In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de studiefinanciering van een EU-burger die in Nederland studeert. De eiser, een Bulgaarse student, had zijn studiefinanciering gedeeltelijk ingetrokken gezien door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, omdat hij niet als migrerend werknemer werd beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de maanden mei en juni 2019 geen uren had gewerkt en dus niet voldeed aan de voorwaarden voor migrerend werknemerschap, zoals vastgelegd in de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) en de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat eiser geen recht had op volledige studiefinanciering voor deze maanden.
Daarnaast werd ook de vraag behandeld of eiser aanspraak kon maken op een studentenreisproduct en basisbeurs. De rechtbank oordeelde dat deze kosten onder de kosten van levensonderhoud vallen, waarvoor geen financiële steun beschikbaar is voor economisch niet-actieve EU-studenten zonder duurzaam verblijf. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om studiefinanciering en andere financiële steun. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaraan EU-studenten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor studiefinanciering in Nederland.