ECLI:NL:RBAMS:2021:1884

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/751984-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot plofkraken in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van een persoon die wordt verdacht van betrokkenheid bij plofkraken in België. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging heeft betoogd dat het EAB niet genoegzaam is, omdat de beschrijving van de plofkraken niet voldoende duidelijk zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten, inclusief de modus operandi en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft ook het onschuldverweer van de opgeëiste persoon behandeld, waarbij hij stelde dat hij op de data van de plofkraken in Marokko was. De rechtbank oordeelt dat de verdediging niet voldoende objectief bewijs heeft geleverd om zijn onschuld aan te tonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn overlevering alleen kan worden toegestaan als er garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan deze voorwaarde is voldaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan België toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751984-20
RK nummer: 21/604
Datum uitspraak: 26 maart 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 februari 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 januari 2021 door de
Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te Amsterdam op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[postadres] (postadres),
verblijfplaats: [verblijfplaats] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 maart 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek van 27 januari 2021, referentie HA II 19/017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het niet duidelijk is waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, omdat de plofkraken niet nader beschreven zijn.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
De opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid als dader bij een vijftal plofkraken. In het EAB zijn niet alleen de pleegdata en –plaatsen genoemd, maar is ook een omschrijving gegeven van de modus operandi die telkens bij die plofkraken werd gehanteerd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waartegen hij zich moet verdedigen, zodat de feiten genoegzaam zijn omschreven. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het een vervolgings-EAB betreft en het onderzoek dus nog loopt.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

Het standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij onschuldig is. Ten aanzien van de plofkraken op 13 en 15 maart 2019 kan hij dit ook aantonen. Hij was toen namelijk in Marokko. Ter onderbouwing heeft de verdediging stukken ingebracht, waaronder een verklaring van de broer van de opgeëiste persoon, die heeft verklaard dat hij samen met de opgeëiste persoon van 8 tot en met 18 maart 2019 in Marokko was. Hierbij is verwezen naar stempels in het paspoort van de broer van de opgeëiste persoon. Daarnaast heeft de verdediging een verklaring van de zus van de opgeëiste persoon ingebracht, die heeft verklaard dat zij voor de opgeëiste persoon een vliegticket voor een terugreis naar Nederland op 30 maart 2019 heeft geboekt. Een screenshot van het vliegticket is daarbij eveneens overgelegd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat de onschuld van de opgeëiste persoon ten aanzien van de plofkraken op 13 en 15 maart 2019 niet aanstonds is aangetoond. De opgeëiste persoon heeft zijn onschuld niet met objectief bewijs onderbouwd. Hij verwijst naar de verklaringen van zijn broer en zus, maar deze verklaringen zijn subjectief. De betrouwbaarheid daarvan zal eerst moeten worden getoetst door de Belgische rechter. Daarnaast is er weliswaar een screenshot van een vliegticket ingebracht, maar dat betekent nog niet dat de opgeëiste persoon die reis ook daadwerkelijk heeft gemaakt. Bovendien ontbreken er stukken van zijn heenreis.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. Voor toewijzing van een onschuldverweer is in het algemeen slechts plaats als de gestelde onschuld van de opgeëiste persoon aanstonds is aangetoond. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Zoals ook aangevoerd door de officier van justitie, zijn de verklaringen van de broer en zus van de opgeëiste persoon subjectief en is het niet aan deze rechtbank om de betrouwbaarheid en bewijswaarde van deze verklaringen te toetsen. Dat betekent dat daarmee de onschuld van de opgeëiste persoon in deze procedure niet kan worden aangetoond. Ook het vliegticket en de stempels in het paspoort van de broer kunnen deze conclusie niet dragen. Hieruit blijkt immers niet dat de opgeëiste persoon op 13 en 15 maart 2019 in Marokko was. De onschuld van de opgeëiste persoon zal in het strafproces in België moeten worden beoordeeld.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings Limburg te Hasselt heeft bij brief van 9 februari 2021 – voor zover hier relevant – het volgende laten weten:

Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het
Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende
straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of
maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie ( 2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voorgoederen te duchten is
(poging tot) diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige hetweg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden, aldus de officier van justitie. Zij heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- de plofkraken hebben in België plaatsgevonden, waardoor de Belgische rechtsorde is geschaad;
- het onderzoek is in België aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in België;
- de mededaders worden in België vervolgd.
Gelet op de aangevoerde argumenten, heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 140, 157 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan de
Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt(België).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.