ECLI:NL:RBAMS:2021:2682

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
AWB 19/2294
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW) op een Belgische eiseres met werkzaamheden in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Belgische eiseres en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van een AOW-pensioen. De eiseres, geboren in Nederland en sinds 2003 woonachtig in België, heeft in beroep aangevoerd dat zij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 26 mei 2018 feitelijk werkzaamheden in Nederland heeft verricht. De Svb had eerder een korting van 4% op haar AOW-uitkering toegepast, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd van haar werkzaamheden in Nederland gedurende de betwiste perioden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in de periode van 1 april 2014 tot en met 29 februari 2016 verzekerd moet worden geacht voor de AOW, maar dat de Svb terecht heeft gesteld dat zij voor de perioden 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 en 1 maart 2016 tot en met 26 mei 2018 niet verzekerd is geweest. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij in deze perioden feitelijk in Nederland heeft gewerkt. De door haar overgelegde stukken, waaronder e-mails en whatsappberichten, waren onvoldoende om aan te tonen dat zij substantieel in Nederland werkzaam was.

De rechtbank heeft het beroep van de eiseres gegrond verklaard voor de periode van 1 april 2014 tot en met 29 februari 2016, maar de beslissing van de Svb om een korting van 4% toe te passen op de AOW-uitkering is gehandhaafd. De rechtbank heeft de Svb opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is bepaald dat de Svb het griffierecht van de eiseres vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2294

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Essen (België), eiseres (hierna: [eiseres] ),

en
de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank,verweerder (hierna: de Svb)
(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).

Procesverloop

Met het besluit van 16 juli 2018 (het primaire besluit) heeft de Svb aan [eiseres] een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend.
Met het besluit van 8 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiseres] gedeeltelijk gegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen die zijn getroffen vanwege de uitbraak van het coronavirus zijn partijen in de gelegenheid gesteld om een via Skype-verbinding gehouden zitting bij te wonen. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2020. [eiseres] is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, het vooronderzoek hervat en [eiseres] in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen.
[eiseres] heeft op 15 oktober 2020 nadere stukken ingediend. De Svb heeft hier per brief van 16 december 2020 op gereageerd. [eiseres] heeft daarna gereageerd per brief van 26 januari 2021. De rechtbank heeft partijen vervolgens om toestemming gevraagd zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
[eiseres] is in 1952 geboren in Nederland en is op 10 maart 2003 vanuit Nederland naar België verhuisd.
1.2.
Met het primaire besluit heeft de Svb aan [eiseres] een AOW-pensioen toegekend met ingang van 27 mei 2018, waarop een korting van 30% wordt toegepast vanwege – afgerond – 15 niet verzekerde jaren. [eiseres] heeft namelijk van 11 maart 2003 tot en met 26 mei 2018 geen AOW opgebouwd, aldus de Svb.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van [eiseres] gedeeltelijk gegrond verklaard. Volgens de Svb is [eiseres] gedurende – afgerond – vier jaren niet verzekerd geweest voor de AOW en krijgt zij daarom een AOW-pensioen toegekend waarop een korting van 8% is toegepast. Volgens de Svb heeft [eiseres] namelijk aangetoond dat zij vanaf 11 maart 2003 tot en met 2010 doorlopend vanuit Tholen in Nederland heeft gewerkt als deurwaarder in dienst van haar eigen Nederlandse B.V.. Deze werkzaamheden als directeur-grootaandeelhouder worden onder EG-Vo 1408/71 aangemerkt als werkzaamheden in loondienst. Dit geldt tot en met 31 december 2010. Vanwege wijzigingen in (de aard van) de werkzaamheden vanaf 2011 is vanaf 1 januari 2011 EG-Vo 883/2004 op [eiseres] van toepassing. [eiseres] heeft toen haar bedrijf verkocht en haar kantoor verhuurd aan [naam deurwaarder] . Gelet op de hoogte van [eiseres] ’ inkomen is het aannemelijk dat zij in 2011, 2012 en 2013 grotendeels in Nederland is blijven werken. Omdat de werkzaamheden van [eiseres] in België voor haar Belgische B.V. in die periode als marginaal worden aangemerkt, blijft [eiseres] daarom ook tot en met 31 december 2013 in Nederland verzekerd, aldus de Svb.
Volgens de Svb heeft [eiseres] echter onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat zij vanaf 1 januari 2014 als beheerder van het verhuurde kantoorpand en omliggende woningen in Tholen voor een aantal uur per week uitsluitend werkzaamheden in Nederland heeft verricht. Volgens de Svb heeft [eiseres] wel voldoende aannemelijk gemaakt dat zij vanaf 2011 af en toe klussen heeft gedaan als zelfstandig adviseur voor deurwaarders in Nederland. Dit geldt voor de periode september en oktober 2015, aldus de Svb.
Standpunten partijen
2.1.
[eiseres] voert in beroep aan dat zij vanaf eind 2013 tot begin 2016 gemiddeld twee dagdelen per week solvabiliteitsonderzoeken heeft uitgevoerd voor gerechtsdeurwaarder [naam 1] ten behoeve van Eandis, een Belgische netbeheerder. Volgens [eiseres] heeft zij correspondentie en facturen die deze werkzaamheden staven. Daarnaast verricht [eiseres] vanaf 2013 tot op heden op beperkte schaal advieswerkzaamheden vanuit haar kantoor, gevestigd in Tholen. Ook verzorgt zij het onderhoud van de diverse kantoren en appartementen die daar gevestigd zijn. Op dit moment zo’n anderhalve dag per week.
2.2.
De Svb stelt zich op het standpunt dat de bewijslast voor het werken in Nederland bij [eiseres] ligt. [eiseres] heeft weliswaar aangetoond dat ze nog steeds directeur is van [firma naam] maar daaruit blijkt volgens de Svb onvoldoende dat [eiseres] zelf in Nederland arbeid heeft verricht in de voorliggende perioden.
Schorsing
3.1.
Nadat de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft geschorst, heeft [eiseres] nadere stukken ingediend. Volgens [eiseres] volgt uit de door haar nagezonden stukken dat zij in de perioden 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2015 en 1 november 2015 tot en met 26 mei 2018 in Nederland heeft gewerkt.
3.2.
De Svb stelt zich op basis van de door [eiseres] ingediende stukken op het standpunt dat [eiseres] alsnog verzekerd is voor de AOW voor wat betreft de periode 1 april 2014 tot en met 29 februari 2016, omdat [eiseres] op basis van de opgestuurde facturen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in deze periode in Nederland advieswerkzaamheden heeft uitgevoerd. Over de overige perioden heeft de Svb geen bewijsstukken ontvangen die werkzaamheden in Nederland bewijzen. Niet is vast komen te staan dat [eiseres] in die perioden feitelijk in Nederland heeft gewerkt. De Whatsapp berichten en e-mails betreffende de verhuur van het onroerend goed in Tholen bewijzen niet dat [eiseres] hiervoor feitelijk werkzaamheden in Nederland heeft uitgevoerd, zij kon deze werkzaamheden namelijk ook vanuit België hebben verricht. Dit betekent volgens de Svb dat [eiseres] niet verzekerd is geweest voor de AOW van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 en van 1 maart 2016 tot en met 26 mei 2018.
3.3.
Volgens [eiseres] valt uit de stukken wel degelijk op te maken dat de werkzaamheden in Nederland hebben plaatsgevonden. Onder meer de berichten van [naam 2] verwijzen volgens [eiseres] naar bijeenkomsten met haar juridische- en fiscale adviseurs. [eiseres] heeft periodiek contante betalingen ontvangen die zij niet meer kan aantonen. Al deze werkzaamheden en bijeenkomsten vonden in Roosendaal plaats. Dat het opstellen van facturen en huurcontracten en het telefonisch contact ook plaatsvond in België is volgens [eiseres] correct, maar haar werkzaamheden waren volledig op Nederland en nimmer op België gericht.
Het wettelijk kader
4. De voor deze zaak relevante bepalingen zijn opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet langer in geschil is dat [eiseres] verzekerd moet worden geacht voor de AOW voor de periode 1 april 2014 tot en met 29 februari 2016. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren. De perioden 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 en 1 maart 2016 tot en met 26 mei 2018 zijn nog wel in geschil. Dit zijn afgerond twee jaren.
5.2.
Verzekerd voor de AOW is degene die in Nederland woont of werkt. [eiseres] kan alleen verzekerd zijn op grond van de AOW indien de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is. Dat wordt bepaald door het recht van de Europese Unie.
5.3.
Op grond van Europese regelgeving is degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden (anders dan) in loondienst pleegt te verrichten, de wetgeving van de lidstaat waar hij woont van toepassing, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht.
5.4.
Niet in geschil is dat [eiseres] sinds 2003 in België woont. De vraag die de rechtbank dus moet beantwoorden is of de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiseres] in de perioden 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 en 1 maart 2016 tot en met 26 mei 2018 niet was verzekerd op grond van in Nederland verrichte arbeid.
5.5.
Omdat het om een besluit op aanvraag gaat ligt de bewijslast voor de feiten die tot het nemen van het gevraagde besluit leidt, in hoofdzaak bij de aanvrager. Het is dus aan [eiseres] om aan te tonen dat zij in de periode in geding feitelijk in Nederland arbeid heeft verricht. [1]
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] met de door haar ingediende stukken geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij in de perioden 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 en 1 maart 2016 tot en met 26 mei 2018 werkzaamheden feitelijk in Nederland heeft verricht. De door [eiseres] overgelegde e-mails en whatsappberichten over de verhuur van haar pand in Tholen zijn hiervoor onvoldoende, omdat uit deze stukken niet blijkt dat [eiseres] deze werkzaamheden feitelijk in Nederland heeft verricht. Dit geldt ook voor het contact met [naam 2] . Er wordt weliswaar gesproken over mogelijke bijeenkomsten, maar de enkele verklaring hierover is onvoldoende. Er is ook verder geen bewijs dat [eiseres] in voornoemde perioden feitelijk werkzaamheden in Nederland heeft verricht. In het verlengde daarvan heeft [eiseres] dus ook niet met bewijsstukken aangetoond dat zij weliswaar werkzaamheden in België heeft verricht, maar dat dat geen substantieel gedeelte van de werkzaamheden (minder dan 25%) betreft. Dit betekent dat [eiseres] voor de perioden 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 en 1 maart 2016 tot en met 26 mei 2018 niet verzekerd is op grond van de Algemene Ouderdomswet.
Conclusie
6.1.
De Svb heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij in de perioden 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 en 1 maart 2016 tot en met 26 mei 2018 feitelijk haar werkzaamheden in Nederland heeft uitgevoerd. De Svb heeft dan ook terecht een korting van 4% toegepast op de AOW-uitkering van [eiseres] wegens twee niet verzekerde jaren.
6.2.
Omdat de Svb hangende beroep deels van haar standpunt in het bestreden besluit is teruggekomen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en de Svb opdragen om binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de Svb aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de Svb op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de Svb aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage bij de uitspraak in de zaak AMS 19/2294 inzake [eiseres]

Relevante bepalingen uit de Algemene Ouderdomswet (AOW)
Artikel 6
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
ingezetene is;
geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
(…)
Artikel 6A
Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:
wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Relevante bepalingen uit de Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (EU-Vo 883/2004)
Artikel 11
1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
(…)
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a. a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
(…)
Artikel 13
1. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a. a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht, of
(…)
2. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a. a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht, of
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 15 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1207.