ECLI:NL:RBAMS:2021:4297

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1930
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van AIO-aanvulling wegens vermogen uit woning in Marokko en onvoldoende aangetoond schulden bij kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die een AIO-aanvulling hebben aangevraagd, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank als verweerder. Eisers, die een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangen, hebben hun aanvraag voor de AIO-aanvulling afgewezen zien worden omdat hun vermogen, inclusief een woning in Marokko, boven de toegestane grens ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning in Marokko, die door de eisers is getaxeerd op € 20.235,77, door de verweerder opnieuw is getaxeerd op € 18.000,-. Dit leidde tot de conclusie dat het totale vermogen van eisers boven de voor hen geldende vermogensgrens van € 12.450,- ligt.

Eisers hebben betoogd dat de coronamaatregelen hen belemmerden in de verkoop van de woning aan hun dochter, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregelen buiten de te beoordelen periode vielen en daarom geen beletsel konden zijn. Daarnaast hebben eisers schulden gepresenteerd die zij bij hun kinderen hebben gemaakt voor de inrichting van hun woning in Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat de hoogte van deze schulden onvoldoende was aangetoond en dat de onderbouwing van de geldleningen niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank concludeerde dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij daadwerkelijk verplicht waren om deze leningen terug te betalen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1930

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eisers] , te Amsterdam, eisers,

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer)
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder.

(gemachtigde: mr. E.M. Mulder )

Procesverloop

Met het besluit van 9 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) afgewezen.
Met het besluit van 19 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is op 7 juli 2021 door middel van een video-verbinding (Skype) tot stand gebracht. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eisers ontvangen een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Omdat de hoogte van hun inkomen onder het bijstandsniveau uitkomt hebben zij op
18 november 2019 een AIO-aanvulling aangevraagd.
2. Eisers zijn vanuit Marokko naar Nederland geremigreerd. De heer [eiser] bezit een woning in Marokko. Verweerder rekent de woning tot het vermogen van eisers. Om de waarde van de woning vast te stellen hebben eisers een taxatierapport overgelegd, waarbij de waarde van de woning is getaxeerd op € 20.235,77 . Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eisers totale vermogen hoger is dan het toegestane maximum grensbedrag. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
3. Verweerder heeft gedurende de bezwaarprocedure de woning in Marokko opnieuw laten taxeren omdat het taxatierapport van eisers volgens verweerder niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed. Uit het taxatierapport van verweerder van 21 september 2020 blijkt dat de woning een waarde heeft van € 18.000,-. In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat eisers vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens van € 12.450,- ligt.
4. Eisers stellen dat zij vanaf de aanvraagdatum recht hebben op een AIO-aanvulling.
Oordeel van de rechtbank
5. De te beoordelen periode loopt van 18 november 2019 (datum aanvraag) tot
9 maart 2020 (datum primaire besluit). Niet in geschil is dat de waarde van de woning meer dan € 12.450,- bedraagt.
6. Onder vermogen wordt verstaan: de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. [1]
7. Eisers stellen onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 29 januari 2004 [2] , dat zij feitelijk niet over de woning in Marokko konden beschikken omdat de verkoop van de woning, aan de oudste dochter, door de coronacrisis is verhinderd.
8. De rechtbank volgt eisers niet in dit standpunt. De rechtbank wijst er ten eerste op dat de maatregelen in het kader van de pandemie na de te beoordelen periode zijn genomen en daarom geen beletsel konden zijn voor verkoop van de woning in deze periode. De rechtbank vindt daarnaast dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de verkoop onmogelijk was. Dit temeer omdat het de intentie van eisers was om de woning aan de oudste dochter te verkopen en de woning daarom niet op de vrije markt te koop behoefde te worden aangeboden. Ook in de aangevoerde omstandigheid dat eisers niet naar Marokko konden afreizen ziet de rechtbank geen beletsel voor verkoop van de woning.
9. Eisers stellen verder dat zij schulden hebben die verweerder in mindering op het vermogen moet brengen. Eisers stellen dat zij kosten hebben gemaakt voor de inrichting van hun woning in Nederland. Om deze kosten te dekken hebben eisers geld geleend van hun kinderen. Eisers hebben drie overeenkomsten van geldleningen met hun kinderen overgelegd, gedateerd 15 december 2019, 5 januari 2020 en 15 maart 2020. Eisers stellen dat zij de geldleningen voor verhuis- en inrichtingskosten, duurzame gebruiksgoederen en levensonderhoud hebben aangewend.
10. De rechtbank vindt het wel aannemelijk dat eisers kosten hebben gemaakt voor de inrichting van hun woning. De hoogte van het geleende bedrag hebben eisers echter niet aannemelijk gemaakt. Om onder de voor eisers geldende vermogensgrens uit te komen dient het totaalbedrag van de eerste twee leningen volledig te worden onderbouwd. De derde overeenkomst ten behoeve van levensonderhoud van 15 maart 2020 is buiten de te beoordelen periode opgesteld en valt om die reden buiten de beoordeling. De rechtbank overweegt dat de onderbouwing van geldschulden tussen familieleden aan een strenge toets is onderworpen. Volgens vaste rechtspraak [3] is een schuld aan een familielid namelijk veelal een schuld van vrijblijvende aard. Een belanghebbende heeft echter wel de mogelijkheid aannemelijk te maken dat sprake is van een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling. Dit dient te geschieden met gegevens die concreet, objectief en verifieerbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat eisers een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling niet aannemelijk hebben gemaakt. Een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling blijkt niet uit de overeenkomst zelf. Daarin is uitsluitend geregeld dat de leningen op januari 2025 moeten zijn terugbetaald. De rechtbank kan daarom niet nagaan of de leningen daadwerkelijk zullen worden terugbetaald. Verder blijkt ook niet dat eisers daadwerkelijk een aanvang hebben gemaakt met het terugbetalen van de leningen. Op de zitting heeft verweerder daarnaast gesteld dat onduidelijk is hoe de leningen zijn verstrekt en gebruikt. Enerzijds betogen eisers dat de leningen contant zijn verstrekt. Anderzijds blijkt uit de overgelegde bonnen niet dat de aangeschafte goederen consequent contant zijn afgerekend en staan de bonnen niet op naam van eisers, maar op naam van hun kinderen. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat naast de opeisbaarheid, ook de omvang van de leningen onvoldoende is aangetoond.
11. Voor zover eisers hebben betoogd dat verweerder bij de afstemming [4] rekening had moeten houden met de omstandigheid dat eisers het vermogen niet konden aanwenden heeft de rechtbank hiervoor al overwogen dat eisers dit niet aannemelijk hebben gemaakt.
12. Voor zover eisers aanvoeren dat de remigratie-uitkering van eisers, die op
11 augustus 2019 is verrekend met de AOW-uitkering, als schuld had moeten worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat de verrekening hiervan op 11 augustus 2019 buiten de beoordelingsperiode valt en daarom niet in de beoordeling kan worden betrokken.
13. Het beroep is daarom ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 34, eerste lid, onder a, van de Participatiewet.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2564.
4.Op grond van artikel 47c van de Pw.