In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court of Zielona Góra in Polen op 13 oktober 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1997 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De behandeling van de vordering vond plaats op openbare zittingen op 19 januari en 12 maart 2021, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A.R. van de Velde, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De verdediging heeft een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, stellende dat het vonnis van 10 februari 2015 niet aan de opgeëiste persoon is betekend. Het Openbaar Ministerie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting die tot het vonnis leidde.
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een verstekvonnis en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De feiten zijn gekwalificeerd als diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd door middel van braak. Aangezien het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank de overlevering toegestaan aan Polen.