ECLI:NL:RBAMS:2021:6617

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
13.751499-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verdere overlevering op verzoek van Belgische autoriteiten

Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek van de Belgische rechterlijke autoriteit om toestemming te verlenen voor verdere overlevering van een persoon aan Duitsland. Dit verzoek is ingediend op 3 mei 2021 en betreft een persoon die eerder door Nederland aan België was overgeleverd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorhanden zijnde stukken, inclusief het verhoor in België, voldoen aan de eisen van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ en dat de rechten van de verdediging van de overgeleverde persoon volledig zijn gerespecteerd. De rechtbank heeft geen aanvullende gegevens nodig geacht van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit en concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn voor de verdere overlevering. De rechtbank verleent daarom de gevraagde toestemming voor verdere overlevering, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c, van de Overleveringswet. De uitspraak volgt op een uitgebreide procesgang waarin de rechtbank de nodige waarborgen voor een effectieve rechterlijke bescherming heeft gewaarborgd, en waarin ook prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige samenstelling, waarbij de officier van justitie aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751499-21
RK-nummer: 21/2634
Datum uitspraak: 18 november 2021
BESLISSING
op het verzoek om toestemming te verlenen voor verdere overlevering als bedoeld in artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c, Overleveringswet (
hierna: OLW). Dit verzoek is ingediend door de Eerste Substituut-Procureur des Konings van het Parket van Brussel (België) op
3 mei 2021 en betreft de verdere overlevering van:
[overgeleverde persoon]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
laatst bekende adres in [land] : [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [land] ,
hierna te noemen: de overgeleverde persoon.

1.Procesgang

Op de zitting van de raadkamer van 12 mei 2021 is de behandeling van de zaak aangehouden tot de zitting van de raadkamer van 19 mei 2021. Op de zitting van de raadkamer van 19 mei 2021 is, in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal, de behandeling van de zaak aangehouden tot de zitting van 27 mei 2021 teneinde het verzoek in een meervoudige samenstelling te behandelen.
De behandeling van het verzoek is hervat op de meervoudige raadkamerzitting van 27 mei 2021, in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern.
Op 10 juni 2021 is een tussenbeslissing door de rechtbank gewezen waarin het onderzoek is heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, omdat de rechtbank meer tijd nodig had om zich te beraden op de beslissing.
Op 14 juli 2021 heeft de rechtbank in openbare raadkamer het onderzoek ter zitting gesloten en direct daarna uitspraak gedaan.
Bij tussenbeslissing van 14 juli 2021 [1] heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd aangehouden voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: Hof van Justitie).
Het Hof van Justitie heeft op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan [2] .
Op de openbare meervoudige raadkamer van 4 november 2021 is de behandeling van het verzoek hervat, in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern.

2.Prejudiciële procedure

Bij voornoemde tussenbeslissing heeft de rechtbank, kort gezegd, aangenomen dat de procedure waarin de uitvoerende rechterlijke autoriteit beslist over een verzoek tot verdere overlevering - als bedoeld in artikel 28, derde lid, Kaderbesluit 202/584/JBZ (
hierna: het Kaderbesluit) - moet voldoen aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming en dat dit meebrengt dat de overgeleverde persoon moet worden gehoord op het verzoek tot verdere overlevering. Aan het Hof van Justitie is vervolgens de vraag voorgelegd waar dit recht zou moeten worden uitgeoefend - tegenover een rechterlijke autoriteit in de uitvaardigende of in de uitvoerende lidstaat - en, indien de overgeleverde persoon in de lidstaat die hem eerder heeft overgeleverd moet worden gehoord, op welke wijze die lidstaat hem daartoe in staat moet stellen.
Het Hof van Justitie heeft, zakelijk weergegeven, het volgende geoordeeld.
Uit het feit dat het Kaderbesluit de overgeleverde persoon niet uitdrukkelijk het recht toekent om te worden gehoord in het kader van een verzoek tot verdere overlevering of aanvullende toestemming kan in geen geval worden afgeleid dat dit grondrecht in dergelijke omstandigheden aan die persoon zou worden onthouden.
Het is aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit om te beoordelen of wordt ingestemd met verdere overlevering en daaruit volgt dat de overgeleverde persoon door de uitvoerende rechterlijke autoriteit moet worden gehoord.
Dit betekent niet dat de overgeleverde persoon het recht heeft om persoonlijk voor de uitvoerende rechterlijke autoriteit te verschijnen, maar wel dat hij feitelijk de mogelijkheid moet hebben gehad om voor de uitvoerende rechterlijke autoriteit al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek om toestemming voor verdere overlevering kenbaar te maken.
Gelet op het aan het Kaderbesluit ten grondslag liggende vereiste van voortvarendheid, kan het recht om door de uitvoerende rechterlijke autoriteit te worden gehoord concreet worden uitgeoefend in de uitvaardigende lidstaat, waarin de overgeleverde persoon zich bevindt, zonder dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit rechtstreeks deelneemt. De overgeleverde persoon kan zijn standpunt kenbaar maken aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Indien dit standpunt in een proces-verbaal is opgenomen en vervolgens door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit wordt meegedeeld, moet het, gelet op het beginsel van wederzijds vertrouwen, in beginsel door de uitvoerende rechterlijke autoriteit worden geacht door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit met inachtneming van de vereisten van artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te zijn verkregen.
Mocht de uitvoerende rechterlijke autoriteit vervolgens van oordeel zijn dat zij niet over voldoende gegevens beschikt om met volledige kennis van zaken - en met volledige eerbiediging van de rechten van verdediging van de betrokkene - een beslissing te kunnen nemen over het desbetreffende verzoek tot toestemming, moet zij, naar analogie, artikel 15, tweede lid, van het Kaderbesluit toepassen en de uitvaardigende rechterlijke autoriteit dringend verzoeken om aanvullende gegevens over het standpunt van de overgeleverde persoon. Hierbij dienen de uitvoerende en de uitvaardigende rechterlijke autoriteit erop toe te zien dat een dergelijk verzoek om aanvullende gegevens en de uitvoering ervan geen afbreuk doen aan de doelstelling van het Kaderbesluit om de overleveringsprocedures te vergemakkelijken en te bespoedigen, en, meer in het bijzonder, dat de beslissing over het verzoek tot toestemming door de uitvoerende rechterlijke autoriteit kan worden genomen binnen de in artikel 28, derde lid, onder c), van het Kaderbesluit vastgestelde termijn van dertig dagen.

3.Verhoor overgeleverde persoon in België

De overgeleverde persoon is op 21 april 2021 door de onderzoeksrechter bij de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel gehoord in aanwezigheid van een toegevoegd advocaat. Het verhoor zag op het door het
Amtsgericht Bonnuitgevaardigde Europees aanhoudingsbevel (
hierna: EAB) dat de Belgische autoriteiten hebben ontvangen, nadat de overgeleverde persoon door Nederland aan België is overgeleverd.
De overgeleverde persoon is voorafgaand aan het verhoor op de hoogte gebracht van zijn rechten en heeft desgevraagd verklaard dat hij akkoord is met de rechtsbijstand van de hem toegevoegde advocaat. Voorafgaand aan het verhoor heeft hij met deze advocaat kunnen overleggen.
De overgeleverde persoon heeft zakelijk weergegeven verklaard dat hij akkoord is met de uitlevering (
de rechtbank begrijpt: overlevering) aan Duitsland en dat hij geen afstand doet van de bescherming van het specialiteitsbeginsel.
Zijn advocaat heeft desgevraagd verklaard dat hij geen opmerkingen heeft.

4.Beoordeling verzoek

4.1
Inleiding
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of zij op basis van de voorhanden zijnde stukken over voldoende gegevens beschikt om met volledige kennis van zaken een beslissing te nemen over het verzoek tot toestemming voor verdere overlevering.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze vraag bevestigend worden beantwoord. De voorhanden zijnde stukken, inclusief het verhoor in België, bevatten de gegevens zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit en zijn toereikend om - met volledige eerbiediging van de rechten van verdediging van de overgeleverde persoon - een beslissing te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aanvullende gegevens over het standpunt van de overgeleverde persoon aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit te vragen. Tevens is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de hierboven onder 3. geschetste gang van zaken tijdens het verhoor en de inhoud daarvan, voldaan aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming voor de overgeleverde persoon.
De rechtbank zal derhalve overgaan tot de beoordeling van het verzoek om toestemming te verlenen voor verdere overlevering als bedoeld in artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c, OLW.
4.2
Grondslag en inhoud van het verzoek
In het verzoek wordt melding gemaakt van een op 17 november 2020 door het
Amtsgericht Bonn(Duitsland) uitgevaardigd EAB. Aan dit EAB ligt een
Haftbefehlten grondslag dat op 26 oktober 2020 is uitgevaardigd door het
Amtsgericht Bonn(zaaknummer: 50 Gs 1747/20)
De Belgische autoriteiten hebben dit EAB ontvangen nadat de rechtbank op 26 januari 2021 de overlevering van de overgeleverde persoon aan België heeft toegestaan.
De verdere overlevering strekt tot een door de justitiële autoriteiten van Duitsland ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbaar gestelde feiten die op 1 februari 2020 in Bonn zouden zijn gepleegd. Het betreft daarom feiten die de overgeleverde persoon voor het tijdstip van zijn overlevering aan België zou hebben begaan.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c, OLW wordt overlevering niet toegestaan dan onder het algemene beding, dat de opgeëiste persoon niet ter beschikking zal worden gesteld aan de autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan, tenzij daartoe voorafgaand toestemming wordt gevraagd aan de rechtbank en deze is verkregen. Ingevolge het derde lid van dit artikel geeft de rechtbank de in het tweede lid, onder c, bedoelde toestemming ten aanzien van feiten waarvoor krachtens deze wet overlevering had kunnen worden toegestaan.
4.3
Strafbaarheid
De Duitse justitiële autoriteit heeft in het EAB een feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW aangekruist.
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet daarom achterwege blijven, nu de justitiële autoriteit van Duitsland de strafbare feiten heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.4
Artikel 6 OLW
De overgeleverde persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn verdere overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de verdere overlevering kan worden toegestaan in Duitsland tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Op 10 mei 2021 heeft het Internationaal Rechtshulpcentrum (
hierna: IRC) aan de Duitse justitiële autoriteit een e-mail verzonden met de volgende inhoud:
“With regard to the European Arrest Warrant (EAW), issued on 17 November 2020 (50 Gs 1902/20 (669 AR 36/20 – 659 Js 8/20)) against mr. [overgeleverde persoon] (born on [geboortedag] 1999), who was surrendered to the Belgian authorities on 3 February 2021, I have the following request.
Mr. [overgeleverde persoon] has the Dutch nationality. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European Arrest Warrant, and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender of Persons Act, the surrender may only be authorized after it can be guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany after the surrender, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands. (…)”
The
Senior Prosecutorte Bonn heeft op 10 mei 2021 de volgende garantie gegeven:
“I hereby declare the guarantee of return.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie, in samenhang bezien met het hiervoor vermelde verzoek van het IRC, voldoende.
4.5
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank staan er aan toestemming tot verdere overlevering geen weigeringsgronden in de weg.
De rechtbank zal derhalve de in artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c, OLW bedoelde toestemming verlenen.

5.Toekomstige behandeling en afdoening verzoeken tot verdere overlevering exartikel 14 OLW

De rechtbank zal toekomstige verzoeken om toestemming voor verdere overlevering schriftelijk gaan afdoen.
Na ontvangst van het verzoek zal door de rechtbank worden beoordeeld of de stukken, waaronder het proces-verbaal van verhoor van de overgeleverde persoon in de uitvaardigende lidstaat, toereikend zijn om op het verzoek te beslissen. De rechtbank zal in dit verband mede toetsen of zij over voldoende gegevens beschikt om met volledige kennis van zaken - en met volledige eerbiediging van de rechten van verdediging van de overgeleverde persoon - een beslissing te nemen over het desbetreffende verzoek tot toestemming.
Indien het verzoek en/of het verhoor in de uitvaardigende lidstaat onvoldoende informatie bevat, zal de rechtbank ingevolge artikel 15, tweede lid, van het Kaderbesluit de uitvaardigende rechterlijke autoriteit verzoeken om aanvullende gegevens, alvorens een beslissing te nemen.
Bevatten het verzoek en het verhoor de benodigde informatie dan zal de rechtbank het verzoek beoordelen en haar beslissing schriftelijk meedelen aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit.

6.Slotsom

Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank ten aanzien van het onderhavige verzoek tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

De rechtbank:
verleent ingevolge artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c, OLW toestemming voor de verdere overlevering van
[overgeleverde persoon]aan het
Amtsgericht Bonn(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken in openbare raadkamer van 18 november 2021.

Voetnoten

2.Gevoegde zaken C-428/21 PPU (