ECLI:NL:RBAMS:2021:1885

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/751939-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 26 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Her Majesty’s Crown Court in Noord-Ierland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar twee strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zittingen op 12 juli 2018 en 12 maart 2021 zijn de procespartijen gehoord, waaronder de officier van justitie en de verdediging, die werd bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook de garantie van de Britse autoriteiten in overweging genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling in het Verenigd Koninkrijk terug naar Nederland zal worden gestuurd. Gezien deze waarborgen en de vastgestelde feiten heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751939-17
RK-nummer: 17/6971
Datum uitspraak: 26 maart 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 oktober 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 september 2017 (ontvangen op 12 september 2017) door
Her Majesty’s Crown Courtin Belfast (Noord-Ierland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1982 in [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens op het adres [adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 juli 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door mr. J.S.G. Boorsma, namens
mr. E.G.S. Roethof, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De behandeling is vervolgens voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een terugkeergarantie te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, alsmede om beantwoording van prejudiciële vragen af te wachten.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 12 maart 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door mr. R.J.H. Titahena, namens
mr. E.G.S. Roethof, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee arrestatiebevelen van 1 september 2017 van
Her Majesty’s Crown Courtin Noord-Ierland.
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan als voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.

5.Beroep op artikel 6, vijfde lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Poolse nationaliteit maar kan, zoals vastgesteld op de zitting van 12 juli 2018, op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW met een Nederlander worden gelijkgesteld. De opgeëiste persoon, die EU-onderdaan is, heeft vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleven, Nederland heeft rechtsmacht en blijkens het advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst bestaat ten aanzien van hem de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Dit betekent dat zijn overlevering alleen kan worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Secretary of State van the International Criminality Unitin Londen heeft bij brief van
12 februari 2021 – voor zover hier relevant – het volgende laten weten:
“The UK undertakes that should [opgeëiste persoon] receive a custodial sentence in the UK, he will, in accordance with section 153C of the Extradition Act 2003, be returned to the Netherlands as soon as is reasonably practicable after the sentencing process in the UK has been completed, unless concrete grounds relating to his rights of defence or to the proper administration of justice make his presence in the UK essential pending a definitive decision on any procedural step coming within the scope of the criminal proceedings relating to the offence underlying the European Arrest Warrant.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikelen 47, 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Her Majesty’s Crown Courtin Belfast (Noord-Ierland).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.