Op 12 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 8 januari 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, was in België veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes jaar voor feiten die in het EAB zijn omschreven. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig had om te beslissen over de overlevering. In de uitspraak werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, wat volgens artikel 6, tweede lid, van de Overleveringswet (OLW) betekent dat de overlevering geweigerd moet worden. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal ondergaan, wat de weigering van de overlevering rechtvaardigt. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 17 oktober 2019, waarin vergelijkbare overwegingen zijn gemaakt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en vastgesteld dat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.