Overwegingen
Waar gaat het in deze zaak over?
1. [derde belanghebbende] woont aan de [adres] in Amstelveen en heeft op
24 februari 2019 een vergunningsaanvraag ingediend voor de bouw van een steiger voor zijn woning aan de Amstel. [eiseres] is woonachtig aan de [adres] en ook eigenaresse van de daarnaast gelegen bouwkavel aan de [adres] . Aan die bouwkavel grenst het perceel van [derde belanghebbende] . [adres] liggen van bovenaf gezien van noord naar zuid aan de linkerkant van de [adres] . Parallel aan de weg ligt aan de rechterkant de Amstel. Zowel de Amstel als de daar links van gelegen [adres] en de percelen liggen in een naar links wijkende bocht.
2. Bij besluit van 7 juni 2019 heeft het college aan [derde belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Bij de vergunningverlening is rekening gehouden met een inlaatduiker van het waterschap (Waternet) aan de oever ter hoogte van de percelen [adres] . Bij aanleg van de steiger geldt daardoor een vereiste minimale afstand van één meter tussen de inlaatduiker en de steigerpaal. Verder is de steiger ten zuiden van de inlaatduiker geplaatst in de richting van het perceel [adres]
3. Onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van
17 oktober 2019 heeft het college het bezwaar van [eiseres] bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college wel bepaald dat een nieuwe situatietekening in de plaats treedt van de bij de aanvraag ingediende plattegrond. Uit die nieuwe tekening blijkt dat de inlaatduiker en de vergunde steiger meer naar het noorden liggen dan op de tekening die bij de aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend..
4. [eiseres] is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en heeft beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank zal deze gronden hierna behandelen.
5. Voor de relevante artikelen uit het bestemmingsplan Wester Amstel 2018 (het bestemmingsplan) verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
Het oordeel van de rechtbank
6. Uit de bestemmingsplanplankaart en de daarbij horende artikelen volgt dat het stuk Amstel waar de percelen [adres] aan liggen onder andere bestemd is voor waterhuishouding en privésteigers. Privésteigers mogen uitsluitend worden aangelegd ‘binnen het denkbeeldige verlengde van de zijgevels van de bij de steiger behorende woning’. Niet ter discussie staat dat de denkbeeldige verlengde vlakken van de zijgevels van de woning op [adres] en het denkbeeldige verlengde vlak van een toekomstige woning op [adres] elkaar aan de oever van de Amstel kruisen en deels overlappen. Omdat op [adres] op dit moment (nog) geen woning staat, is niet vast te stellen om hoeveel meter overlap het preciest gaat. Verder staat niet ter discussie dat de in de oever van de bocht gelegen inlaatduiker midden in het denkbeeldige verlengde van de zijgevels van de woning op [adres] ligt. Dat punt valt bij [adres] samen met het verlengde van de noordelijke erfgrens.
7. Volgens [eiseres] heeft het college onvoldoende rekening gehouden met de voor haar nadelige gevolgen van de vergunningverlening. Zij heeft vanaf [adres] zicht op de steiger van [derde belanghebbende] en kan in de toekomst zelf alleen meer naar het noorden toe een steiger realiseren; voor het verlengde van de erfgrenzen van [adres] . Deze onwenselijke situatie is het gevolg van een door het college gemaakte belangenafweging op basis van onjuiste gegevens. In het besluit van 7 juni 2019 werd nog uitgegaan van enige ruimte voor [eiseres] in de overlap aan de oever, maar daar blijkt op basis van de plattegrond, gehecht aan het bestreden besluit, geen sprake meer van te zijn.
8. Het college stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan erop is gericht om aan de Amstel per woning één privésteiger mogelijk te maken. Omdat op [adres] een woning ontbreekt, is het gemeentelijk beleid daarop niet van toepassing en weegt het belang van [derde belanghebbende] zwaarder. Ondanks een ontbrekend actueel belang is met een toekomstig belang van [eiseres] in de besluitvorming wel al rekening gehouden. Door de vergunning te verlenen voor een steiger ten zuiden van de inlaatduiker, bestaat er voor [eiseres] ruimte om ten noorden daarvan een steiger te realiseren, aldus het college.
9. De rechtbank stelt vast dat het college in (het advies bij) het bestreden besluit heeft gemotiveerd waarom het, in afwijking van het bestemmingsplan, de verleende omgevingsvergunning handhaaft. Bij de beoordeling hiervan is het volgende van belang.
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan alleen kan worden verleend als een activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het college bij zijn besluitvorming over de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. Dat betekent dat het college, als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
11. Het college erkent dat de vergunningverlening gebaseerd is op een unieke omgevingssituatie. Door de bocht kunnen op dezelfde plek aan de Amstel in beginsel twee percelen aanspraak maken op een steiger. Dat het college het belang van [derde belanghebbende] bij het kunnen bouwen van een steiger bij een bestaande woning zwaarder laat wegen dan het toekomstige belang van [eiseres] , acht de rechtbank niet onredelijk. Daarbij is van belang dat er weliswaar plannen zijn om uiteindelijk op [adres] te gaan bouwen, maar dat daarvoor nog geen omgevingsvergunning is verleend.
12. Wat betreft de bouw van de steiger is verder in de omgevingsvergunning rekening gehouden met een steiger aan de zuidzijde van de inlaatduiker. Daarbij gaat de steiger over het denkbeeldige verlengde van de zijgevels van de woning op [adres] heen om zo ten noorden van de inlaatduiker ruimte voor [adres] vrij te laten. Die belangenafweging volgt ook uit het bestreden besluit en de toelichting daarop in beroep. Hoewel de vergunde steiger ten zuiden van de inlaatduiker (en dus binnen de overlap van beide percelen aan de oever) geen ruimte meer over laat voor een tweede steiger, is de rechtbank van oordeel dat het college de belangen van [eiseres] zo wel voldoende kenbaar en evenwichtig heeft afgewogen. Het denkbeeldige verlengde van de zijgevels van de woning op [adres] komt door de bocht in de Amstel immers ook nog ten noorden van de inlaatduiker uit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
13. [eiseres] verwijt het college verder dat het met het verlenen van de omgevingsvergunning aan [derde belanghebbende] handelt in strijd met eerdere aan haar gedane toezeggingen. Met de [persoon] van de afdeling Vergunningen van de gemeente Amstelveen is volgens [eiseres] in 2019 afgesproken dat aan de Amstel ruimte zou worden gereserveerd voor een steiger van 4 meter lang nabij [adres] . De omgevingsvergunning en de al aanwezige steiger voor het verlengde van [adres] maken het volgens haar echter onmogelijk ten noorden of ten zuiden van de inlaatduiker in de toekomst nog een steiger van enig formaat aan te leggen.
14. Het college stelt zich op het standpunt dat met [eiseres] weliswaar is gekeken naar eventuele mogelijkheden voor een steiger nabij [adres] , maar daarbij geen toezeggingen zijn gedaan voor de bouw van een steiger ten zuiden van de inlaatduiker (in de overlap aan de oever tussen [adres] ). Wel is gekeken naar mogelijkheden ten noorden van de inlaatduiker en die mogelijkheden bestaan volgens het college nog steeds.
15. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is ten eerste vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja hoe, het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid (in dit geval het verlenen van een omgevings-vergunning) zou uitoefenen.
16. De rechtbank vindt het aannemelijk dat tussen [eiseres] en het college is gesproken over de mogelijkheden voor de bouw van een steiger bij een toekomstige woning op [adres] . Van toezeggingen, andere uitlatingen of gedragingen waaruit [eiseres] redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zij in de toekomst een steiger van vier meter lengte nabij [adres] mag aanleggen, is de rechtbank echter niet gebleken. De beroepsgrond slaagt reeds hierom niet.
17. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft verleend.
18. Het beroep van [eiseres] is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt en de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
19. Om deze reden bestaat er geen aanleiding om het door [eiseres] betaalde griffierecht of de proceskosten te vergoeden.