ECLI:NL:RBAMS:2021:3819

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
13/751533-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering van een Litouwse verdachte op basis van een Belgisch Europees Aanhoudingsbevel, met aandacht voor detentieomstandigheden

Op 15 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Litouwse verdachte op basis van een Belgisch Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 mei 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de verdachte vastgesteld en de detentieomstandigheden in België onderzocht. Tijdens de openbare zitting op 1 juli 2021 werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij meer informatie nodig heeft over de detentieomstandigheden van de verdachte na overlevering. De officier van justitie heeft betoogd dat de overlevering toelaatbaar is, ondanks zorgen over de detentieomstandigheden in België. De rechtbank heeft echter besloten om de behandeling van de zaak te schorsen en de vragen over de detentieomstandigheden aan de Belgische autoriteiten voor te leggen. De rechtbank zal de zaak binnen dertig dagen opnieuw behandelen om te beslissen over een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751533-21
RK nummer: 21/2715
Datum uitspraak: 15 juli 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 mei 2021 door de Onderzoeksrechter bij
de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1991
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 juli 2021. Het verhoor heeft via een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J.P. Toonen, advocaat te Cuijk, en door een tolk in de Litouwse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 15 mei 2021 afgegeven bevel tot aanhouding bij verstek afkomstig van de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Het EAB houdt verder een verzoek in om afgifte van de inbeslaggenomen Range Rover Velar met kenteken [kentekennummer] en met raamnummer [raamnummer] , aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 18, te weten:

1. Deelneming aan een criminele organisatie

18. Georganiseerde of gewapende diefstal

Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Eerste lid, onderdeel a (feit geheel of ten dele in Nederland gepleegd)
Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- Het onderzoek is in België aangevangen;
- De Belgische autoriteit heeft kenbaar gemaakt de vervolging in te willen stellen met het

uitvaardigen van het EAB;

- De diefstal van beide auto’s heeft in België plaatsgevonden;
- Het bewijs bevindt zich grotendeels in België;
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Detentieomstandigheden

Standpunt raadsman
De raadsman heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om aan de Belgische autoriteit nadere vragen te stellen over de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd na zijn overlevering, conform de tussenuitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:3243).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende naar voren gebracht.
In de tussenuitspraak van 22 juni 2021 komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een detentie-instelling waar sprake is van grondslapers. De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 16 maart 2021 (
Pîrjoleanu/België) over de omstandigheden in de detentie-instelling in Antwerpen in 2018 en de antwoorden van de Minister van Justitie op Kamervragen over grondslapers in Belgische detentie-instellingen in maart 2021. Hieruit volgt weliswaar dat de situatie in Belgische detentie-instellingen zorgelijk is, maar dat is onvoldoende voor het oordeel dat er op dit moment sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen die in België zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. De beschikbare informatie is daartoe onvoldoende actueel. De situatie in de detentie-instellingen fluctueert, dat wil zeggen dat de situatie per maand verandert.
De officier van justitie heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat de overlevering toelaatbaar is en geeft de rechtbank in overweging terug te komen op het oordeel van de tussenuitspraak van 22 juni 2021.
Oordeel rechtbank
De rechtbank ziet in hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om nu anders te oordelen dan zij heeft gedaan in haar tussenuitspraak van 22 juni 2021. De rechtbank onderkent dat het arrest van het EHRM ziet op een situatie in 2018. De rechtbank onderschrijft ook het standpunt van de officier van justitie dat de situatie van de grondslapers fluctueert. Dit blijkt uit de antwoorden die de Minister van Justitie heeft gegeven op Kamervragen. [1] Met betrekking tot de grondslapers verklaart de Minister: “
Zoals mijn voorganger het meermaals heeft aangegeven, kan het gebeuren dat wanneer een arresthuis zich geconfronteerd ziet met een groot aantal opsluitingen op korte termijn, het aantal opsluitingen het aantal beschikbare bedden voor een korte tijdsduur overschrijdt. Instroom en uitstroom van gedetineerden zijn uiteraard geen communicerende vaten”.
De omstandigheid dat de situatie met betrekking tot de grondslapers fluctueert en per maand verschilt en van een korte tijdsduur is, betekent echter ook dat de situatie ten tijde van de tussenuitspraak van 22 juni 2021 gelijk kan zijn aan de situatie in maart 2021 of zelfs is verslechterd en dat gedetineerden als gevolg daarvan onvoldoende persoonlijke leefruimte tot hun beschikking hebben.
De rechtbank zal dan ook verder gaan op de ingeslagen weg. De rechtbank verzoekt de officier de vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten die ook in de tussenuitspraak van 22 juni 2021 zijn gesteld, zoals deze hierna zijn opgenomen:
  • In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
  • Hoeveel individuele celruimte zal hem ter beschikking staan in een eenpersoonscel en hoeveel in een meerpersoonscel en is dit - voor wat betreft de meerpersoonscel - inclusief of exclusief het sanitair mede gelet op de situatie met betrekking tot grondslapers op het moment van beantwoording van de vraag?
  • Beschikt deze detentie-instelling over een deugdelijk afgeschermd toilet in de meerpersoonscellen?
De rechtbank is van oordeel dat de antwoorden op deze vragen betrekking dienen te hebben op de situatie van dit moment, dat wil zeggen dat de thans beschikbare informatie die heeft geleid tot de tussenuitspraak van 22 juni 2021 geactualiseerd dient te worden.
In afwachting van de antwoorden op voornoemde vragen, zal de rechtbank op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van 22, derde lid, OLW moet beslissen met 30 dagen verlengen.
Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen deze 30 dagen wederom op zitting dan wel in raadkamer zal worden aangebracht om te beslissen over een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder 6. vermelde vragen aan de uitvaardigende autoriteit voor te leggen;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen met 30 dagen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juli 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.https://www.stradalex.com/nl/sl_src_publ_div_be_senat/document/SVsen_7-1137