ECLI:NL:RBAMS:2021:47

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
13/074541-20 (A) en 13/087268-14 (B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot tbs met voorwaarden na mishandeling en bedreiging van zijn vriendin

Op 13 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man, die werd beschuldigd van ernstige geweldsdelicten tegen zijn vriendin en andere slachtoffers. De man werd veroordeeld tot tbs met voorwaarden, omdat hij tijdens een psychose zijn vriendin in maart 2020 drie dagen lang mishandelde, bedreigde en van haar vrijheid beroofde. De rechtbank oordeelde dat de man ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, zoals bevestigd door deskundigen. De rechtbank heeft de feiten in twee zaken beoordeeld: zaak A, waarin de man zijn vriendin mishandelde en bedreigde, en zaak B, waarin hij zich schuldig maakte aan oplichting en vernieling. De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten in zaak A niet strafbaar waren, maar dat de man in zaak B wel strafbaar was. De rechtbank legde de tbs-maatregel op, omdat de man een langdurige klinische behandeling nodig heeft. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/074541-20 (A) en 13/087268-14 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 13 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in het [naam] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 december 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. P. Jeeninga, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: mishandeling van zijn partner [slachtoffer 1] in de periode van 19 maart 2020 tot en met 21 maart 2020 te Amsterdam;
feit 2: wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] in de periode van 19 maart 2020 tot en met 21 maart 2020 te Amsterdam;
feit 3: bedreiging van [slachtoffer 1] in de periode van 19 maart 2020 tot en met 21 maart 2020 te Amsterdam;
feit 4: bedreiging van [slachtoffer 2] op 17 maart 2020 te Amsterdam;
feit 5: bedreiging van [slachtoffer 3] op 17 maart 2020 te Amsterdam.
In zaak B is aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 2 maart 2014 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: oplichting van een of meer medewerkers van café/restaurant [naam restaurant] ;
feit 2: vernieling van een tuinhek toebehorende aan [naam 1] ;
feit 3: vernieling van een tuindeurruit toebehorende aan [naam 2] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
De beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van de rechtbank en redenen tot schorsing van de vervolging
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen tot schorsing van de vervolging.
3.2.
De beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.2.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie in zaak B niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging vanwege een grove overschrijding van de redelijke termijn. Zaak B is op 8 juli 2014 door de politierechter voor onbepaalde tijd aangehouden. Inmiddels zijn zes jaren verstreken. De raadsman heeft gewezen op een aantal uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven waarin – ondanks het richtinggevende arrest van de Hoge Raad van 2008 – de niet-ontvankelijkheid is uitgesproken.
3.2.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en heeft in dit kader gewezen op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Hieruit blijkt dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt.
3.2.3.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie uit van het juridisch kader dat volgt uit het standaardarrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578). De Hoge Raad hanteert als hoofdregel dat een overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, maar gecompenseerd wordt door strafvermindering. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. Dit maakt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Zaak A
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle in zaak A ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Feit 1
De mishandeling kan worden bewezen op basis van de aangifte van [slachtoffer 1] , de foto’s van het letsel, de opmerking van de verbalisant dat hij letsel bij [slachtoffer 1] heeft geconstateerd en de bekennende verklaringen die verdachte bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd.
Feit 2
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar tegenhield en zij van hem de woning niet mocht verlaten. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het klopt dat zij het huis niet uit mocht, omdat hij de geest moest uitdrijven. Gelet hierop kan feit 2 worden bewezen.
Feit 3
Feit 3 kan worden bewezen, op basis van de aangifte, de aanvullende verklaring van aangeefster op pagina 34 tot en met 37 van het dossier en de verklaring die zij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] , omdat hetgeen zij over de bedreiging heeft verklaard past in het beeld van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Feit 4 en feit 5
Feit 4 en feit 5 kunnen worden bewezen, op basis van de verklaringen van de broer van verdachte en [slachtoffer 3] . Zij hebben beiden verklaard dat verdachte
“ik maak jullie af”schreeuwde. De verklaringen ondersteunen elkaar dan ook over en weer.
Zaak B
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook de in zaak B ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, gelet op de aangiftes, de DNA-match en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
Feit 1 en feit 2
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 betoogd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onderdeel schoppen en/of trappen, omdat [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij niet door verdachte is geschopt.
Feit 3
De raadsman heeft vrijspraak van feit 3 bepleit wegens gebrek aan wettig bewijs. [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat zij is bedreigd met een mes, maar dit wordt niet door ander bewijsmateriaal ondersteund. Bij de rechter-commissaris heeft zij ontkend dat verdachte een mes bij haar hart heeft gehouden. Verder is de uitlating “
als je bij mij weggaat, dan steek ik het mes tussen mijn ribben en maak ik de duivel dood”geen bedreiging van [slachtoffer 1] .
Feit 4 en feit 5
De raadsman heeft eveneens vrijspraak van feit 4 en feit 5 bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat [slachtoffer 2] telefonisch is gehoord, in de aanwezigheid van [slachtoffer 3] . Daarom kan de later door [slachtoffer 3] afgelegde verklaring niet als betrouwbaar worden aangemerkt en de verklaring van [slachtoffer 2] niet ondersteunen.
Zaak B
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de in zaak B ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Zaak A
Inleiding
Op 21 maart 2020 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan bij de politie, waarin zij – kort samengevat – heeft verklaard dat zij vanaf 19 maart 2020 door haar partner, verdachte, is mishandeld, bedreigd en van haar vrijheid is beroofd. Zij probeerde de woning te verlaten, maar verdachte hield haar steeds tegen. ’s Nachts bond hij bijvoorbeeld haar pols met een ceintuur van een badjas aan zijn pols vast, zodat ze ook niet kon ontsnappen als hij sliep. Na drie dagen lukte het haar toch om te ontsnappen. Verdachte heeft de hiermee samenhangende ten laste gelegde feiten grotendeels bekend. Hij heeft hierover verklaard dat hij geen slechte bedoelingen had, maar dat dit nodig was omdat hij een geest en een duivel moest uitdrijven.
De broer van verdachte en zijn vriendin ( [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) wonen in het appartement gelegen onder het appartement van verdachte en aangeefster. Op 17 maart 2020 hebben zij aangifte gedaan van bedreiging door verdachte.
Feit 1 en feit 2
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat zij door verdachte is geslagen en geschopt en in haar neus is gebeten. In het verhoor bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat alles wat in de aangifte staat, is gebeurd, behalve het schoppen. Nu [slachtoffer 1] op dit punt uitdrukkelijk terugkomt op haar aangifte, is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat verdachte ten aanzien van feit 1 en feit 2 partieel dient te worden vrijgesproken van het onderdeel schoppen en/of trappen.
Feit 3
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat zij door verdachte met twee messen is bedreigd. In haar (telefonische) aanvullende verklaring heeft zij dit nader toegelicht. Ze verklaarde dat verdachte de eerste keer dat hij haar met een mes bedreigde, tegenover haar stond en hij het mes bij haar nek hield. De tweede keer was ergens tussen de mishandelingen door. Verdachte hield de punt van het mes in haar richting, ter hoogte van haar hart. Vervolgens is aangeefster bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Tegenover de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat verdachte haar tweemaal met een mes heeft bedreigd door het mes bij haar keel te houden, niet ter hoogte van haar hart. De rechtbank gaat ook hier uit van de verklaring van aangeefster zoals zij die bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.Verdachte heeft zowel in zijn verhoor bij de politie op 21 maart 2020 als op de pro forma zitting van 25 juni 2020 verklaard dat hij zich aansluit bij de verklaring van aangeefster. Ook op de inhoudelijke zitting heeft verdachte verklaard dat hij zijn partner [slachtoffer 1] heeft mishandeld, omdat hij een geest moest uitdrijven. Gelet op het vorenstaande in combinatie met de gehele context waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd door een mes op haar nek te richten.
Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging met de woorden
“als je bij me weggaat, dan steek ik het mes tussen mijn eigen ribben en maak ik de duivel dood”overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BO3400) volgt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging niet is vereist dat het misdrijf is gericht tegen de bedreigde persoon zelf. Het door artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht beschermde rechtsgoed kan ook op het spel staan ingeval het misdrijf waarmee wordt gedreigd, is gericht tegen een ander dan degene jegens wie de bedreiging is geuit. Een dergelijke bedreiging kan immers een inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid van degene jegens wie de bedreiging is geuit die vergelijkbaar is met een bedreiging die op hem zelf betrekking zou hebben gehad. De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval de bedreiging niet was gericht tegen een derde, maar tegen verdachte zelf. Daarom is geen sprake van een situatie als bedoeld in voornoemd arrest van de Hoge Raad. Concluderend spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van de verbale bedreiging.
Feit 4 en feit 5
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben vrijwel gelijkluidend verklaard over de aanleiding van het incident met verdachte. Zij ervaarden overlast van verdachte, die geluidsfragmenten van het reciteren van de Koran erg hard had aan staan. Nadat ze herhaaldelijk hadden gevraagd het geluid zachter te zetten, hebben zij zelf muziek aangezet. Uiteindelijk escaleerde het. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben beiden verklaard dat verdachte “
ik maak jullie af” uit het raam schreeuwde. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de bedreiging veel indruk op haar heeft gemaakt. Verdachte heeft bekend dat hij zijn broer heeft bedreigd, maar heeft de bedreiging van [slachtoffer 3] ontkend. Verdachte heeft verklaard dat hij “ik maak je af” uit het raam heeft geroepen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat feit 4 en feit 5 kunnen worden bewezen op basis van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , nu deze verklaringen op belangrijke onderdelen met elkaar overeenkomen en elkaar dan ook ondersteunen. Dat [slachtoffer 2] telefonisch aangifte heeft gedaan in het bijzijn van [slachtoffer 3] doet – anders dan de raadsman heeft betoogd – niet af aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. De rechtbank overweegt tenslotte dat verdachte wellicht in zijn beleving de bedreiging alleen tegen zijn broer heeft geuit, maar dat [slachtoffer 3] de bedreiging heeft gehoord en ook als een bedreiging gericht tegen haar heeft opgevat. Naar het oordeel van de rechtbank kon zij dit ook zo opvatten, nu zij immers samen buiten stonden.
4.3.2.
Zaak B
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de in zaak B ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, gelet op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
feit 1:
in de periode van 19 maart 2020 tot en met 21 maart 2020 te Amsterdam zijn partner, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar met kracht vast te pakken en met kracht tegen de muur en de grond te duwen en tegen het gezicht en benen en armen en buik van die [slachtoffer 1] te slaan en te stompen en in haar neus te bijten;
feit 2:
in de periode van 19 maart 2020 tot en met 21 maart 2020 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door [slachtoffer 1] met kracht te slaan en te stompen en in haar neus te bijten en met kracht vast te pakken en met kracht tegen de muur en de grond te duwen en door het tonen van messen en het richten van messen op de nek en daarbij de woorden toe te voegen: "als jij bij mij weggaat, dan steek ik het mes tussen mijn eigen ribben en maak ik de duivel dood" en door met een ceintuur haar vast te binden aan zijn pols;
feit 3:
in de periode van 19 maart 2020 tot en met 21 maart 2020 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes op haar nek te richten;
feit 4:
op 17 maart 2020 te Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "blijf staan, ik maak jullie af" en "als jullie nog een keer komen, dan maak ik jullie af”;
feit 5:
op 17 maart 2020 te Amsterdam, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: "blijf staan, ik maak jullie af" en "als jullie nog een keer komen, dan maak ik jullie af”;
ten aanzien van zaak B:
feit 1:
op 2 maart 2014 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid een medewerker van café/restaurant [naam restaurant] (gelegen aan de [straatnaam] ) heeft bewogen tot de afgifte van meerdere glazen drank (met een gezamenlijke waarde van €159,-), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk die glazen drank besteld en zich tegenover die medewerker voorgedaan als bonafide en betalende klant, waardoor die medewerker werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
feit 2:
op 2 maart 2014 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een tuinhek, toebehorende aan [naam 1] , heeft vernield;
feit 3:
op 2 maart 2014 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een tuindeurruit, toebehorende aan [naam 2] , heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de in zaak A bewezenverklaarde feiten, zoals door de psycholoog is geadviseerd en door de psychiater in overweging is gegeven.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte – gelet op de adviezen van de psycholoog en psychiater – volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de in zaak A ten laste gelegde feiten (indien bewezen) en hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte is ter zake van de in zaak A bewezenverklaarde feiten niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De deskundige S.P.C. van Hulten, psychiater i.o. (onder supervisie van J. Marx, psychiater) heeft in het rapport van 7 augustus 2020 onder meer het volgende geadviseerd:
Er is sprake van meerdere psychische (classificeerbare) stoornissen, namelijk een schizoaffectie stoornis, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cocaïne. (…) De psychose werd gekleurd door religieuze overtuigingen, dat wil zeggen de djinn die in de beleving van onderzochte moest worden uitgedreven. Onderzochte heeft op het moment van onderhavig onderzoek het besef dat het mishandelen van een andere persoon strafbaar en moreel verwerpelijk is, maar was op het moment van de tenlastegelegde feiten in de overtuiging dat hij een goede handeling verrichtte. Het is aannemelijk dat hij in overwegende mate de realiteit uit het oog verloren was en dat hij niet meer goed in staat was om een afweging te maken in het maken van een juiste beslissing of hier naar inzicht naar te handelen. Of deze overtuigingen, voortkomend uit zijn psychose, gedurende drie dagen allesoverheersend waren, is achteraf moeilijk vast te stellen. Er wordt om die reden geadviseerd om hem tenminste in verminderde mate de ten laste gelegde feiten (indien bewezen geacht) toe te rekenen en te overwegen om het hem in het geheel niet toe te rekenen.
In het rapport van 13 juli 2020 heeft de deskundige J. Yntema, GZ-psycholoog, onder meer het volgende geadviseerd:
Bij betrokkene is sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of een andere psychotische stoornis (schizofrenie of schizoaffectieve stoornis) en van inadequate copingstrategieën. Antisociale trekken zijn uitgesteld. Tot slot is sprake van stoornissen in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne in langdurige remissie. (…) Betrokkene is ervan overtuigd de bijzondere gave te hebben geesten en duivels uit te kunnen drijven. In zijn beleving was aangeefster bezeten door beide. Zodoende heeft hij haar vastgehouden tijdens de uitdrijving en “klapjes” gegeven om de duivel uit haar te jagen. Hij geeft zodoende aan dat de bedreiging en mishandeling niet op aangeefster, maar op de duivel gericht waren. Zijn handelen lijkt dan ook volledig door deze waan te zijn gestuurd. Ook nu lijkt betrokkene geen andere handelingsmogelijkheden te zien en is, voortkomend uit het ontbrekende ziektebesef, geen sprake van schuld of berouw. Bovenstaande leidt tot het advies betrokkene het ten laste gelegde (bij bewezen geachte feiten) niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt voorgaande conclusies van de deskundigen over. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het in verminderde mate toerekenen van het bewezen geachte aan verdachte en gaat uit van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Verdachte dient ter zake van de in zaak A bewezenverklaarde feiten daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de in zaak B bewezenverklaarde feiten overweegt de rechtbank dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is ter zake van die feiten dan ook strafbaar.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
Zaak B
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de in de zaak B ten laste gelegde feiten geen straf of maatregel dient te worden opgelegd, gelet op de ouderdom van de zaak.
Zaak A
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden dient te worden opgelegd en heeft tevens verzocht om de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen. De tbs met voorwaarden dient een ongemaximeerde tbs te zijn, nu het feiten betreft die gericht zijn tegen en gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Zaak B
De raadsman heeft (subsidiair) verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Hij heeft daartoe betoogd dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht recht doet aan deze oude zaak en zich goed verhoudt tot de actuele psychische toestand van verdachte.
Zaak A
De raadsman heeft betoogd dat het opleggen van een tbs-maatregel niet passend en geboden is, gelet op de relatief geringe aard en ernst van de strafbare feiten. In zijn optiek zou een zorgmachtiging passend zijn, maar de stukken op grond waarvan een zorgmachtiging zou kunnen worden afgegeven, ontbreken. De raadsman heeft verzocht om geen tbs-maatregel op te leggen. Verdachte heeft behandeling nodig, maar dit kan ook op een andere manier worden gerealiseerd dan door middel van een strafrechtelijk kader. Wanneer verdachte op straat dreigt te belanden, zal direct aansluitend een crisismaatregel volgen, waarna mogelijk alsnog een zorgmachtiging volgt.
8.3.
De beoordeling door de rechtbank
Zaak B
Verdachte heeft zich in zaak B schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten: oplichting van een restaurant door drank te bestellen zonder daarvoor te betalen en twee vernielingen. Dit zijn vervelende strafbare feiten, die hinder en financiële schade hebben veroorzaakt voor de betrokkenen.
De rechtbank acht het niet opportuun om verdachte een straf of maatregel op te leggen, gelet op de omstandigheid dat het strafbare feiten uit 2014 betreft. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Zaak A
Inleiding
Verdachte heeft zich in zaak A schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten. Verdachte heeft zijn vriendin gedurende drie dagen mishandeld, bedreigd en van haar vrijheid beroofd. Zij mocht de woning van hem niet verlaten, omdat hij naar eigen zeggen een geest en duivel moest uitdrijven. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat zij ontzettend bang is geweest gedurende die drie dagen. Daarnaast heeft verdachte zijn broer en de vriendin van zijn broer met de dood bedreigd. Uit de toelichting bij hun vorderingen tot schadevergoeding blijkt dat de bedreiging tot op de dag van vandaag nog steeds veel impact op hen heeft.
De rechtbank heeft hiervoor geconcludeerd dat deze strafbare feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld welke afdoening in de zin van een maatregel passend en geboden is en het meest recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. Bij het beantwoorden van die vraag heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte en de rapportages die over hem zijn opgemaakt.
Strafblad en rapportages
Het strafblad van verdachte van 20 mei 2020 bedraagt 18 pagina’s. Hieruit blijkt dat verdachte al meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld. Zo is verdachte in november 2018 – voor onder andere mishandeling en bedreiging – veroordeeld tot een forse, deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het reclasseringsadvies van 15 december 2020 en de eerder genoemde rapportages van zowel de psychiater als de psycholoog, blijkt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Beide deskundigen hebben tbs met voorwaarden geadviseerd. De psychiater heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen:
Gezien de ernstige stoornis en de volledig doorwerking in het tenlastegelegde evenals het hoge recidiverisico, kan van een behandelnoodzaak worden gesproken. Behandeling dient zich allereerst op de (manisch-)psychotische symptomen te richten. (…) Vervolgens kan met betrokkene middels psycho-educatie gewerkt worden aan het verder uitbreiden van ziekte-inzicht. Voorts dient op de langere termijn te worden gekeken naar onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. (…). Tot slot kan behandeling zich richten op het aanbrengen van structuur en stabiliteit in het leven van betrokkene. (…) Genoemde doelen kunnen worden gerealiseerd binnen een Forensisch Psychiatrische Kliniek of Forensisch Psychiatrisch Centrum. Geadviseerd wordt om betrokkene klinisch op een gesloten afdeling te behandelen, waarbij hij voldoende gestabiliseerd kan worden en wat langere tijd stabiel kan blijven. Dit dient een afdeling met een voldoende hoog beveiligingsniveau te zijn, gezien de geschiedenis van verdachte van kwaad of agressief reageren. De inschatting is, gezien het chronische karakter van zijn stoornis en de onderliggende problematiek, dat betrokkene in een langdurig kader zorg nodig heeft. (…) Gezien de ernst van het delict, de ernstige psychiatrische stoornis en het hoge recidiverisico, is het van belang dat de behandeling van betrokkene binnen een stevig kader wordt vormgegeven. Het advies is daarom om de behandeling binnen het kader van een TBS met voorwaarden te laten plaatsvinden.
De reclassering heeft in haar advies voorwaarden opgesteld die bij een tbs-maatregel kunnen worden opgelegd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is zich aan die voorwaarden te houden.
Tbs met voorwaarden
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan: de bewezen geachte feiten zijn misdrijven waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt, tijdens het begaan van de feiten bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
Gelet op de inhoud van de rapportages van de gedragsdeskundigen en het advies van de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden passend en geboden is. Verdachte heeft een langdurige, klinische behandeling nodig op een gesloten afdeling met een hoog beveiligingsniveau. Die behandeling kan alleen binnen het kader van een tbs-maatregel worden vormgegeven. De rechtbank heeft in de loop van de strafzaak het Openbaar Ministerie verzocht om een zorgmachtiging voor te bereiden. Uit de beëindigingsbrief van 29 oktober 2020 en de aanvulling hierop van de officier van justitie van 23 december 2020, blijkt dat niet is voldaan aan de uitgangspunten en criteria van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Derhalve is door de officier van justitie geen verzoekschrift voor een zorgmachtiging ingediend. De noodzaak van een forensisch kader voor een behandeling is hiermee aannemelijk geworden. Nu verdachte een langdurige, klinische behandeling nodig heeft acht de rechtbank het voorts niet passend om geen maatregel op te leggen, zoals door de raadsman is bepleit. Concluderend zal de rechtbank de tbs-maatregel met voorwaarden opleggen.
Ongemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten mishandeling. Dit betreft het in zaak A onder feit 1 bewezen geachte feit. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Er moet rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, indien hij niet behandeld wordt. De rechtbank zal om die reden de maatregel van tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren op grond van artikel 38 lid 7 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De vorderingen benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 600,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert eveneens € 600,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank overweegt ten aanzien van beide vorderingen als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat de benadeelde partijen zich bedreigd hebben gevoeld en dat dit veel impact op hen heeft gehad, zoals vermeld in de toelichtingen bij de vorderingen. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat sprake is van aantasting in de persoon zoals vereist volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor is immers (aan geestelijk letsel) meer nodig dan hetgeen de benadeelde partij heeft benoemd, welke schade verder onvoldoende is onderbouwd.
Nu nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kunnen de benadeelde partijen daarom thans niet in hun vorderingen worden ontvangen en kunnen zij deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38d, 57, 63, 282, 285, 300, 304, 326 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 in zaak A:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
ten aanzien van feit 2 in zaak A:
opzettelijk iemand van de vrijheid beroven;
ten aanzien van feit 3, 4 en 5 in zaak A:
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 1 in zaak B:
oplichting;
ten aanzien van feit 2 en 3 in zaak B:
telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Verklaart het in rubriek 5 in zaak A en zaak B bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het in rubriek 5 in zaak A bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart verdachte voor het in rubriek 5 onder zaak B bewezen verklaarde strafbaar.
Ten aanzien van zaak A:
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
  • verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat verdachte:
o zich meldt op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering
bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o één of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien.
o zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen
geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het
naleven van de voorwaarden;
o de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is;
o meewerkt aan huisbezoeken;
o de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door
andere instellingen of hulpverleners;
o zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact
hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
o als de reclassering dat nodig acht, werkt verdachte mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
o verdachte begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Verdachte overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie beslist;
  • verdachte wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in FPK Inforsa of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken (DIZ) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • indien er aansluitend aan zijn detentie nog geen plek beschikbaar is, zal verdachte zijn medewerking verlenen aan een verblijf in het kader van een overbruggingsvoorziening welke door de DIZ van het ministerie van Justitie en Veiligheid wordt bepaald;
  • verdachte laat zich behandelen door het Forensisch FACT van Inforsa of soortgelijke
behandeling. De behandeling start aansluitend aan de klinische periode. De behandeling duurt
zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de
aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan
onderdeel zijn van de behandeling;
 verdachte werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg
met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • verdachte werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding, waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht en draaglast;
  • verdachte geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties;
  • verdachte werkt mee aan budgetbeheer of bewindvoering mocht de reclassering dit nodig achten;
  • verdachte geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering
geïndiceerd mee aan een schuldsaneringstraject;
 verdachte onthoudt zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel van het gebruik van harddrugs, softdrugs en alcohol. Bij overtreding van de voorwaarde zal het behandelteam en de reclassering besluiten of sanctionering noodzakelijk is. Verdachte werkt mee aan urine- en ademanalysecontroles indien de toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht.
Verklaart de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar, op grond van artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Geeft opdracht aan reclassering Inforsa de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
Bepaalt ten aanzien van de in zaak B bewezen verklaarde feiten dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 januari 2021.