vertrek uit Nederland vanaf 10 maart 2006 niet langer verplicht verzekerd was voor de AOW op grond van het KB 746 . Het KB 746 kent sinds 1 januari 2000 niet langer een uitbreiding die verzekering voor de AOW mogelijk maakt op grond van het recht op een WAO-uitkering. De bepalingen van de AOW zijn dwingendrechtelijk van aard en de Svb is niet bevoegd daarvan af te wijken. [1] Verder is niet gebleken dat [eiser] zich vrijwillig had verzekerd voor de AOW. Anders dan [eiser] heeft betoogd, rust op de Svb niet de verplichting uit eigen beweging de betrokkene die al dan niet met behoud van een Nederlandse uitkering naar het buitenland vertrekt op de mogelijke gevolgen voor de opbouw van de AOW-verzekering te wijzen. Het is primair de verantwoordelijkheid van [eiser] om voor zijn vertrek uit Nederland daar onderzoek naar te doen en zich eventueel tot de Svb te wenden.
6. [eiser] heeft de rechtbank ter zitting verzocht om de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 24 van het KB 746 toe te passen. De Svb heeft terecht verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [2] . De Raad overweegt in deze uitspraak namelijk dat artikel 24 van KB 746 aan de Svb de bevoegdheid geeft in gevallen van kennelijke hardheid af te wijken van de in KB 746 gestelde regels met betrekking tot uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden volksverzekeringen. Deze bevoegdheid geldt niet om af te wijken van de hoofdregels van de wet waarin het gaat om de verzekering zoals in deze procedure. Uit deze uitspraak volgt dus dat de hardheidsclausule in artikel 24 buiten de omvang van dit geding valt. Het bestreden besluit heeft namelijk geen betrekking op dit verzoek, zodat in deze procedure geen oordeel omtrent de eventuele toepassing van de hardheidsclausule kan worden gegeven.
7. De rechtbank concludeert dat de Svb 1 januari 2000 tot en met 31 oktober 2019 terecht buiten beschouwing heeft gelaten bij de vaststelling van de hoogte van de AOW-uitkering.
8. Gelet op het bovenstaande bestaat geen grond voor toekenning van een schadevergoeding.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt geen gelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage met relevante wet- en regelgeving

In artikel 2 van de Algemene Ouderdomswet (AOW) is bepaald dat ingezetene in de zin van de wet degene is die in Nederland woont.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd degene die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Op grond van het derde lid van artikel 6 van de AOW, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden. Hieraan is uitvoering gegeven bij de opeenvolgende Koninklijke Besluiten uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen, te weten Stb. 1976, 557 ( KB 557 ), Stb. 1989, 164 ( KB 164 ) en Stb. 1998, 746 ( KB 746 ).
In artikel 13, eerste lid aanhef en onder a, van de AOW is bepaald dat op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9 een korting wordt toegepast van 2% voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd doch voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 28 augustus 2015 ECLI:NL:CRVB:2015:3123.
2.Centrale Raad van Beroep van 17 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8327.