ECLI:NL:RBAMS:2021:4020

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
13/751549-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening en schorsing van het onderzoek naar een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

Op 27 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om nadere informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan België. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, en is behandeld op een openbare zitting op 13 juli 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 en van Nederlandse nationaliteit, is bijgestaan door zijn raadvrouw, mr. A.M. Timorason.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB onderzocht. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn onder andere deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland gedetineerd kan worden, mits er voldoende garanties zijn dat hij na overlevering in Nederland kan worden teruggebracht.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld, waarbij de raadsvrouw heeft gewezen op een algemeen gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling in Belgische detentie-instellingen. De officier van justitie heeft echter betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor een algemeen gevaar. De rechtbank heeft besloten om de zaak te schorsen en de officier van justitie te verzoeken om aanvullende informatie van de Belgische autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De beslistermijn is met 30 dagen verlengd, en de zaak zal opnieuw worden behandeld op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-751549-21
RK nummer: 21/2978
Datum uitspraak: 27 juli 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 mei 2021 door de
Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
bevel tot aanhouding bij verstek van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel van 21 mei 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings Brussel heeft per e-mail van 23 juni 2021 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedatum] en van Nederlandse nationaliteit, na zijn overlevering.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • slechts een deel van de feiten is op Nederlands grondgebied gepleegd;
  • het onderzoek loopt in België;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich grotendeels in België;
  • medeverdachten worden in België vervolgd;
  • de aanhouding is louter verricht ten behoeve van het Belgische onderzoek;
  • het Openbaar Ministerie is niet voornemens de vervolging over te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op het voorgaande en de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding bestaat om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak moet worden aangehouden om aanvullende vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten om vast te stellen of de opgeëiste persoon na zijn overlevering (op individueel niveau) een reëel gevaar loopt op onmenselijke of vernederende behandeling in detentie in België. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt gewezen op de tussenuitspraak van deze rechtbank van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:3243), waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een Belgische detentie-instelling waar sprake is van grondslapers waardoor de minimale persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel van 3m2 niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten.
De raadsvrouw heeft ten overvloede een jaarverslag ingebracht van de Commissie van Toezicht betreffende de instelling Sint-Gillis in Brussel over het jaar 2020. Zij heeft gesteld dat deze detentie-instelling moet worden toegevoegd aan de detentie-instellingen die in de tussenuitspraak van 22 juni 2021 worden genoemd. Ook daar is namelijk sprake van ernstige overbevolking.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat, nu het EAB afkomstig is van de rechtbank in Brussel, de kans groot is dat de opgeëiste persoon na overlevering ook zal worden gedetineerd in een detentie-instelling in Brussel. Uit het jaarverslag dat door de raadsvrouw is ingebracht, volgt weliswaar dat sprake is van overbevolking, maar daaruit volgt niet direct dat de
personal spacevan gedetineerden minder is dan 3 m2. De officier van justitie concludeert daarom dat er geen actuele informatie voorhanden is die duidt op een algemeen gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een detentie-instelling in Brussel en nu de opgeëiste persoon daar hoogstwaarschijnlijk zal worden gedetineerd na zijn overlevering, ziet zij ook geen reden de overlevering te weigeren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet in het door de raadsvrouw ingebrachte jaarverslag onvoldoende aanleiding om een algemeen reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in de detentie-instelling Sint-Gillis in Brussel aan te nemen. De rechtbank leest in het jaarverslag dat er in sommige maanden sprake was van overbevolking. Die overbevolking was echter slechts marginaal en bovendien volgt daaruit nog niet dat de
personal spacevan de gedetineerden op die momenten minder was dan 3 m2. Ook blijkt uit het jaarverslag niet dat sprake was van grondslapers.
De rechtbank ziet zich echter wel gesteld voor een onderzoeksplicht. Het enkele feit dat de rechtbank in Brussel het EAB heeft uitgevaardigd, is namelijk onvoldoende om ervan uit te gaan dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid in Brussel terecht komt na zijn overlevering.
De rechtbank verzoekt dan ook de officier van justitie om aan de Belgische autoriteiten de volgende vraag te stellen:
-
Zal de opgeëiste persoon naar verwachting gedetineerd worden in één van de 7 detentie-instellingen ten aanzien waarvan de rechtbank in haar tussenuitspraak van 22 juni 2021 een algemeen gevaar heeft vastgesteld?
-
Zo ja,
-
hoeveel individuele celruimte zal hem ter beschikking staan in een eenpersoonscel en hoeveel in een meerpersoonscel en is dit - voor wat betreft de meerpersoonscel - inclusief of exclusief het sanitair mede gelet op de situatie met betrekking tot grondslapers op het moment van beantwoording van de vraag?
-
beschikt deze detentie-instelling over een deugdelijk afgeschermd toilet in de meerpersoonscellen?
Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen de na te noemen termijn wederom op zitting dan wel in raadkamer zal worden aangebracht om te beslissen over een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn.
Een en ander brengt mee dat de rechtbank op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn zal verlengen met 30 dagen, ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt.

8.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd,
met dien verstande dat de zaak binnen de hierna te noemen termijn op zitting dan wel in raadkamer moet worden aangebracht, teneindede officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor door de rechtbank geformuleerde vraag aan de Belgische autoriteiten voor te leggen.
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn met
30 dagen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juli 2021.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.