ECLI:NL:RBAMS:2021:1831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
13/751093-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 19 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Circuit Court in Bydgoszcz, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 26 januari 2021 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1984 in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van twee vrijheidsstraffen die de opgeëiste persoon moet ondergaan in Polen.

Tijdens de openbare zitting op 12 maart 2021 heeft de verdediging aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet op alle zittingen aanwezig was en de vonnissen niet persoonlijk aan hem zijn betekend. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon op de eerste zitting aanwezig was en op de hoogte was van de verdere zittingen. De rechtbank constateerde echter discrepanties in de informatie over de aanwezigheid van de opgeëiste persoon en besloot om het onderzoek te heropenen en schorsen, zodat nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit konden worden gesteld.

De rechtbank heeft de beslissing genomen om het onderzoek te schorsen en de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal te bevelen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak volgens artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751093-21
RK nummer: 21/504
Datum uitspraak: 19 maart 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 januari 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 februari 2020 en aangevuld op 3 maart 2020 door
the Circuit Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 maart 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
  • Judgement of the District Court in Bydgoszczvan 7 november 2012 met zaaknummer XVI K 234/12, en
  • Judgement of the District Court in Bydgoszczvan 4 april 2014 met zaaknummer IV K 496/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een tweetal vrijheidsstraffen van respectievelijk één jaar en twee maanden en één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren respectievelijk één jaar, één maand en 29 dagen en één jaar. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is niet op alle zittingen verschenen en daarnaast zijn de vonnissen gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De vonnissen zijn ook niet in persoon aan verdachte betekend. Dat betekent dat – overeenkomstig artikel 12, sub d, OLW – een verzetgarantie had behoren te worden verstrekt. Nu dat niet is gebeurd, moet de overlevering worden geweigerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de orde is. In de zaak met nummer XVI K 234/12 was de opgeëiste persoon aanwezig op de eerste zittingsdag. De opgeëiste persoon is toen meegedeeld dat er meerdere zittingsdagen zouden volgen. Dat betekent dat de opgeëiste persoon daarvan op de hoogte was. Mocht de rechtbank hieraan twijfelen, dan verzoekt de officier van justitie op dit punt nadere vragen te stellen. In de zaak met nummer IV K 496/13 was de opgeëiste persoon weliswaar niet op iedere zitting aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. Deze advocaat heeft ook namens hem hoger beroep ingesteld. De opgeëiste persoon is niet verschenen op de zitting in hoger beroep, maar is in persoon opgeroepen. Dit blijkt uit de brief van 26 februari 2021. Onder deze omstandigheden is een verzetgarantie niet nodig om de overlevering toe te kunnen staan.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van XVI K 234/12
In onderdeel d) van het EAB staat – voor zover hier relevant – het volgende:

No, the person did not appear in person at the trial of the District Court in Bydgoszcz on November 7, 2012, as a result of which a judgment was passed in the case files reference number XVI K 234/12 ............... .
(…)
b. this person was not summoned in person, but in a different way on October 12, 2012 was really delivered the official information on the fixed date and place of the trial of the District Court in Bydgoszcz, as a result of which a judgment was passed in case XVI K 234/12, in a manner allowing to state unambiguously that he knew of the set trial and was informed that the decision might be issued in case of bis non-appearance at the trial;
(…)
A notice of the date of the sitting of the District Court in Bydgoszez in the case files reference number XVI K 234/12 was sent to the address of [opgeëiste persoon] . The above postal item was left at the nearest post office of the postal operator, of which [opgeëiste persoon] was informed twice, leaving on 26 September 2012 and 4 October 2012 a notice in the addressee's place of residence.
In de brief van 25 februari 2021 van de
President of the III Penal Department of the Regional Court in Bydgoszczwerd vervolgens – voor zover hier relevant – de volgende aanvullende informatie verstrekt:

[opgeëiste persoon] attended the first date of the hearing in regards of the case reference number XVI K 234/12, where he provided clarifications. He was notified about further dates of the hearings at the determined in the penal proceedings address, i.e. [adres] . [opgeëiste persoon] failed to collect the correspondence sent to him, which after two notices was returned to the Court. [opgeëiste persoon] at the first summons to the hearing, which he received in person, was informed that after the previously submitted clarifications, further proceedings may be conducted without his participation.”
De rechtbank stelt vast dat er een discrepantie bestaat tussen de informatie in het EAB en de aanvullende informatie verstrekt bij brief van 25 februari 2021 over de aanwezigheid van de opgeëiste persoon op de zittingen die tot het vonnis hebben geleid. In het EAB staat dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting van 7 november 2012 die tot het vonnis heeft geleid. In de brief van 25 februari 2021 is echter te lezen dat de opgeëiste persoon op de eerste zitting aanwezig was, maar niet op navolgende zittingen. De opgeëiste persoon heeft desgevraagd laten weten dat hij inderdaad – zoals vermeld in de brief van 25 februari 2021 – is verschenen op de eerste zitting, maar niet op de daaropvolgende zittingen. Uit de verstrekte informatie blijkt ook niet dat hij in persoon is gedagvaard voor deze zittingen of anderszins daarvan daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld. De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de enkele aanwezigheid van de opgeëiste persoon op de eerste zitting daartoe niet voldoende is. De rechtbank ziet daarin aanleiding om een nadere vraag te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, namelijk:
Is de opgeëiste persoon op de eerste zitting op 7 november 2012 in de zaak met referentie XVI K 234/12 geïnformeerd over de datum en plaats van daaropvolgende zittingen en, zo ja, op welke wijze is dat gebeurd?
Ten aanzien van IV K 496/13
In onderdeel d) van het EAB staat – voor zover hier relevant – het volgende:

No, the person did not appear in person at the trial of the District Court in Bydgoszcz on April 4, 2014, as a result of which a judgment was passed in the case files reference number IV K 496/13 .............. ..
(…)
b. this person was not summoned in person, but in a different way on March 14, 2014 was really delivered the official information on the fixed date and place of the trial of the District Court in Bydgoszcz, as a result of which a judgment was passed in case IV K 496/14, In a manner allowing to state unambiguously that he knew of the set trial and was informed that the decision might be issued in case of his non-appearance at the trial;
(…)
A notice of the date of the sitting of the District Court in Bydgosuz in the case files reference number IV K 496/14 was sent to the address of [opgeëiste persoon] . The above postal item was left at the nearest post office of the postal operator, of which [opgeëiste persoon] was informed twice, leaving on 26 February 2014 and 6 March 2014 a notice in the addressee's place of residence.”
In de brief van 26 februari 2021 van de
Presiding Judge of the IV Criminal Division of the District Court in Bydgoszczwerd vervolgens – voor zover hier relevant – de volgende aanvullende informatie verstrekt:

[opgeëiste persoon] personally participated in the hearing set for 5.12.2013, at which he gave explanations, and then in the hearings set for 9.01.2014 and 20.02.2014, at which witnesses were examined. Despite being properly summoned, [opgeëiste persoon] did not appear at the hearing set for 4.04.2014, at which the judgment was pronounced. The above judgment was not subject to service on [opgeëiste persoon] .
(…)
The defence counsel of [opgeëiste persoon] , applied on behalf of the convicted person for the preparation and service of a statement of reasons for the judgment of the District Court in Bydgoszcz dated 4.04.2014, and subsequently filed an appeal against the decision of the court of-first instance. [opgeëiste persoon] , despite personally receiving a notice of the date of the appeal hearing, did not appear at the hearing. However, his defence counsel attended this hearing. By virtue of the judgment of the Regional Court in Bydgoszcz dated 22.09.2014, the ruling
challenged by [opgeëiste persoon] 's counsel was upheld.
De rechtbank constateert dat in deze zaak eveneens sprake lijkt van een discrepantie tussen de informatie in het EAB en de aanvullende informatie, ditmaal verstrekt bij brief van 26 februari 2021. In het EAB staat dat de oproep voor de zitting in hoger beroep is achtergelaten op het postkantoor en dat daarvan een kennisgeving is verstuurd naar het adres van de opgeëiste persoon, terwijl in de brief van 26 februari 2021 is te lezen dat de opgeëiste persoon de oproep in persoon heeft ontvangen. Dit levert onduidelijkheid op over de daadwerkelijke gang van zaken. De rechtbank ziet daarin dan ook aanleiding om een nadere vraag te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, namelijk:
Op welke wijze is de opgeëiste persoon geïnformeerd over de datum en de plaats van de zitting in hoger beroep in de zaak met referentie IV K 496/14, die heeft geleid tot het vonnis van 22 september 2014?
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en schorsen ten behoeve van nadere informatie.

4.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 3.1 door de rechtbank gesteld vragen te stellen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 maart 2021.
De voorzitter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.