ECLI:NL:RBAMS:2021:1849

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
13/018475-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt en diefstal elektriciteit

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De veroordeelde had 359 hennepplanten gekweekt en daarbij elektriciteit gestolen. De officier van justitie, mr. R. Leuven, diende op 1 maart 2021 een ontnemingsvordering in, waarin hij stelde dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel had van € 224.175,54. Tijdens de zitting op 31 maart 2021 werd deze vordering aangepast naar een bedrag van € 37.362,59, dat de veroordeelde aan de staat moest betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn strafbare feiten wederrechtelijk voordeel had verkregen en dat dit bedrag op basis van een rapport van 16 maart 2020 was berekend. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering voldoende was om aan te nemen dat de veroordeelde uit ten minste één oogst winst had genoten. De rechtbank legde de verplichting op om het bedrag van € 37.362,59 te betalen aan de staat en bepaalde dat de duur van de gijzeling maximaal 747 dagen kon zijn. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/018475-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 14 april 2021
Verstek
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/018475-20, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen veroordeelde,
geboren op [1968] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de ontnemingsvordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2021.

2.De vordering en de grondslag daarvan

De officier van justitie heeft op 1 maart 2021 een ontnemingsvordering (hierna: vordering) ingediend bij de rechtbank en heeft deze vordering ter terechtzitting van 31 maart 2021 toegelicht.
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 14 april 2021 veroordeeld voor:
“diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”en
“eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”. Veroordeelde heeft volgens de officier van justitie door middel van deze strafbare feiten € 224.175,54 (het wederrechtelijk verkregen voordeel) verdiend. De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting aangepast naar een bedrag van € 37.362,59. Dat bedrag zou veroordeelde aan de staat moeten betalen.
De vordering is gebaseerd op artikel 36e Sr en beoogt het wederrechtelijk voordeel te ontnemen dat is verkregen uit de feiten waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

De vordering is gegrond op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 16 maart 2020 [1] (hierna: het rapport). Het in het rapport berekende wederrechtelijk verkregen voordeel is onder andere gebaseerd op de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de waarnemingen van de fraudespecialist van Liander. De opstellers van het rapport hebben het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op € 37.362,59 per oogst.
Eén oogst
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] genoemde indicatoren – te weten beschadigde en oude luchtkokers, kalkafzetting aan de onderzijde van de plantenbakken, stofdeeltjes op de armaturen van de assimilatielampen en op de aanwezige elektra en knipschaartjes met hennepresten – wijzen op in ieder geval één geslaagde oogst.
In het geval dat de veroordeelde de berekening van het wederrechtelijk genoten voordeel uit strafbare feiten betwist, moet hij aannemelijk maken dat zijn vermogen niet wederrechtelijk is verkregen. De Hoge Raad heeft meermalen uitgemaakt dat deze bewijslastverdeling niet in strijd is met het onschuldbeginsel en het recht op een eerlijk proces. [2] Veroordeelde heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Nu het rapport is gegrond op de aan de strafzaak ten grondslag liggende wettige bewijsmiddelen, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de berekening. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het dossier voldoende aanknopingspunten biedt dat de veroordeelde uit ten minste één oogst winst heeft genoten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde dus wederrechtelijk voordeel verkregen dat de rechtbank schat op
€ 37.362,59

4.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 37.362,59.

5.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 37.362,59.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 37.362,59 (zevenendertigduizenddriehonderdtweeënzestig euro en negenenvijftig eurocent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 747 (zevenhonderdzevenenveertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2021.

Voetnoten

1.Een geschrift, inhoudende een rapport berekening wedererechtelijk verkregen voordeel d.d. 16 maart 2020 met nummer 2018192669, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .