ECLI:NL:RBAMS:2021:4335

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
13/751572-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven, België. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in België beoordeeld. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verweer gevoerd tegen de overlevering, onder andere met betrekking tot de terugkeergarantie en de detentieomstandigheden in België. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugkeergarantie voldoende is en dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Belgische detentie-instelling waar hij zal worden ondergebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751572-21
RK nummer: 21/3126
Datum uitspraak: 10 augustus 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 mei 2021 door de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
Ingeschreven in de Basisregistratie personen
op het adres [adres 1],
opgegeven woonadres: [adres 2]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats].
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 juli 2021. Het verhoor heeft – via telehoren - plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 12 mei 2021 van de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings heeft per brief van 8 juni 2021 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverd onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] ([geboortedag]1995).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De overbrenging steunt op het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de terugkeergarantie onvoldoende waarborg biedt. In de zaak van een medeverdachte wordt de VTBS-termijn van twee maanden niet gehonoreerd. De Belgische autoriteiten weigeren de medeverdachte terug te sturen. Hierdoor valt te betwijfelen of de opgeëiste persoon wel binnen een redelijke termijn teruggestuurd gaat worden.
De officier van justitie heeft gesteld dat de verwijzing naar de zaak van een medeverdachte onvoldoende aanleiding is om aan te nemen dat de terugkeergarantie niet gehonoreerd zal worden. De overlevering kan worden toegestaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de terugkeergarantie voldoende. De garantie is afkomstig van de uitvaardigende lidstaat en uit de tekst van de terugkeergarantie blijkt dat de opgeëiste persoon na een onherroepelijke veroordeling zijn straf in Nederland kan uitzitten. Van enige concrete aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze terugkeergarantie is geen sprake. Het verweer wordt verworpen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Eerste lid, onderdeel a (feit geheel of ten dele in Nederland gepleegd)
Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • Het onderzoek is in België aangevangen;
  • Het bewijs bevindt zich in België;
  • De verdovende middelen waren voor de Belgische markt bestemd;
  • Medeverdachten worden in België vervolgd, waaronder een reeds overgeleverde opgeëiste persoon;
  • De Belgische rechtsorde is geschokt;
  • Het Nederlandse OM is niet voornemens de vervolging over te nemen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • Er bestaat voornamelijk Nederlands bewijs tegen de opgeëiste persoon;
  • De opgeëiste persoon zou beschikken over een Nederlands telefoonnummer en de vermeende aanwezigheid was in Nederland;
  • Alle medeverdachten zijn afkomstig uit Nederland;
  • De bus is afkomstig uit Nederland, er is geen indicatie dat de drugs in België zijn verstopt;
  • Er is slechts één nummer waarvan wordt gesteld dat het van de opgeëiste persoon is, het is onbekend wie toen belde;
  • Als er al gehandeld is dan heeft de verkoop eerder in Nederland dan in België plaatsgevonden.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:3243) heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers waardoor de minimale persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel van 3 m2 niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
Bij e-mail van 22 juli 2021 heeft de onderzoeksrechter die het EAB heeft uitgevaardigd het volgende geschreven:
Het EAB is gebaseerd op een bevel tot aanhouding dat door mij bij verstek (zonder tegenspraak) werd afgeleverd. In deze beslissing werd door mij als huis van arrest (detentie-instelling) de hulpgevangenis te Leuven opgenomen.
Over een eventuele verdere aanhouding (detentie) zal door mij als onderzoeksrechter pas geoordeeld worden na de overlevering aan België en nadat de heer [opgeëiste persoon] gehoord werd in diens opmerkingen, zowel over de feiten als over een mogelijke aanhouding (artikel 34 §2 Wet Voorlopige Hechtenis).
Bij brief van 23 juli 2021 is door een medewerker van het Belgische Ministerie van Justitie
(Federal Public Service Justice)als volgt verklaard:
As decided so by the competent judicial authority, Mr. [opgeëiste persoon] will be detained in the secondary prison of Leuven.
In this case, mr. [opgeëiste persoon] will be detained alone in a cell of at least 9m2. The cell if fully equipped, including with a sanitary block (toilet and sink).
Standpunten ter zitting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd moet worden nu onvoldoende zeker is dat de opgeëiste persoon in Leuven terecht zal komen. Uit het bericht van de onderzoeksrechter van 22 juli 2021 blijkt dat pas na de overlevering door de onderzoeksrechter zal worden bepaald in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon terecht zal komen. Er is onvoldoende gewaarborgd dat de opgeëiste persoon niet in een detentie-instelling terecht zal komen waar sprake is van een reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling.
De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Er is geen algemeen gevaar voor heel België aangenomen, er zijn slechts zorgen met betrekking tot een aantal detentie-instellingen waar ook kamervragen over gesteld zijn. In dit geval zal de opgeëiste persoon in Leuven terecht komen en er dient alleen gekeken te worden naar de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon na overlevering al dan niet tijdelijk zal worden gedetineerd. Er is geen objectieve informatie beschikbaar dat in de detentie-instelling in Leuven het risico op een schending van artikel 11 OLW bestaat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat met de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie, ondersteund door informatie van de
Federal Public Service Justice,voldoende vaststaat dat de opgeëiste persoon na overlevering aanvankelijk in de detentie-instelling in Leuven terecht zal komen, waar geen grondslapers zijn en ten aanzien waarvan de rechtbank geen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling heeft vastgesteld. In dat kader merkt de rechtbank op dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit verplicht is uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de betrokkene, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [1] Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg te Leuven (België).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van 25 juli 2018 in de zaak ML (ECLI:EU:C:2018:589)