ECLI:NL:RBAMS:2021:6277

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
13/313266-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met psychotische stoornis als niet-strafbaarheid

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 december 2020 in Amsterdam een andere persoon, aangeduid als aangever, met gebalde vuist tegen het oog heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment verbleef op een psychiatrische afdeling, handelde vanuit een psychotische toestand. De psychiater concludeerde dat de verdachte ten tijde van het delict niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien, wat leidde tot de conclusie dat het bewezen geachte feit niet aan hem kon worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de kwetsbaarheid van het oog en de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel door het slaan met een vuist in aanmerking genomen. Ondanks de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling, werd de verdachte niet strafbaar geacht vanwege zijn psychische toestand. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank heeft de kosten voor zowel de benadeelde partij als de verdachte op hun eigen rekening gelegd.

De uitspraak benadrukt de rol van psychische aandoeningen in strafzaken en hoe deze van invloed kunnen zijn op de toerekenbaarheid van een verdachte. De rechtbank volgde het advies van de psychiater en concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, ondanks de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.313266.20 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/313266-20
Datum uitspraak: 26 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Pijl, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met kracht) (met gebalde vuist(en)) tegen het oog en/of het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [aangever] heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangever] heeft mishandeld door voornoemde [aangever] (met kracht) (met gebalde vuist(en))
tegen zijn oog en/of hoofd, in elk geval tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde op basis van de bewijsmiddelen in het dossier.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde. Verdachte verbleef op een psychiatrische afdeling waar aangever werkt als verpleegkundige. De psychiater stelt dat bij verdachte sprake was van een psychotische toestand, waardoor het denken van verdachte ernstig zou zijn verstoord. Uit het handelen van verdachte blijkt enkel dat hij het toedienen van medicatie wilde voorkomen. Niet blijkt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever heeft aanvaard, waardoor het opzet ontbreekt.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 11 december 2020 was aangever aan het werk bij Inforsa te Amsterdam, waar verdachte verbleef op de Langdurige Intensieve Zorg. Toen aangever de kamer van verdachte in kwam om zijn collega’s te assisteren bij het toedienen van medicatie, zag en voelde aangever dat verdachte hem met een vuist in zijn gezicht, net onder zijn linkeroog, sloeg. Hierdoor is de bril van aangever kapot gegaan. Aangever had pijn en heeft een wond onder zijn linker oog opgelopen, die gehecht moest worden en er is een kras op zijn linker ooglid ontstaan.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , beiden collega’s van aangever, verklaren eveneens dat verdachte met een vuist heeft uitgehaald naar aangever. Aangever werd in zijn gezicht, op zijn oog, geraakt. Hierdoor is zijn bril kapot gegaan.
De rechtbank vindt op basis van deze verklaringen bewezen dat verdachte op 11 december 2020 te Amsterdam met kracht met gebalde vuist tegen het oog van aangever heeft geslagen. Aangever droeg op dat moment een bril.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. Vereist daarvoor is dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Als daarvan sprake is, is de volgende vraag of verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat door met gebalde vuist te slaan op iemands oog, terwijl een bril wordt gedragen, er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestaat. Immers is het oog een kwetsbaar deel van het lichaam en is er door het mogelijk breken van de brilglazen zo dicht bij het oog een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig. De rechtbank neemt daarbij eveneens de kracht die door verdachte is gebruikt en de korte afstand tussen verdachte en aangever in aanmerking.
De rechtbank overweegt dat uit de gedraging van verdachte, naar de uiterlijke verschijningsvorm, ook de bewuste aanvaarding van die aanmerkelijke kans kan worden afgeleid. De (on)toerekenbaarheid van verdachte doet daaraan niets af. Immers kan een stoornis slechts aan een bewezenverklaring in de weg staan, indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen íeder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Hiervan is niet gebleken.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 11 december 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht met gebalde vuist tegen het oog van [aangever] heeft geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het feit verdachte niet kan worden toegerekend en hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Psychiater M. van Berkel en psychiater in opleiding [persoon] concluderen in hun
Pro Justitia rapport van 11 maart 2021 dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch was. Verdachte heeft een schizoaffectieve stoornis. Met name de achterdocht voortkomend uit een paranoïde waan heeft verdachte in zijn gedrag gestuurd. De impulscontrole van verdachte is daarbij beperkt door de psychotische stoornis. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen, omdat hij geheel werd geleid door paranoïde wanen voortkomend uit de schizoaffectieve stoornis.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies. Het bewezenverklaarde kan verdachte wegens een ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte is niet strafbaar.
Verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
De benadeelde partij [aangever] heeft € 4.984,50 aan schade gevorderd, bestaande uit
€ 484,50 materiële schade en € 4.500,- aan immateriële schade, en € 1.043,62 aan proceskosten.
7.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ontvankelijk is en de schade geheel dient te worden toegewezen. Immers blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) dat dit de bedoeling van de wetgever is geweest. De officier van justitie verzoekt daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich subsidiair, indien de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, gevorderd dat voor het gehele schadebedrag de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 3 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3203). Hieruit blijkt dat de schadevergoedingsmaatregel ook kan worden opgelegd indien toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De proceskosten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze door een ander dan door de benadeelde partij zijn of worden betaald.
7.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Immers is vereist dat aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat een deel van de materiële schade reeds is vergoed door de werkgever van de benadeelde partij en daarom niet in aanmerking komt voor toewijzing. De immateriële schade moet worden gematigd, omdat niet is onderbouwd waarop dit bedrag is gebaseerd.
De proceskosten komen niet voor toewijzing in aanmerking, omdat deze door de werkgever van de benadeelde partij worden vergoed. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht aansluiting te zoeken bij het liquidatietarief.
7.4
Oordeel van de rechtbank
Gelet op artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is een benadeelde partij alleen ontvankelijk in zijn vordering indien aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a Sr. Nu hieraan niet is voldaan, is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr geldt, dat sprake moet zijn van de oplegging van een straf of maatregel. De toepassing van artikel 9a Sr is hierin niet opgenomen. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3203) moet, gelet op de wetsgeschiedenis, artikel 36f Sv echter hetzelfde worden gelezen als artikel 361 Sv. De rechtbank leest artikel 36f Sr aldus zo, dat toepassing van artikel 9a Sr ook onder de reikwijdte van artikel 36f Sr valt. Nu er in onderhavige zaak echter geen sprake is van de oplegging van een straf of maatregel of toepassing van artikel 9a Sr, komt de rechtbank niet toe aan oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar
Verklaart
[verdachte]voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2021.