Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
cumulative judgment of the District Court in [stad] dated 30 April 2019, Case No. II K 59/19.
- een vonnis met kenmerk: II K 994/17;
- een vonnis met kenmerk: II K 226/18;
- een vonnis met kenmerk: II K 239/18;
- een vonnis met kenmerk: II K 754/18.
4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
II K 994/17en het vonnis met kenmerk
II K 226/18, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 OLW ten aanzien van deze vonnissen niet van toepassing is.
II K 239/18, het vonnis met kenmerk
II K 754/18en het verzamelvonnis met kenmerk
II K 59/19.
II K 239/18is de oproep voor de zitting in persoon betekend, wat betekent dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW zich voordoet en de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is ten aanzien van dit vonnis.
II K 754/18en het verzamelvonnis met kenmerk
II K 59/19heeft geen van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden zich voorgedaan, waardoor de rechtbank de overlevering ten aanzien van deze vonnissen kan weigeren.
II K 59/19. Zij overweegt daartoe het volgende.
II K 754/18. Zij overweegt daartoe als volgt.
5.Strafbaarheid
II K 994/17, II K 226/18 en II K 239/18 op zien niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
6.Artikel 11 OLW
Wojciech Orlowski and Jakub Lyszkiewicz v. Minister for Justice and Equality [1] het voornemen geuit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na de uitspraak van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586, in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 24 februari 2020 [2] hebben voorgedaan. Deze vragen hebben – kort gezegd – betrekking op ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin.
7.Beslissing
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd in afwachting van de antwoorden van het Europese Hof van Justitie op de te stellen prejudiciële vragen;
30 dagen;
30dagen;