ECLI:NL:RBAMS:2021:7144

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
AMS 20/6895
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar bij de Belastingdienst wegens ongeoorloofde afwezigheid en plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de minister van Financiën, verweerder. Eiser was werkzaam bij de Belastingdienst en werd beschuldigd van ernstig plichtsverzuim, waaronder ongeveer 440 uur ongeoorloofd afwezig zijn en het niet correct registreren van werktijd. De minister heeft eiser per 7 november 2019 ontslagen na een reeks van disciplinaire maatregelen, waaronder schorsing en inhouding van bezoldiging. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de tijdregistratie onjuist was en dat zijn gedrag niet voldeed aan de normen die van een goed ambtenaar verwacht mogen worden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de disciplinaire straf van ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6895

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Nijholt).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2019 (primair besluit I) heeft verweerder eiser met ingang van 18 juli 2019 geschorst en gedeeltelijk bezoldiging ingehouden.
Bij besluit van 23 augustus 2019 (primair besluit II) heeft verweerder de inhouding van de bezoldiging verlengd.
Bij besluit van 5 november 2019 (primair besluit III) heeft verweerder eiser per 7 november 2019 de disciplinaire straf van (onvoorwaardelijk) ontslag opgelegd.
Eiser heeft tegen alle drie primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser, overeenkomstig het advies van de Bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2021. Eiser was aanwezig op de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. R.P. Hoogveld, leidinggevende van eiser.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser was van 25 november 2006 tot 7 november 2019 werkzaam bij de Belastingdienst, laatstelijk als fiscalist bij de directie Grote ondernemingen in Utrecht. Hij was tevens lid van de Onderdeelcommissie Grote ondernemingen (OC).
Bij brief van 16 juli 2019 heeft verweerder aan eiser het voornemen tot het opleggen van een disciplinaire straf bekendgemaakt. Eiser heeft zich volgens verweerder aan de volgende vormen van plichtsverzuim schuldig gemaakt:
a. Eiser is in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 1 oktober 2018 ongeveer 440 uur ongeoorloofd afwezig of niet ingelogd geweest en/of hij kan deze uren niet verantwoorden als werktijd;
b. Eiser heeft in diezelfde periode het SAP-tijdregistratiesysteem niet tijdig, onjuist en/of onvolledig ingevuld en heeft ten onrechte compensatieverlof geregistreerd;
c. Eiser heeft ten onrechte een vaste reiskostenvergoeding woon-werkverkeer gevraagd en voor gemiddeld vijf, respectievelijk vier reisdagen per week ontvangen;
d. Eiser heeft oneigenlijk gebruik gemaakt van de zakelijke OV-chipkaart door deze te gebruiken voor niet-zakelijke reizen;
e. Eiser is het verzuimprotocol niet nagekomen;
f. Eiser heeft geen (volledige) openheid van zaken gegeven.
Volgens verweerder zijn deze gedragingen, ieder op zich en in onderlinge samenhang, tegen de achtergrond van de houding en het gedrag van eiser, aanleiding voor het verlenen van strafontslag. Het noodzakelijkerwijs in eiser te stellen vertrouwen is verloren, aldus verweerder.
2. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder eiser met ingang van 18 juli 2019 geschorst op grond van artikel 91, eerste lid, aanhef en onder b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) met gedeeltelijke inhouding van de bezoldiging gedurende een periode van zes weken. Verweerder acht het, gelet op het plichtsverzuim dat eiser wordt verweten, ongewenst dat eiser zijn eigen of andersoortig werk verricht.
3. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder de inhouding van de bezoldiging verlengd.
4. Bij het primaire besluit 3 heeft verweerder eiser wegens zeer ernstig plichtsverzuim met ingang van 7 november 2019 strafontslag verleend op grond van het bepaalde in artikel 81, eerste lid, aanhef en letter l, van het ARAR.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarin uitvoerig gemotiveerd dat en waarom de verweten gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als ernstig en toerekenbaar plichtsverzuim.
Standpunt eiser
6. Eiser is van mening dat geen sprake is van ernstig plichtsverzuim. Hij voert aan dat verweerder ondeugdelijke informatie verstrekt en gebruikt en onzorgvuldig heeft gehandeld. Informatie die de verwijten weerlegt is niet meer (volledig) voorhanden. Eiser is belemmerd in zijn verweer. Verder stelt eiser dat verweerder er bij het toerekenen van de menselijke fouten of vergissingen rekening mee moet houden dat eiser gedurende een lange periode incidenten van onheuse bejegening en sociale onveiligheid heeft ervaren op de werkvloer. Verweerder was bekend met de psychosociale situatie van eiser. Als werkgever had het op de weg van verweerder gelegen om te voldoen aan de Arbowetgeving. Dat heeft verweerder niet gedaan.
Op de zitting heeft eiser de rechtbank toestemming gevraagd zijn medisch dossier over te mogen leggen ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij ziek was en dat zijn handelen hem daarom niet kan worden aangerekend.
Eiser heeft op de zitting betwist dat hij de verweten gedragingen heeft begaan.
Wat betreft het niet volgen van het ziekteprotocol heeft hij aangevoerd dat hij heeft gehandeld conform de adviezen van de huisarts en de bedrijfsarts. Ten aanzien van de reiskosten is het volgens eiser mogelijk dat er een verkeerde voorcalculatie is gemaakt. De zakelijke reizen betroffen ook eisers werkverkeer van het ene naar het andere kantoor en afspraken bij de bedrijfsmaatschappelijk werker. De onduidelijkheid in de verlofuren administratie heeft volgens eiser ook te maken met het feit dat zijn leidinggevende is gestopt met het accorderen van zijn verlofuren. Bovendien zaten hier ook de uren bij dat eiser naar Summerschool was in het kader van zijn ontwikkeling. Eiser heeft bovendien soms meer dan 9 uur per dag gewerkt, terwijl hij in het systeem niet meer dan 9 uren op een werkdag kon registreren. Daarnaast kon eiser niet aan de bewijslast voldoen, omdat de werkgever zijn computer in beslag had genomen.
Oordeel van de rechtbank
7. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 zijn bekendgemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
Toepasselijke regelgeving uit het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR)
8.1.
Op grond van artikel 50 is de ambtenaar gehouden de plichten die uit zijn functie voortvloeien nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
8.2.
Op grond van artikel 80 kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft.
8.3.
Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
8.4.
In artikel 81 zijn de disciplinaire straffen, welke kunnen worden opgelegd, omschreven, waaronder ontslag.
8.5.
Op grond van artikel 91 kan de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 81, eerste lid onder k, in zijn ambt worden geschorst, indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van misdrijf tegen hem is ingesteld; wanneer hem door het daartoe bevoegde gezag het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven, dan wel hem die straf is opgelegd; wanneer, naar het oordeel van het bevoegde gezag, het belang van de dienst zulks vordert.
8.6.
Op grond van artikel 92 kan de bezoldiging tijdens de schorsing voor één derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag der bezoldiging, plaatsvinden.
Het strafontslag
9. Verweerder heeft op de zitting bezwaar gemaakt tegen het overleggen van eisers medische dossier. De rechtbank heeft geweigerd deze stukken te accepteren, omdat dit in strijd zou zijn met de procesorde die vereist dat stukken op uiterlijk de 11e dag voor de zitting worden overgelegd, zodat ook de andere partij daar goed op kan reageren. Verweerder heeft op de zitting uiteengezet dat gedurende de procedure aan eiser meerdere malen is verzocht om nieuwe medische informatie over te leggen, maar dat eiser daar niet op heeft gereageerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn medisch dossier in het geding te brengen.
Voor zover eiser betoogt dat hij op advies van de bedrijfsarts zou hebben gehandeld, heeft verweerder op de zitting tegengesproken dat dergelijke afspraken zouden zijn gemaakt. Deze afspraken zijn in ieder geval niet met de leidinggevende van eiser gecommuniceerd. Eiser heeft geen bewijs van deze stelling geleverd. Deze grond slaagt dan ook niet.
10. Eiser wordt verweten dat hij 440 uren ongeoorloofd afwezig is geweest, dan wel dat hij die uren niet op de juiste wijze heeft geregistreerd als werktijd. Dit blijkt uit het SAP tijdregistratie systeem, waarin de registratie van werktijd wordt bijgehouden en waarvan verweerder uitdraaien heeft overgelegd. Op 31 januari 2018, 14 mei 2018, 26 juni 2018 en 25 september 2018 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen eiser en de leidinggevenden. Deze gesprekken hadden onder meer betrekking op afspraken met eiser, dan wel het nakomen daarvan door eiser, over werkdagen, agenda, thuiswerken, tijdsregistratie, productie, logboek en begeleiding. Tegenover de informatie die verweerder aan eiser heeft gepresenteerd in deze gesprekken heeft eiser als verklaring voor de discrepanties aangevoerd dat er geen rekening is gehouden met de Summerschool die hij op 19 juni 2018 heeft gevolgd. Verder heeft hij verklaard dat hij schuift met zijn taken, omdat hij deels ook werkt voor de Ondernemingscommissie (OC). Ook stelt hij soms meer dan 9 uur per dag te hebben gewerkt, wat door het systeem niet kon worden geregisteerd. Eiser had dan de gewoonte om de teveel gewerkte uren de volgende dag te compenseren, waardoor hij tekort had op die dag. Tenslotte heeft eiser gesteld dat de zakelijke reizen ook het verkeer van en naar de bedrijfsarts en bedrijfsmaatschappelijk werker behelsen.
11. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan [1] . In het ambtenarentuchtrecht gelden echter niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn.
Volgens eveneens vaste rechtspraak mogen hoge eisen worden gesteld aan de integriteit, professionaliteit en betrouwbaarheid van medewerkers van de Belastingdienst [2] .
12. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de SAP registratie zodanige onjuistheden bevat dat niet van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan. Daarbij overweegt de rechtbank allereerst dat eiser in het geheel niet duidelijk heeft gemaakt om hoeveel uren onjuiste tijdregistratie het zou gaan, omdat hij dit zelf niet heeft bijgehouden. Ook indien wel van de juistheid van eisers standpunt zou moeten worden uitgegaan, dan verklaart dit nog niet het grote aantal uren (440) dat niet op juiste wijze is verantwoord. Wat naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende vaststaat is dat eiser verlofdagen niet heeft afgeboekt, dat hij op bepaalde dagen zowel verlof heeft geregistreerd als andere activiteiten, waarbij niet duidelijk is geworden hoe de invulling van zijn uren er precies uitzag en dat hij uren die eerder waren geregistreerd nogmaals gebruikte om opgenomen verlof te compenseren.
.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met deze handelwijze verweerder ernstig heeft benadeeld en zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Eiser heeft zich naar het oordeel van de rechtbank hiermee aan ernstig plichtsverzuim schuldig gemaakt. Verweerder was daarom bevoegd om een disciplinaire straf op te leggen.
13. De Centrale Raad van Beroep heeft in de uitspraak van 23 juni 2011 [3] geoordeeld dat straf ontslag bij een ongeoorloofde afwezigheid van 77 uur evenredig is aan het geconstateerde plichtsverzuim. In het geval van eiser gaat het om veel meer uren. De rechtbank vindt de opgelegde maatregel daarom evenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
Schorsing en inhouding bezoldiging
14. Volgens vaste rechtspraak [4] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen.
15. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een voldoende concrete verdenking van een ernstig plichtsverzuim op grond waarvan aan de integriteit van eiser moest worden getwijfeld en het vertrouwen in hem zodanig was geschaad dat het niet aanvaardbaar was dat hij zijn werk bleef doen. Zo heeft verweerder geconstateerd uit een vergelijking van eisers agenda en de tijdsregistratie in de periode van 1 oktober 2017 tot 1 oktober 2018 dat sprake was van onduidelijkheden. Eisers agenda liet tegenstrijdigheden zien met dubbele activiteiten en de agenda was niet in overeenstemming met de tijdsregistratie. Daarnaast konden ruim 300 uur niet verantwoord worden door toegangsregistratie of inloggegevens noch door een juiste registratie van de gewerkte uren en eisers verlofuren. In het primaire besluit heeft verweerder een naar tijd en datum gespecificeerde opsomming opgenomen. Tijdens het gesprek op 3 december 2018 heeft eiser de hem hierover gestelde vragen niet kunnen beantwoorden. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het treffen van de ordemaatregelen van toegangsontzegging en schorsing voor de duur van het aangezegde onderzoek naar de genoemde onduidelijkheden en tegenstrijdigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de duur van de maatregelen ook kunnen verlengen, omdat het onderzoek nog niet was afgerond.
Eisers grond dat hij ten tijde van het opleggen van de maatregelen ziek was, maakt dit niet anders. Er valt niet in te zien hoe dit kan afdoen aan de door verweerder genoemde tegenstrijdigheden, die zich bovendien hebben voorgedaan over een langere periode waarin ziekte niet is gebleken.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
17. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
M. van Velzen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512.