Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De vordering en de grondslag daarvan
“diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”en
“eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”. Veroordeelde heeft volgens de officier van justitie door middel van deze strafbare feiten € 224.175,54 (het wederrechtelijk verkregen voordeel) verdiend. De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting aangepast naar een bedrag van € 37.362,59. Dat bedrag zou veroordeelde aan de staat moeten betalen.
3.Het wederrechtelijk verkregen voordeel
4.De verplichting tot betaling
5.Toepasselijke wettelijke voorschriften
6.Beslissing
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 37.362,59 (zevenendertigduizenddriehonderdtweeënzestig euro en negenenvijftig eurocent) aan de Staat.