ECLI:NL:RBAMS:2021:6610

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
589928 / HA ZA 20/284
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke inbreuk en slaafse nabootsing in meubelontwerp

In deze zaak, uitgesproken op 17 november 2021 door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een geschil tussen IPV Delft Ingenieursbureau voor Productvormgeving B.V. en Falco B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als IPV Delft c.s.) en een gedaagde die onder de naam Van Vilsteren Objecten opereert. IPV Delft c.s. stelt dat de gedaagde inbreuk maakt op hun auteursrechten door meubels te vervaardigen die in hoge mate overeenkomen met hun ontwerpen, de IPV Delft Objecten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de IPV Delft Objecten auteursrechtelijke bescherming genieten op basis van artikel 10 van de Auteurswet, omdat ze een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. De rechtbank oordeelt dat de Van Vilsteren Objecten een verveelvoudiging zijn van de IPV Delft Objecten in de zin van artikel 13 van de Auteurswet, omdat de totaalindrukken van beide objecten overeenkomen. De rechtbank beveelt de gedaagde om de inbreuken te staken, de in het verkeer gebrachte Van Vilsteren Objecten terug te roepen en te vernietigen, en om schadevergoeding te betalen aan IPV Delft c.s. De rechtbank wijst ook de vorderingen van Falco toe op basis van onrechtmatige daad, omdat er verwarring kan ontstaan bij het publiek over de oorsprong van de meubels. De rechtbank legt een dwangsom op voor het geval de gedaagde niet aan de bevelen voldoet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/589928 / HA ZA 20/284
Vonnis van 17 november 2021
in de zaak van

1.I.P.V. Delft Ingenieursbureau voor Productvormgeving B.V.,

gevestigd te Delft,
2.
FALCO B.V.,
gevestigd te Vriezenveen,
eiseressen,
advocaat mrs. J.J.E. Bremer, J.H.A.M. Klaus en J.B. Westerveld te Den Haag,
tegen
[gedaagde] , handelend onder de naam [gedaagde][naam bedrijf]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Dekker te Den Haag.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk IPV Delft c.s. en afzonderlijk IPV Delft en Falco genoemd worden. Gedaagde zal hierna [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 februari 2020 met producties 1 t/m 15;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 21;
  • het tussenvonnis van 30 juni 2021 waarin een comparitie van partijen is bevolen;
  • de akte van IPV Delft c.s. overlegging productie 15.1;
  • de akte van IPV Delft c.s. overlegging productie 15.2;
  • de akte van [gedaagde] overlegging productie 21;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 6 oktober 2021 en de door partijen ter zitting voorgedragen spreekaantekeningen;
  • de akte van IPV Delft c.s. overlegging productie 15.3.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
IPV Delft is een ingenieurs- en ontwerpbureau dat onder meer meubels ontwerpt voor de openbare ruimte. Falco is licentienemer van IPV Delft voor wat betreft de ‘FalcoLinea’ lijn. Enig aandeelhouder en bestuurder van IPV Delft is Overbruggen.nl Holding B.V. (hierna: Overbruggen). De heer [naam] (hierna: [naam] ) heeft de hierna getoonde banken en stoel in 2005 ontworpen. [naam] heeft het meubilair als werknemer van Overbruggen ontworpen en deze laatste heeft het werkgeversauteursrecht overgedragen aan IPV Delft.
Op 29 januari 2020 zijn de IE-rechten bij akte indien en voor zover er nog rechten zouden kunnen rusten bij de heer [naam] en zijn persoonlijke holding Overbruggen, aan IPV Delft overgedragen.
De voor IPV Delft ontworpen bank, stoel en bank zonder rugleuning (hierna: ‘nietje’), tezamen worden deze aangeduid met de IPV Delft Objecten.
2.2.
[gedaagde] is een eenmanszaak die zich tevens bezighoudt met het vervaardigen c.q. verhandelen van meubilair voor de openbare ruimte. Hij heeft onder meer de volgende meubels ontworpen.
De door [gedaagde] op de markt gebrachte bank, stoel en ‘nietje’, tezamen worden deze aangeduid met de Van Vilsteren Objecten .
2.3.
Bij e-mail van 9 oktober 2019 heeft [naam] onder meer het volgende aan [gedaagde] geschreven:
“Op 20 mei 2019 hebben wij u laten weten grote bezwaren te hebben met de namaak van ons ontwerp door uw firma. Het meubilair dat via uw firma is geleverd in de [adres 1] is een kopie van onze ontwerpen voor de Falco Linealijn.
Kortgeleden hebben wij de projectleider van de Gemeente gesproken. Hij heeft aan ons schriftelijk verklaard:
‘De firma [gedaagde] bv heeft via aannemer Agterberg bv voor dit project banken, stoelen en afvalbakken geleverd die een kopie blijken te zijn van de door u ontworpen Falco-linea producten.
(…)
Vervolgens hebben wij de aannemer gevraagd om voor de banken en afvalbakken meubilair ‘als de Falco-Linealijn’ te leveren.
Wij hadden verwacht ofwel de Falco-Linealijn geleverd te krijgen ofwel een duidelijk ander productontwerp met hout en staal.’
Wij kunnen uiteraard deze inbreuk op onze auteursrechten niet accepteren.”
2.4.
Bij e-mail van 14 oktober 2019 heeft [gedaagde] onder meer het volgende aan [naam] geschreven:
“Sinds uw eerste mail is het onderwerp van de discussie helder geweest. U claimt auteursrechten en wij zijn van menig dat u deze auteursrechten te breed uitlegt. Wij zijn van mening dat ons product is op voldoende punten origineel. Hetgeen wij ook in onze mail van 13 juni jl. hebben bevestigd.”
2.5.
[gedaagde] heeft onder meer de volgende foto’s van het vormgevingserfgoed in 2005 overgelegd.
1. De Nigra van Escofet uit 1994
2. De Flow bench lijn van City Design uit 2000.
3.
De Albatros van City Design uit 2000.
4. De Babbe 005 van Harry Derks uit 2000.
5. De Acrobantico van Roger Abero uit 2003.
En de volgende foto’s van het
umfeldin 2020.
6.
7. De bank van Punto Design.
8. De Bench 3.7 Woody van The Italian Lab.
2.6.
Bij brief van 18 oktober 2019 heeft – de raadsman van – IPV Delft een sommatiebrief gestuurd, waarin [gedaagde] , onder meer, is gesommeerd de door IPV Delft vermeende inbreuk te staken.

3.Het geschil

3.1.
IPV Delft c.s. vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] :
I. beveelt om onmiddellijk de auteursrechtinbreuken, slaafse nabootsing en onrechtmatig handelen te (doen) staken,
II. beveelt om alle Van Vilsteren Objecten die aan afnemers, waar ook ter wereld, zijn verkocht, geleverd, bezorgd, verhuurd of anderszins ter beschikking zijn gesteld, terug te roepen, vergezeld van een voorgeschreven e-mail,
III. beveelt om alles te doen, wat redelijkerwijs van [gedaagde] verwacht kan worden om de reeds geplaatste Van Vilsteren Objecten uit de openbare ruimte te (doen) verwijderen,
IV. beveelt om:
a. de gehele voorraad van Van Vilsteren Objecten die [gedaagde] en derden onder zich houden, en
b. alle ontwerptekeningen, technische tekeningen, schetsen, berekeningen en alle andere (voorbereidende) documentatie van de Van Vilsteren Objecten
te (doen) vernietigen, door of onder toezicht van een deurwaarder of registeraccountant welke daarvan een rapport opmaakt,
V. beveelt om binnen twee werkdagen na het opstellen van het rapport bedoeld onder IV, dit rapport aan de advocaten van IPV Delft c.s. per e-mail toe te sturen;
VI. beveelt om aan de advocaten van IPV Delft c.s. per e-mail opgave, te doen van:
a. het totale aantal Van Vilsteren Objecten dat [gedaagde] heeft ingekocht, in voorraad houdt, in voorraad heeft gehouden, heeft verkocht, heeft uitgeleend en heeft verhuurd,
b. de inkoopprijs, kostprijs, brutowinst en nettowinst die [gedaagde] heeft behaald met alle handelingen vermeld onder VI.a,
opgesteld door een onafhankelijk registeraccountant en voorzien van alle benodigde bewijsstukken (zoals, maar niet beperkt tot, facturen, inkoopbonnen en voorraadstaten), waarin niets onleesbaar zal zijn gemaakt en waaruit de juistheid van de onder VI.a en VI.b bedoelde gegevens volgen,
VII. beveelt om aan de advocaten van IPV Delft c.s. per e-mail (via [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] ) opgave, te doen van:
a. alle partijen aan wie [gedaagde] een of meerdere Van Vilsteren Objecten heeft verkocht, uitgeleend en/of verhuurd en bij wie [gedaagde] Van Vilsteren Objecten heeft geplaatst of heeft doen plaatsen, inclusief opgave van alle contactgegevens van deze partijen;
b. alle partijen met wie [gedaagde] heeft samengewerkt in de ontwikkeling, vervaardiging, verkoop, uitleen, verhuur, plaatsing van en enige andere commerciële handeling met betrekking tot de Van Vilsteren Objecten ; en
c. alle locaties waar Van Vilsteren Objecten in de openbare ruimte zijn geplaatst,
VIII. beveelt om de door IPV Delft c.s. voorgestelde rectificatie te plaatsen en gedurende dertig aaneengesloten dagen geplaatst te houden op de website en sociale media van [gedaagde] ,
IX. veroordeelt tot betaling, nadat is gebleken welke grondslag de hoogste vergoeding voor IPV Delft c.s. met zich meebrengt:
a. volledige vergoeding van alle door IPV Delft c.s. geleden en nog te lijden schade die het gevolg is van de in het lichaam van deze dagvaarding omschreven auteursrechtinbreuken, slaafse nabootsing en onrechtmatig handelen, op te maken bij staat; dan wel
b. winstafdracht van de gehele door [gedaagde] als gevolg van de in het lichaam van deze dagvaarding omschreven auteursrechtinbreuken, slaafse nabootsing en onrechtmatig handelen genoten nettowinst, zoals berekend door de onafhankelijke accountant uit VI.b,
X. veroordeelt in:
a. voor wat betreft het onderdeel van dit geding dat naar de mening van de rechtbank grondslag vindt in handhaving van intellectuele eigendomsrechten de volledige door IPV Delft c.s. gemaakte proceskosten van dit geding, conform hetgeen bepaald is in artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv);
b. voor wat betreft het onderdeel van dit geding dat naar de mening van de rechtbank grondslag vindt in onrechtmatige daad: [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten van dit geding overeenkomstig het liquidatietarief,
XI. veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 2.000,00 per dag en/of object en/of keer, zulks naar keuze van IPV Delft c.s., dat [gedaagde] niet, niet tijdig en/of niet volledig voldoet aan het onder I tot en met X gevorderde.
3.2.
IPV Delft c.s. stelt ter onderbouwing van haar vordering het volgende. Het gaat om stoelen en banken bedoeld voor de openbare ruimte en die een zeer uniek en kenmerkend design hebben en waarop IPV Delft auteursrecht heeft. Deze objecten zijn in 2005 ontworpen door [naam] . Op grond van artikel 1 jo. 10 lid 1 van de Auteurswet (hierna: Aw) genieten de producten auteursrechtelijke bescherming. Deze bescherming komt IPV Delft c.s. exclusief toe.
De Van Vilsteren Objecten betreffen auteursrechtelijke verveelvoudigingen in de zin van artikel 13 Aw want de totaalindruk is gelijk. Omdat de Van Vilsteren Objecten ter beschikking zijn gesteld aan het publiek, ook via internet, is aan het vereiste van openbaarmaking voldaan. Voorts is er verwarring gezaaid.
IPV Delft c.s. lijdt schade door het handelen van [gedaagde] , doordat het eigen gezicht in de markt van de IPV Delft Objecten door toedoen van [gedaagde] is verminderd en doordat zij verkoop van haar producten misloopt.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat IPV Delft c.s. geen auteursrecht op de litigieuze ontwerpen toekomt. Geen van de eigenschappen van de IPV Delft Objecten zijn uniek en kenmerkend voor de producten van IPV Delft, de objecten missen een eigen oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker. De verschillende kenmerken waren reeds voor 2005 gebruikelijk. IPV Delft heeft haar ontwerp ontleend aan objecten van derden. De vorm van de objecten is verder grotendeels technisch of functioneel bepaald.
Indien er wel sprake zou zijn van auteursrechtelijke bescherming meent [gedaagde] dat hij geen inbreuk maakt op het auteursrecht van IPV Delft omdat zijn objecten duidelijk afwijken van de IPV Delft Objecten. Van slaafse nabootsing is dus evenmin sprake en bovendien bestaan in het
umfeldinmiddels vergelijkbare ontwerpen, zodat van een eigen gezicht op de markt geen sprake meer is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de IPV Delft Objecten auteursrechtelijke bescherming genieten en of de bank, de stoel en het ‘nietje’ van [gedaagde] inbreuk maken op de auteursrechten van IPV Delft op haar objecten, dan wel dat sprake is van slaafse nabootsing. Allereerst wordt beoordeeld of Falco als procespartij ontvankelijk is.
ontvankelijkheid Falco
4.2.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de ingestelde vorderingen slechts door een procespartij die de auteursrechten bezit kunnen worden ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat Falco enig auteursrecht bezit, zij bezit als licentiehouder slechts een exploitatierecht. Ook maakt Falco [gedaagde] geen verwijt en ziet de dagvaarding slechts op vermeende rechten van IPV Delft. [gedaagde] meent dat Falco om deze redenen niet-ontvankelijk moet worden verklaard in alle vorderingen, ofwel dat alle vorderingen ten opzichte van Falco moeten worden afgewezen.
4.3.
Volgens IPV Delft c.s. lijdt Falco als producent en verkoper van de IPV Delft Objecten schade door het mislopen van inkomsten. Falco is ook uit hoofde van de Auteurswet bevoegd om op te treden tegen [gedaagde] en is dus ontvankelijk in deze procedure.
4.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 2 leden 2 en 3 van de Auteurswet (Aw) bepalen dat een derde een licentie kan verkrijgen voor het geheel of een gedeelte van het auteursrecht. De rechten van een licentienemer dienen te zijn opgenomen in een daartoe bestemde akte. De licentienemer kan alleen de bevoegdheden die in de akte staan vermeld uitoefenen. IPV Delft heeft geen licentieovereenkomst met Falco overgelegd en dus is niet na te gaan welke bevoegdheden door haar aan Falco zijn overgedragen. De gerechtigdheid van Falco is door [gedaagde] betwist. Falco is daarom niet-ontvankelijk in deze procedure voor zover het de auteursrechtelijke aanspraken en daarop gebaseerde vorderingen betreft. Anders ligt dat ten aanzien van de grondslag slaafse nabootsing, hetgeen onder de onrechtmatige daad valt. Falco is wel ontvankelijk voorzover de vorderingen daarop zijn gebaseerd.
auteursrechtelijke bescherming
4.5.
De vraag die eerst beantwoord moet worden, is of de IPV Delft Objecten auteursrechtelijke bescherming genieten. Om als auteursrechtelijk werk beschermd te kunnen zijn in de zin van artikel 10 Aw moet het voortbrengsel een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen, in die zin dat het een eigen intellectuele schepping van de maker is en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzes van de maker bij de totstandkoming van het werk. [1] Ook een verzameling of bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen kan een (oorspronkelijk) werk zijn in de zin van de Auteurswet. [2] Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarin geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen. [3] De keuzes van de maker mogen niet louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze; de verschillende manieren om een idee uit te voeren zijn dan zodanig beperkt dat het idee samenvalt met de uitdrukking ervan en de auteur onmogelijk uitdrukking kan geven aan zijn creatieve geest en tot een resultaat kan komen dat een eigen intellectuele schepping vormt. [4] Of aan voornoemde maatstaf is voldaan, dient beoordeeld te worden naar de situatie op het moment waarop het voortbrengsel tot stand is gebracht. Voorts geldt dat de enkele omstandigheid dat het werk of bepaalde elementen daarvan, passen binnen een bepaalde mode, stijl of trend niet betekent dat het werk of deze elementen zonder meer onbeschermd zijn. Onderzocht moet worden of de vormgeving van de (combinatie van de) verschillende elementen zodanig is dat aangenomen kan worden dat met het ontwerp door de maker op een voldoende eigen wijze uiting is gegeven aan de vigerende stijl, trend of mode. [5]
4.6.
IPV Delft c.s. stelt dat de IPV Delft Objecten op grond van artikel 1 juncto 10 lid 1 Aw auteursrechtelijke bescherming toekomen. De objecten hebben een eigen, oorspronkelijk karakter en dragen het persoonlijk stempel van de maker, [naam] , en zijn dus het resultaat van scheppende menselijke arbeid. De keuzes die in de ontwerpen van IPV Delft zijn gebruikt zijn zeer creatief te noemen vanwege de unieke, elegante en organische vormen. Ten aanzien van de stoel en de bank met rugleuning wijst IPV Delft op de volgende kenmerken:
het zijaanzicht kent een structuur die bestaat uit een gekantelde ‘Z-achtige’ vorm, die vervaardigd is uit metaal, waarbij de dikte van de rugleuning enigszins dunner is dan de dikte van de zitting en onderzijde;
de zitting, rugleuning en voetenruimte bestaan uit horizontale houten delen, die doorlopen tot aan het maaiveld en waarbij de onderzijde schuin naar onder wegloopt;
de producten kennen een organische vorm, waarbij geen scherpe hoeken zijn te herkennen;
e houten delen worden opgesloten door een stalen zijkant van gesneden staal (wat er toe leidt dat er geen kops hout in het zicht is), die naar boven versmalt; en
de producten maken op slechts één punt contact (aan de voorzijde) met het grondoppervlak, doch over de gehele breedte van het meubel.
Ten aanzien van het ‘nietje’ benadrukt IPV Delft de volgende kenmerken:
het voor- en achteraanzicht, welke vervaardigd zijn uit metaal, kent een structuur die bestaat uit de vorm van een ‘nietje’, waarbij de onderzijden schuin naar onder weglopen;
de zitting en zijkanten bestaan uit horizontale houten delen, die over de gehele bank doorlopen tot aan het maaiveld, over de gehele lengte van de bank;
de producten kennen een organische vorm, waarbij geen scherpe hoeken zijn te onderkennen;
e houten delen worden opgesloten door een stalen zijkant van gesneden staal (wat er toe leidt dat er geen kops hout in het zicht is); en
de producten maken enkel contact met het grondoppervlak aan beide zijkanten, doch over de gehele breedte van die zijkanten.
4.7.
Ook stelt IPV Delft c.s. dat het vormgevingserfgoed van ander straatmeubilair in 2005 niet zo bijzonder is vormgegeven als de IPV Delft Objecten. Dit toont een grote beschermingsomvang aan. Het maakt volgens haar niet uit dat zij niet beschikt over een modelregistratie, omdat IPV Delft c.s. een beroep op haar auteursrecht en slaafse nabootsing toekomt.
4.8.
[gedaagde] betwist dat IPV Delft c.s. een auteursrecht heeft op de vormgeving van de IPV Delft Objecten. Geen van de eigenschappen van de IPV Delft Objecten zijn uniek en kenmerkend voor deze objecten en waren reeds voor 2005 gebruikelijk. Dit geldt voor de stoel, de bank met rugleuning en het ‘nietje’. Zij missen het eigen oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker. Daarnaast bevatten de objecten uiterlijke kenmerken die functioneel bepaald zijn. De objecten moeten namelijk dienen als stoel, bank met rugleuning of bank zonder rugleuning. Het is logisch dat een stoel of bank met rugleuning een ‘Z-achtige’ vorm heeft en ook dat een bank zonder rugleuning een ‘nietjesvorm’ heeft. Het ‘nietje’ bevat dezelfde stijlkenmerken als de rest van de lijn. Voor wat betreft de ‘nietjesvorm’ geldt dat dit ontwerp technisch is bepaald. De rechte lijn van de ‘bovenkant’ dient dan ook louter een praktisch nut van doel en veiligheid. Volgens [gedaagde] is er geen auteursrechtelijke bescherming voor de schepping van producten met een industriële toepassing waarvan de verschijningsvorm uitsluitend door hun technische functie wordt bepaald.
Daarnaast stelt [gedaagde] , dat in het geval dat de auteursrechtelijke bescherming van de IPV Delft Objecten zou worden aangenomen, de beschermingsomvang klein is. De primaire totaalindrukken zijn reeds lange tijd bekend in de markt en worden veelvuldig gebruikt.
[gedaagde] wijst op de voorbeelden van het vormgevingserfgoed in 2005, zie 2.5 foto’s 1 tot en met 5.
4.9.
Of de IPV Delft Objecten auteursrechtelijk worden beschermd, moet worden beoordeeld aan de hand van de combinatie van keuzes die leiden tot de totaalindruk van de objecten. Dat - zoals gesteld door [gedaagde] - de verschillende onderdelen of kenmerken van de IPV Delft Objecten geen eigen scheppingen zouden zijn, doet daar niet aan af, omdat het werk in zijn geheel beschouwd moet worden. Het gaat immers om al deze verschillende kenmerken samen. De IPV Delft stoel en bank met rugleuning is een vanuit de grond opkomende gebogen stoel/ bank met een ranke vorm. De stoel/bank met rugleuning maakt aan de voorkant contact met de grond en heeft dus slechts ‘voorpoten’. In het vooraanzicht zijn met name de houten latjes - die vanaf het maaiveld omhoog komen - te zien. Het zijaanzicht van de objecten laat een opvallende, strakke en gekantelde ‘Z-achtige’ vorm van metaal, met afgeronde hoeken zien. In deze metalen behuizing zijn de latjes bevestigd, van de latjes is de zijkant dan ook niet zichtbaar. Omdat tussen de latjes enige ruimte bestaat, zijn de objecten enigszins transparant.
4.10.
Het ‘nietje’ wordt gekenmerkt door vanaf de voor- en achterkant een houten zitting met metalen behuizing in de vorm van een lang nietje. Ook bij dit object zijn de zijkanten van de houten latten niet zichtbaar, deze zijn weggewerkt in de metalen behuizing. De poten zijn licht naar binnen gebogen. In het zijaanzicht van het ‘nietje’ zijn de houten latjes die vanaf het maaiveld omhoog komen te zien. Ook het ‘nietje’ is enigszins transparant, doordat er enige ruimte tussen de latjes bestaat. Bij zowel de stoel en bank met rugleuning als het ‘nietje’ is gebruik gemaakt van bruin hardhout en donker metaal.
4.11.
Hoewel de kenmerkende en in het oog springende details van de IPV Delft Objecten afzonderlijk reeds voorkwamen in het vormgevingserfgoed, kwamen deze kenmerken en details niet eerder in combinatie met elkaar voor. De rechtbank is van oordeel dat de verschillen tussen de reeds in 2005 bestaande banken en stoelen, zie onder 4.8, en de IPV Delft Objecten van een dusdanige omvang zijn dat met betrekking tot de IPV Delft Objecten sprake is van een intellectuele schepping van de maker. De rechtbank volgt daarnaast niet de stelling van [gedaagde] , dat de uiterlijke kenmerken van de IPV Delft Objecten volledig technisch of functioneel zijn bepaald. Er zijn – zoals ook ter zitting kort is laten zien door [naam] en blijkt uit het vormgevingserfgoed – verschillende mogelijkheden om andere creatieve keuzes te maken ten aanzien van dergelijke objecten met hetzelfde functionele resultaat. IPV Delft heeft een auteursrecht op de specifieke combinatie van de vormgevingskeuzes van het werk, die tot de totaalindruk leiden. [gedaagde] wordt wel gevolgd in zijn stelling dat de beschermingsomvang van de IPV Delft Objecten niet heel groot is. De onderscheidenlijke auteursrechtelijke elementen, te weten de Z-lijn van het ontwerp en het rusten op alleen een poot aan de voorkant, de omsluiting van het houten latten met metalen staanders, het opkomen van de latten uit het maaiveld en het ontbreken van rechte hoeken bestonden al in het vormgevingserfgoed, IPV Delft heeft ze wel op eigen wijze gecombineerd, maar dit samen met de functionaliteit van meubelair dat bestemd is voor de openbare ruimte brengt mee dat de mate van eigen karakter van de IPV Delft Objecten niet groot is.
4.12.
De conclusie op dit punt is dat de IPV Delft Objecten kwalificeren als oorspron-kelijke werken in de zin van artikel 10 Aw. Deze objecten genieten auteursrechtelijke bescherming.
inbreuk auteursrecht
4.13.
Volgens IPV Delft wekken de Van Vilsteren Objecten in zeer hoge mate een overeenstemmende totaalindruk met de IPV Delft Objecten. Met het blote oog en kijkend zijn amper de verschillen tussen de objecten te zien. De objecten zijn vrijwel identiek. Niet alleen is steeds de algemene, strak vormgegeven, ‘Z-achtige’ vorm of nietjesvorm overgenomen, ook zijn de andere in het oog springende kenmerken overgenomen door [gedaagde] . Dit zijn het geheel doorlopen van de houten onderdelen tot aan het maaiveld en het feit dat de houten onderdelen geheel zijn ingekapseld door het metalen frame. Daarnaast zijn details van de IPV Delft Objecten en de Van Vilsteren Objecten , zoals de afstand tussen de plankjes en de materiaalkeuze (donker metaal en bruin hardhout), identiek volgens IPV Delft.
IPV Delft concludeert dat de Van Vilsteren Objecten een verveelvoudiging betreffen van de IPV Delft Objecten, in de zin van artikel 13 Aw. Hiervoor heeft zij geen toestemming gegeven, waardoor er sprake is van een ongeoorloofde verveelvoudiging.
4.14.
[gedaagde] betwist dat zijn objecten inbreuk maken op de IPV Delft Objecten. Omdat de basisvorm van de meubels technisch bepaald is en er dus ook een beperkte mate voor creativiteit is, heeft [gedaagde] voldoende andere creatieve keuzes gemaakt dan IPV Delft. Zo verschillen de objecten in mate van transparantie van elkaar. De Van Vilsteren Objecten hebben weinig tussenruimte tussen de planken, terwijl de IPV Delft Objecten een hoge mate van transparantie hebben. Ook verschillen de objecten van elkaar in latbreedte en dikte. [gedaagde] heeft in zijn objecten gebruikt gemaakt van verschillende breedtes en diktes in de houtlatten. Dat is bij de IPV Delft Objecten niet het geval, hierbij hebben de latten dezelfde breedte en dikte. Verder zijn in de [gedaagde] Objecten (de stoel en de bank met rugleuning) de houten latten niet volledig met een metalen frame omsloten, terwijl de IPV Delft Objecten juist volledig zijn omsloten met een metalen behuizing. Dit is met name goed te zien in het achteraanzicht van de objecten. Ook hebben de objecten een ander zijaanzicht. Het zitvlak van de Van Vilsteren Objecten heeft een ronding, terwijl het zitvlak van de IPV Delft Objecten dit niet heeft en recht naar achter loopt. Een ander verschil tussen de objecten is de vormgeving van de rugleuning. Bij de Van Vilsteren objecten loopt de rugleuning van breed naar smal en bij de IPV Delft Objecten behoudt de rugleuning vanaf de zijkant gezien dezelfde breedte. Ook de vormgeving van het houtwerk versus het staal is verschillend. Bij de Van Vilsteren Objecten valt het staal terug ten opzichte van het hout, terwijl de IPV Delft Objecten dit niet hebben, daarbij komt de stalen zijkant vóór het hout uit. Verder stelt [gedaagde] dat het zitvlak van de objecten aan de voorkant verschillend is afgewerkt.
[gedaagde] concludeert dat hij waar mogelijk in de details en vormgeving op cruciale plaatsen andere keuzes heeft gemaakt. Er bestaat dan ook voldoende afwijking tussen de IPV Delft Objecten en de Van Vilsteren Objecten , waardoor sprake is van een afwijkende totaalindruk tussen de objecten.
4.15.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Er is sprake van een verveelvoudiging in de zin van artikel 13 Aw indien een voldoende mate van overeenstemming bestaat tussen het auteursrechtelijk beschermde werk (de IPV Delft Objecten) en het beweerdelijk inbreukmakende werk (de Van Vilsteren Objecten ). Daartoe moet worden beoordeeld of het beweerdelijk inbreukmakende werk de auteursrechtelijk beschermde trekken van het eerdere werk vertoont, zodanig dat de totaalindrukken overeenkomen. Een vermoeden van ontlening moet worden aangenomen indien het beweerdelijk inbreukmakende werk in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van het eerdere werk vertoont, dat de totaalindrukken die beide werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat het eerstbedoelde werk als een zelfstandig nieuw en oorspronkelijk werk kan worden aangemerkt (HR 29 december 1995, NJ 1996, 546; Decaux/Mediamax en HR 29 november 2002, NJ 2003, 17; Una Voce Particolare).
4.16.
De IPV Delft Objecten (steeds links) en de Van Vilsteren Objecten (steeds rechts) zijn hieronder, in verschillende perspectieven, naast elkaar weergegeven.
4.17.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van IPV Delft. [gedaagde] heeft in zijn ontwerpen weliswaar op detailniveau andere keuzes gemaakt dan IPV Delft, de totaalindruk van de Van Vilsteren Objecten komt overeen met die van de IPV Delft Objecten. De overeenstemming is het gevolg van de overname van de specifieke combinatie van de kenmerkende, auteursrechtelijk beschermde trekken. De ranke, strakke uit de grond opkomende vorm van de stoel en de bank met rugleuning en de omsluiting van het hout met metaal zien we zowel bij de IPV Delft Objecten als bij de Van Vilsteren Objecten . In het vormgevingserfgoed komt deze specifieke vorm niet voor. Van de keuze van iets dichter op elkaar aangesloten latten en bij de bovenste en onderste een grotere breedte van de latten, alsmede het licht verheven zijn van de latten te opzichte van het metalen frame wordt geoordeeld dat dit zeer geringe afwijkingen zijn. [gedaagde] heeft daarmee niet voldoende afgeweken van het ontwerp van IPV Delft. Dat de Van Vilsteren Objecten een andere metalen behuizing hebben dan de IPV Delft Objecten (zie de vierde rij foto’s in 4.16), maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Deze verschillen tussen de objecten van beide partijen zijn in het kader van de totaalindruk van de objecten ondergeschikt aan de in het oog springende kenmerken. Er hadden andere keuzes gemaakt kunnen worden met behoud van de technische en functionele vereisten waardoor de totaalindruk wel afwijkt. De overeenstemmende totaalindruk geldt voor zowel de stoel en bank met rugleuning als het ‘nietje’.
slaafse nabootsing
4.18.
Gegeven de bovenstaande overwegingen van de rechtbank, waarin is vastgesteld dat sprake is van een auteursrechtinbreuk door [gedaagde] , behoeft de vordering van IPV Delft in het kader van de slaafse nabootsing niet meer te worden beoordeeld bij gebrek aan belang. Afzonderlijk belang voor Falco bij zijn vordering op grond van slaafse nabootsing bestaat wel.
4.19.
Ten aanzien van nabootsing van een stoffelijk product geldt dat nabootsing van dit product in beginsel vrijstaat, zij het dat dit beginsel uitzondering lijdt wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat. Nabootsing op een wijze die nodeloos verwarring veroorzaakt, is een vorm van oneerlijke mededinging, waartegen met een vordering uit onrechtmatige daad kan worden opgekomen. Van verwarring ten aanzien van een nagebootst product kan eerst sprake zijn indien dat product een ‘eigen gezicht’ heeft op de relevante markt.
(ECLI:NL:HR:2017:938,
All Round/Simstars). In dat arrest overwoog de Hoge Raad dat het eigen-gezicht-vereiste inhoudt dat het nagebootste product zich in uiterlijke verschijningsvorm onderscheidt van andere, gelijksoortige producten op de relevante markt (ook wel ‘het
Umfeld’ genoemd). De mate waarin het product zich dient te onderscheiden van die gelijksoortige producten om bij het verschijnen van nabootsingen ervan een gevaar voor verwarring te kunnen doen ontstaan, hangt onder meer af van de aard en de hoeveelheid gelijksoortige producten die zich op dat moment op de desbetreffende markt bevinden.
Het eigen gezicht van een product kan afnemen, en zelfs verdwijnen (‘verwateren’) naarmate meer soortgelijke producten op de markt verschijnen en zich handhaven. Voor zover het gaat om slaafse nabootsingen van het product kan van de partij die dit product op de markt brengt, onder omstandigheden dan ook worden gevergd dat zij zich de nodige inspanningen getroost om deze nabootsingen van de markt te weren, teneinde haar product het eigen gezicht op de markt te doen behouden. Het hangt van de omstandigheden van het geval af welke mate van inspanning van de betrokken partij kan worden gevergd. Evenwel kan over het algemeen niet van deze partij worden verlangd dat zij alle concurrenten die nabootsingen op de markt brengen tegelijk en zonder onderscheid aanpakt, ongeacht bijvoorbeeld hun marktaandeel.
4.20.
Hiervoor is reeds geoordeeld dat de totaalindruk van de objecten van IPV Delft en [gedaagde] in hoge mate overeenstemt en dat [gedaagde] niet voldoende is afgeweken van de IPV Delft Objecten waar dit wel had gekund. Dat brengt mee dat van nabootsing sprake is.
4.21.
[gedaagde] wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de IPV Delft Objecten geen eigen plaats in de markt (meer) innemen. [gedaagde] heeft gewezen op de onder 2.5. als foto 6 tot en met 8 afgebeelde foto’s. Het volgende is daartoe redengevend.
Punto Design is een Russische bedrijf. De markt waarop IPV Delft zich met haar producten begeeft betreft de West-Europese landen. De ontwerpen van Punto Design gelijken wel erg op die van IPV Delft, maar [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat dit bedrijf een afzetmarkt in de West-Europese landen heeft. Dat de Woody-bank, die eveneens veel lijkt op de IPV Delft bank, op dit moment in hetzelfde afzetgebied wordt gebruikt is niet door [gedaagde] gesteld. De bank op foto 6 wijkt zoveel van de IPV Delft bank af, dat dit de eigen plaats van de IPV Delft Objecten niet bedreigd. Bovendien heeft IPV Delft ter zitting gemeld zonodig tegen deze inbreuken van Woody en Punto Design op te treden, zoals zij verklaart steeds te doen als zij bemerkt dat een inbreukmakend object op de markt wordt gebracht. De onderhavige zaak geeft daar blijk van. Gelet op een en ander wordt geoordeeld dat de IPV Delft Objecten nog steeds een eigen gezicht in de markt hebben. De objecten worden al sinds 2006 op de markt gebracht. Het is in de woorden van IPV Delft nog steeds een succesvol ontwerp en [gedaagde] heeft dat niet bestreden.
4.22.
De gemeente Vijfheerenland waaronder [plaats] valt is blijkens haar e-mail van 9 oktober 2019 in verwarring geweest over wat zij geleverd heeft gekregen. Partijen zijn het erover eens dat via aanbesteding door professionele aannemers of landschapsarchitecten straatmeubilair wordt aangeschaft, maar evenzeer door gemeentes zelf. Ook bij het publiek op straat kan verwarring ontstaan. Bij de eerste groep zal minder snel verwarring ontstaan, maar bij de tweede groep wel zoals ook blijkt uit genoemde e-mail. Het publiek op straat zal doorgaans niet letten op de detailverschillen tussen de IPV Delft Objecten en de Van Vilsteren Objecten . De mogelijkheid van verwarring is hiermee voldoende vast komen te staan. De vorderingen van Falco zullen dan ook op grond van onrechtmatige daad worden toegewezen.
de vorderingen
4.23.
Gelet op de vastgestelde inbreuk op het auteursrecht van IPV Delft en de slaafse nabootsing zijn de vorderingen onder I tot en met VII toewijsbaar.
4.24.
IPV Delft c.s. stelt dat zij schade lijdt en heeft geleden door de auteursrechtinbreuk van en de slaafse nabootsing door [gedaagde] . Ten eerste heeft zij winst gederfd, dat haar licentienemer Falco (bewezen) minder IPV Delft Objecten heeft kunnen verkopen en dat IPV Delft minder licentievergoeding heeft ontvangen. Voorts heeft de inbreuk door [gedaagde] volgens IPV Delft c.s. geleid tot uitholling van de beschermingsomvang van de IPV Delft Objecten en heeft een en ander schade berokkend aan de naam van IPV Delft c.s. Volgens IPV Delft c.s. is een verklaring van een registeraccountant (op kosten van [gedaagde] ) noodzakelijk ten aanzien van de ingekochte en verkochte Van Vilsteren Objecten en de gemaakte winst.
4.25.
In het licht van de vastgestelde inbreuk, de slaafse nabootsing en het recht op schadevergoeding oordeelt de rechtbank dat de schade die IPV Delft c.s. als gevolg van die inbreuk en slaafse nabootsing heeft geleden en lijdt, doordat zij minder IPV Delft Objecten heeft kunnen verkopen, voor vergoeding in aanmerking komt. IPV Delft c.s. heeft niet voldoende gemotiveerd gesteld dat er sprake is van een schending van haar goede naam. De omvang van de inbreuk is voor zover nu bekend beperkt tot de Van Vilsteren Objecten in [plaats] . Dat is maar één overtreding en IPV Delft heeft niet voldoende toegelicht dat een aantasting van haar goede naam hierdoor heeft plaatsgehad. De rechtbank zal daarom [gedaagde] veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan IPV Delft c.s, beperkt tot de gederfde winst zoals bedoeld in artikel 27a Aw en 6:162 BW, op te maken bij staat. Voor het toewijzen van andere schade op grond van 6:162 BW heeft Falco onvoldoende gesteld.
4.26.
IPV Delft c.s. stelt dat terugroeping en vernietiging van de in het verkeer gebrachte Van Vilsteren Objecten proportioneel is. Als dit niet gebeurt, kan geen einde gemaakt worden aan de voortdurende schade van IPV Delft c.s.
4.27.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de Van Vilsteren Objecten slechts op één locatie in [plaats] staan. Hij verkoopt zijn objecten op dit moment niet.
4.28.
De rechtbank oordeelt als volgt. IPV Delft heeft belang bij en ingevolge de Aw recht op terugroeping en vernietiging van de objecten die [gedaagde] op de markt heeft gebracht en in voorraad heeft. De terugroeping en vernietiging van de Van Vilsteren Objecten zal dan ook worden toegewezen.
4.29.
De gevorderde controle van de opgave op basis van de administratie van [gedaagde] door een registeraccountant zal worden beperkt tot een bevel haar opgave te voorzien van een door een accountant opgesteld rapport van feitelijke bevindingen naar aanleiding van een vergelijking van de opgave van [gedaagde] met de administratie van [gedaagde] . Een verklaring dat de opgave, voor zover verifieerbaar, een getrouwe weergave van de werkelijkheid vormt en/of dat er geen aanwijzingen zijn dat de opgave onjuist of onvolledig is (een
assuranceverklaring van de accountant) zal niet worden opgedragen aan de registeraccountant. Zo’n bevel zou moeten voldoen aan specifieke vereisten waarvan hier niet gesteld is dat hieraan kan worden voldaan.
4.30.
IPV Delft c.s. stelt dat zij recht op en belang bij een rectificatie door [gedaagde] heeft. Dit om de in de markt ontstane verwarring te herstellen. De gemeente [plaats] was in de veronderstelling dat zij IPV Delft Objecten geleverd zou krijgen, maar kreeg Van Vilsteren Objecten . Deze verwarring moet worden tegengegaan.
4.31.
Ten aanzien van de door IPV Delft c.s. gevorderde rectificatie oordeelt de rechtbank dat IPV Delft c.s. niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er in de markt verwarring is ontstaan die hersteld moet worden door een rectificatie. Dat de gemeente [plaats] haar aannemer heeft gevraagd om meubilair ‘als de FalcoLinea-lijn’ te leveren en Van Vilsteren Objecten geleverd heeft gekregen maakt dit niet anders. De gemeente wilde een productontwerp met hout en staal in de Falco-Linealijn. Dat is ook wat zij geleverd heeft gekregen. De gemeente stelt in haar brief niet dat zij dacht dat de Falco-Linealijn was geleverd. De betrokken aannemer heeft verklaard welbewust de Van Vilsteren Objecten te hebben gekozen, omdat het palet dat [gedaagde] naast het hier betrokken zitmeubilair biedt, breder is. De belangen van IPV Delft c.s. zijn voldoende gediend door het toegewezen verbod, de vernietiging en de vergoeding van haar schade. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om de door IPV Delft c.s. gevorderde rectificatie toe te wijzen. Het vernietigen van ontwerptekeningen, technische tekening enz. zal niet worden toegewezen, omdat dit eenvoudig te bewerken digitale bestanden zullen zijn en dit onvoldoende verband houdt met het voorkomen van een auteursrechtinbreuk in de toekomst. IPV Delft heeft hierbij dus geen belang.
4.32.
IPV Delft c.s. stelt dat een dwangsom per object en/of dag dat [gedaagde] in overtreding is, op zijn plaats is, aangezien [gedaagde] niet vrijwillig akkoord gaat met hetgeen IPV Delft c.s. vordert.
4.33.
De rechtbank zal de gevorderde dwangsommen matigen en toewijzen als in de beslissing vermeld.
proceskostenvergoeding ex artikel 1019h Rv
4.34.
IPV Delft c.s. vordert op grond van artikel 1019h Rv veroordeling van [gedaagde] in de daadwerkelijke proceskosten. Zij heeft deze kosten begroot op een bedrag van € 30.279,53. Deze kosten komen volgens IPV Delft c.s. voor vergoeding in aanmerking omdat de kosten duidelijk zijn gespecificeerd en de kosten zijn gemaakt ter handhaving van de IE-rechten van IPV Delft.
4.35.
[gedaagde] voert aan dat de door IPV Delft overgelegde kostenspecificatie en door de IPV Delft gemaakte kosten de indicatietarieven in IE-zaken voor een bodemzaak overschrijden. [gedaagde] verzoekt de rechtbank om de proceskostenvergoeding te matigen.
4.36.
Gelet op de omstandigheden dat de onderhavige zaak binnen het IE-veld feitelijk en juridisch niet (erg) ingewikkeld is en dat een deel van de procedure op onrechtmatige daad ziet en wat betreft Falco geheel, zal 25% van de gemaakte kosten worden toegerekend aan onrechtmatige daad en 75% toegerekend aan het auteursrecht en deze laatste worden gesteld op het indicatietarief voor normale bodemzaken, omdat dit voor deze zaak redelijk en evenredig wordt geacht.
4.37.
De kosten aan de zijde van IPV Delft c.s. worden - gelet op het voorgaande - begroot op:
- dagvaarding € 90,90
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat liquidatietarief € 281,50 (25% × twee punten × tarief 563,00)
- salaris advocaat indicatietarief
€ 13.125,00(75% × 17.500,00)
Totaal € 14.164,40
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de auteursrechtinbreuken en slaafse nabootsing te staken, waaronder het (doen) verveelvoudigen en openbaarmaken van de Van Vilsteren Objecten , via zijn website(s) en het (doen) aanbieden, promoten, inkopen, verkopen, in voorraad houden, distribueren, invoeren, uitvoeren en vervoeren van de Van Vilsteren Objecten ,
5.2.
beveelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis alles te doen wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden om de reeds geplaatste Van Vilsteren Objecten uit de openbare ruimte te (doen) verwijderen, hetgeen, onder meer, inhoudt dat [gedaagde] contact zal leggen met alle gemeenten waarbinnen de Van Vilsteren Objecten zijn geplaatst en deze objecten (doet) retourneren aan [gedaagde] binnen veertien dagen daarna,
5.3.
beveelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis:
- de gehele voorraad van Van Vilsteren Objecten die hij of aan hem gelieerde derden voor hem onder zich houden, als mede de objecten die ingevolge 5.1 en 5.2 onder hem zijn,
op zijn kosten te (doen) vernietigen onder toezicht van een onafhankelijke deurwaarder die daarvan een proces-verbaal zal opstellen, welk proces-verbaal aan de advocaten van IPV Delft c.s. zal worden toegezonden.
5.4.
beveelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan de advocaten van IPV Delf c.s. per e-mail ( [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] opgave, te doen van:
  • het totale aantal Van Vilsteren Objecten dat [gedaagde] heeft ingekocht, in voorraad houdt, in voorraad heeft gehouden, heeft verkocht, heeft uitgeleend en heeft verhuurd; en het totale aantal openstaande inkoop- en verkooporders op het moment van betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
  • de inkoopprijs, kostprijs, brutowinst en nettowinst die [gedaagde] heeft behaald met alle handelingen vermeld onder 5.1;
en welke opgave zal dienen te voorzien van een door een onafhankelijk registeraccountant opgesteld rapport van feitelijke bevindingen naar aanleiding van een vergelijking van de opgave van [gedaagde] met de administratie van [gedaagde] ,
5.5.
beveelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan de advocaten van IPV Delf c.s. per e-mail opgave, te doen van:
  • alle partijen aan wie [gedaagde] een of meerdere Van Vilsteren Objecten heeft verkocht, heeft uitgeleend en heeft verhuurd en bij wie [gedaagde] Van Vilsteren Objecten heeft geplaatst of heeft doen plaatsen, inclusief opgave van alle contactgegevens van deze partijen;
  • alle partijen met wie [gedaagde] heeft samengewerkt in de ontwikkeling, vervaardiging, verkoop, uitleen, verhuur, plaatsing van en enige andere commerciële handeling met betrekking tot de Van Vilsteren Objecten ; en
alle locaties waar Van Vilsteren Objecten in de openbare ruimte zijn geplaatst,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot winstafdracht van de gehele door [gedaagde] als gevolg van de auteursrechtinbreuken en onrechtmatig handelen genoten nettowinst, zoals blijkt uit de door de onafhankelijke accountant uit de onder 5.4. bedoelde opgave,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag en/of object en/of keer, dat [gedaagde] niet, niet tijdig en/of niet volledig voldoet aan het onder 5.1 tot en met 5.5 geformuleerde bevel, dit met een maximum van € 50.000,00,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van IPV Delft tot op heden begroot op € 14.164,40,
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door mr. K.E. Luijckx, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021 door mr. D. Nobel, rolrechter. [6]

Voetnoten

1.HvJEG 16 juli 2009, ECLI:EU:C:2009:465, C-5/08 (Infopaq I) en HvJEU 1 december 2011, ECLI:EU:C:2011:798, C-145/10 (Painer).
2.Hoge Raad 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529 (Stokke / H3).
3.Hoge Raad 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endstra-tapes).
4.Hoge Raad 16 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8940, (Lancôme / Kecofa).
5.Hoge Raad 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529 (Stokke / H3).
6.Type: KL