ECLI:NL:RBAMS:2021:3998

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
13/010692-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in openlijke geweldpleging tijdens Europa League wedstrijd tussen Celtic FC en Ajax

Op 2 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging op 26 november 2015 in Glasgow, tijdens een Europa League wedstrijd tussen Celtic FC en Ajax. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat niet kon worden bewezen dat hij betrokken was bij het geweld. De zaak was complex en kende een lange aanloop, waarbij het Openbaar Ministerie de vervolging overnam van de Schotse autoriteiten. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen van de verdachte door de Schotse verbalisanten niet betrouwbaar waren, omdat zij geen specifieke kenmerken hadden genoemd waaraan zij de verdachte herkenden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de openlijke geweldpleging vast te stellen. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van betrouwbaar bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/010692-19 (Promis)
Datum uitspraak: 2 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 juni 2021 en 2 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. C. Staal en M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 26 november 2015 in Glasgow (Groot-Brittannië) heeft schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, terwijl het door hem gepleegde geweld bij een of meerdere personen (zwaar) lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

Op donderdagavond 26 november 2015 werd in het Celtic Park stadion in Glasgow een Europa League wedstrijd gespeeld tussen Celtic FC en Ajax. Voorafgaand aan die wedstrijd, om ongeveer 19:00 uur, liep volgens verschillende getuigen een groep Ajaxsupporters vanuit het centrum van Glasgow naar de Gallowgate. De Gallowgate is een straat met pubs, waar voornamelijk supporters van Celtic FC samenkomen. De groep Ajaxsupporters zou zich eerder om 18:00 uur hebben verzameld in de pub [pub 1] aan de West Nile street. Tijdens hun tocht door de Gallowgate viel de groep klanten van de pubs [pub 2] en [pub 3] aan, waarbij onder meer gebruik zou zijn gemaakt van glazen, flessen, metalen stangen, knuppels en stokken. Hierbij hebben meerdere personen (ernstige) verwondingen opgelopen.
Tijdsverloop
Het feit in deze zaak dateert van 26 november 2015. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte is pas op 7 juni 2021 aangevangen. Er zijn verschillende oorzaken voor de omstandigheid dat het een lange tijd heeft geduurd voordat de zaak inhoudelijk op zitting kon worden behandeld.
Het onderzoek is aanvankelijk gestart in Schotland. De Schotse autoriteiten hebben op 14 december 2017 gevraagd of het Nederlandse Openbaar Ministerie de vervolging wilde overnemen. Het Openbaar Ministerie is hiermee akkoord gegaan, waarna er door de politie in Nederland ook nog onderzoek is verricht. In totaal zijn er vijftien personen als verdachte aangemerkt. Op verzoek van een aantal van de verdachten is ook aanvullend onderzoek verricht.
De inhoudelijke behandeling was gepland in de eerste helft van 2020. In die periode werd Nederland echter getroffen door het coronavirus, waardoor die zitting niet kon doorgaan.
Voornoemde omstandigheden hebben voor een aanzienlijke vertraging gezorgd, wat maakt dat de inhoudelijke behandeling ruim vijf en een half jaar na het feit heeft plaatsgevonden.

4.Voorvragen

4.1.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De Schotse autoriteiten hebben het verzoek tot overdracht van de vervolging gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging (EVOS). Op grond van artikel 5.3.18 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beslist de minister van Veiligheid en Justitie op een verzoek tot overname van de strafvervolging. Artikel 5.3.17 Sv vormt een uitzondering op deze bepaling. Indien het toepasselijke verdrag voorziet in rechtstreekse toezending aan de justitiële autoriteiten dan is de officier van justitie zelfstandig bevoegd op een dergelijk verzoek te reageren. Het EVOS kent een dergelijke bepaling niet.
Het Openbaar Ministerie had de zaak op grond van artikel 5.3.18 lid 2 Sv door moeten sturen aan de minister van Justitie en Veiligheid. Dat is niet gebeurd. Het passeren van de minister door het Openbaar Ministerie raakt de kern van de overname van de strafvervolging. De verkeerde instelling heeft over de overname beslist. Dit is volgens de raadsman van belang, omdat de minister op grond van artikel 10 sub c van het EVOS moet bepalen of het feit in de verzoekende staat verjaard is. In Schotland werd verdachte eerste instantie slechts verdacht van samenscholing en verstoring van de openbare orde. Dit zijn feiten die volgens de raadsman mogelijk snel verjaren. Voornoemde toets is nu omzeild door het Openbaar Ministerie. Gelet hierop is de strafvervolging van verdachte onrechtmatig. Dit leidt ertoe dat Nederland geen rechtsmacht heeft op grond van artikel 8b lid 1 Sv.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de door de verdediging genoemde artikelen pas van toepassing zijn vanaf 1 juli 2018. De Schotse autoriteiten kunnen spontaan informatie verstrekken op grond van artikel 21 van het Europees Rechthulpverdrag en artikel 7 van de Overeenkomst wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Nederland heeft in deze zaak rechtsmacht en het verweer dient te worden verworpen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Uit het verzoek tot overdacht van de strafvervolging van 14 december 2017 volgt dat de Schotse autoriteiten het verzoek baseren op het EVOS. Het Verenigd Koninkrijk (waartoe Schotland behoort) heeft het EVOS echter niet ondertekend. In de verhouding met Nederland kan dat verdrag dus geen basis bieden voor de overname van een Schotse strafvervolging. De mededeling van de Schotse autoriteiten uit het verzoek van 14 december 2017 moet dan ook op een vergissing berusten.
Het Verenigd Koninkrijk en Nederland zijn wel partij bij het Europees rechtshulpverdrag (ERV). Artikel 21 lid 1 ERV luidt als volgt: “
Information laid by one Contracting Party with a view to proceedings in the courts of another Party shall be transmitted between the Ministries of Justice concerned unless a Contracting Party avails itself of the option provided for in paragraph 6 of Article 15.”Deze bepaling kan dus dienen als basis voor de overname van de strafvervolging. Hierbij is sprake van verzending tussen ministeries.
Het Verenigd Koninkrijk en Nederland zijn evenwel ook partij bij het Tweede Aanvullende Protocol bij het ERV. Artikel 4 van het Tweede Aanvullende Protocol wijzigt artikel 15 ERV in die zin dat lid 1 als volgt luidt:
“Requests for mutual assistance, as well as spontaneous information, shall be addressed in writing by the Ministry of Justice of the requesting Party to the Ministry of Justice of the requested Party and shall be returned through the same channels. However, they may be forwarded directly by the judicial authorities of the requesting Party to the judicial authorities of the requested Party and returned through the same channels”.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt er dan ook voldaan aan de voorwaarde uit artikel 5.3.17 lid 1 Sv. De omstandigheid dat de Schotse autoriteiten in het verzoek tot overdracht van de strafvervolging niet naar het juiste verdrag verwijzen maakt dit oordeel niet anders. [1]
De rechtbank concludeert dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
4.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste
gelegde feit. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Vrijspraak

5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich – onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte is staande gehouden door de Schotse verbalisanten [naam 1] en [naam 2] . Deze verbalisanten hebben verdachte ook herkend op verschillende beelden, maar niet is gebleken hoe deze herkenningen tot stand zijn gekomen en waaraan de verbalisanten verdachte hebben herkend. De herkenningen van de Schotse verbalisanten kunnen daarom niet worden gebruikt als doorslaggevend bewijsmiddel. Nu de betrokkenheid van verdachte niet volgt uit de overige bewijsmiddelen in het dossier, kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de openlijke geweldpleging.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – onder verwijzing naar de op schrift gestelde pleitnotities – vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat de herkenningen van [naam 1] en [naam 2] onvoldoende betrouwbaar zijn. De camerabeelden zijn van onvoldoende kwaliteit en de verbalisanten kennen verdachte niet. [naam 1] en [naam 2] hebben samen de camerabeelden bekeken en vervolgens twee identieke processen-verbaal opgesteld. Feitelijk is er dus slechts sprake van één herkenning. Verder hebben zij niet opgeschreven waaraan zij verdachte herkennen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de door [naam 1] en [naam 2] geverbaliseerde handelingen van verdachte geen significante en wezenlijke bijdrage vormen aan het tenlastegelegde geweld.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officieren van justitie en de raadsman – van oordeel dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen.
In het dossier bevinden zich verklaringen van de Schotse verbalisanten [naam 1] en [naam 2] . Zij hebben verdachte en veertien andere personen vlak na de openlijke geweldpleging staande gehouden op Melbourne Street. Een aantal dagen later hebben [naam 1] en [naam 2] gezamenlijk de camerabeelden van de staandehouding van verdachte vergeleken met de verschillende camerabeelden in het dossier. Naar aanleiding van deze (gezichts)vergelijking hebben [naam 1] en [naam 2] verklaard dat zij verdachte herkennen op de beelden van de [pub 1] , [pub 4] , [pub 3] en openbare beveiligingscamera’s 67 en 68.
Om de betrouwbaarheid van een (gezichts)vergelijking te kunnen toetsen, is het noodzakelijk dat degene die tot een positieve vergelijking komt, aangeeft op welke overeenstemmende onderscheidende (gezichts)kenmerken die vergelijking gebaseerd is, bij afwezigheid van zichtbare verschillen. [naam 1] en [naam 2] hebben evenwel geen enkel kenmerk genoemd waaraan zij verdachte herkennen. Ook overigens is onduidelijk hoe het proces van (gezichts)vergelijking in Schotland precies is gelopen en of en in hoeverre daar nog anderen bij waren betrokken. In aanmerking moet worden genomen, dat de vergelijkingen in Schotland niet direct voor het bewijs bestemd waren, maar voor een
standard prosecution report, dat aan de Schotse openbare aanklager werd gestuurd ter beoordeling of vervolging zou worden ingesteld
.De rechtbank zal de vergelijkingen van [naam 1] en [naam 2] als bewijsmiddel terzijde schuiven.
Verder zijn de camerabeelden bekeken door de Nederlandse verbalisanten [naam 3] en [naam 4] . Zij hebben verdachte niet herkend.
Nu alleen is gebleken dat verdachte is staande gehouden op Melbourne Street en het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij de openlijke geweldpleging, is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [naam 5] vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partij [naam 6] vordert £ 150,- aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partij [naam 7] vordert £ 500,- aan vergoeding van materiële schade, £ 4.550,- aan vergoeding van immateriële schade en £ 150,- aan vergoeding van proceskosten.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte wordt vrijgesproken. Aan verdachte wordt dus ook geen straf of maatregel
opgelegd en ook artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt niet toegepast. Op grond van artikel 361 Sv zijn de vorderingen van de benadeelde partijen in dat geval niet-ontvankelijk. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen eventueel nog aan de civiele rechter voorleggen.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [naam 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart [naam 6] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart [naam 7] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2021.

Voetnoten

1.vgl. HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:24.