ECLI:NL:RBAMS:2021:7237

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
13.751712-21EAB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 november 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de feitomschrijving in het EAB onvoldoende was en dat de verdenking was gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs. De officier van justitie daarentegen stelde dat de feitomschrijving voldoende duidelijk was en dat de overlevering kon worden toegestaan.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de omschrijving van de feiten voldoende was om de overlevering te rechtvaardigen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank nam ook de detentieomstandigheden in België in overweging, maar oordeelde dat de gegeven garanties voldoende waren om de overlevering toe te staan. De rechtbank besloot uiteindelijk om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751712-21
RK nummer: 21/4372
Datum uitspraak: 2 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 juni 2021 door de onderzoeksrechter in de
rechtbank van de eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1988
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2021. Het verhoor van de opgeëiste persoon heeft met zijn instemming via een telefoonverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. van der Marel, advocaat te Eindhoven die eveneens via een telefoonverbinding aanwezig was. Het onderzoek is door de rechtbank geschorst in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer op het door de raadsman ter zitting gedane verzoek tot wraking.
Bij beslissing van 14 oktober 2021 is door de wrakingskamer van deze rechtbank het door de verdediging ingediende wrakingsverzoek afgewezen en is bepaald dat de procedure wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.
De behandeling is voortgezet op de openbare zitting van 19 oktober 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal en de gemachtigde raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M.A.M. van der Marel, advocaat te Eindhoven, die via een telefoonverbinding aanwezig is ter zitting. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, te weten een bevel tot aanhouding bij verstek, afgeleverd op 2 juni 2021 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid van de stukken

Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de feitomschrijving in het EAB onvoldoende feitelijk is omdat daaruit niet blijkt waar en wanneer welke gedraging door de opgeëiste persoon zou zijn gepleegd. Ook zijn de rol en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten niet duidelijk. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdenking tegen de opgeëiste persoon in het Belgische strafrechtelijk onderzoek is gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs op basis van EncroChats. Op grond hiervan zijn de stukken ongenoegzaam en dient de overlevering van de opgeëiste persoon te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is van welke feiten hij wordt verdacht en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. De feitomschrijving is derhalve genoegzaam en de overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd te bevatten, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB onder e) blijkt dat - kort gezegd - op 21 mei 2020 te Gent in een loods een omvangrijke installatie is aangetroffen voor de aanmaak van amfetamines. Aan de opgeëiste persoon wordt verweten dat hij zou hebben deelgenomen aan de organisatie en exploitatie van deze installatie en dat hij in de periode van 21 mei 2019 tot en met 21 mei 2020 te Gent en elders in België zou hebben deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met het op grote schaal produceren en verhandelen van verdovende middelen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, met de officier van justitie van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat, alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De omschrijving van de feiten is ook zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is vereist dat de verdenking tegen de opgeëiste persoon is onderbouwd. Het verweer met betrekking tot onrechtmatig verkregen bewijs kan de opgeëiste persoon aanvoeren tijdens de Belgische strafprocedure. De omschrijving van de feiten in het EAB voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam.
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 14 september 2021 blijkt dat op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
6. De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings van het Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderen, afdeling Gent heeft op 14 september 2021 de volgende garantie gegeven:
“In antwoord op uw brief inzake de overlevering van [de opgeëiste persoon] (geboren op [geboortedag] 1988), sta ik u de garantie toe voor de terugkeer van de betrokkene naar uw land.
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel houdt deze garantie in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar uw land wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar onder te gaan.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden België

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van ‘grondslapers’, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie is gegeven:
“(…)
Zoals Minister Van Quickenborne recent toelichtte in het parlement, slapen in sommige gevangenissen gedetineerden op een extra matras. Dit fenomeen is allerminst een algemeen fenomeen.
(…)
De heer Minister is zich ter dege bewust van deze problematiek en doet er alles aan om het probleem te verhelpen zodat deze toestand zo snel mogelijk van de baan zal zijn.
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m² personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
Waarborgen in verband met de plaats van opsluiting:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel :
-
De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de
inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2).
Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en
grotere cel deelt met een andere persoon.
-
De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de
rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat
geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Wij garanderen specifiek dat wat betreft overgeleverde personen deze enkel zullen worden opgesloten in een cel waar het sanitaire blok volledig is afgesloten of dat zij zich alleen in een cel
bevinden zodat er geen probleem kan ontstaan met de privacy.(…)”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. De rechtbank is van oordeel dat voldoende vaststaat dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van
9 september 2021 in elke overleveringszaak zal worden nageleefd, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd. De rechtbank vindt het daarom niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt gevraagd bij de Belgische autoriteiten, zoals reeds is overwogen in de uitspraak van de rechtbank van 7 oktober 2021 [2] . De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de algemene detentiegarantie ook geldt voor de opgeëiste persoon.

8. Artikel 11 OLW; onrechtmatig verkregen bewijs/medische situatie opgeëiste persoon

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdenking van de opgeëiste persoon is gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs. Op grond hiervan verzoekt de raadsman om aanhouding van de behandeling van de zaak om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen op welke wijze het rechtshulpverzoek aan de toets van artikel 4 en 6 EVRM voldoen. Daarnaast voert de raadsman aan dat sprake is van een flagrante schending van het recht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 11 OLW, aangezien de verdenking is gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs. De raadsman stelt dat daardoor sprake is van structurele of fundamentele gebreken die een nadelig effect op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in België kunnen hebben en dus het grondrecht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces in de kern kunnen aantasten
,onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juli 2018 in de zaak
LM – Celmer [3] .Gelet op deze uitspraak dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden en dienen vragen te worden gesteld aan de Belgische justitiële autoriteit, aldus de raadsman.
Ook met het oog op de medische situatie van de opgeëiste persoon moeten vragen aan de Belgische justitiële autoriteit worden gesteld, aangezien hij na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op de juiste medische zorg in de kern zal worden aangetast.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een verweer betreffende onrechtmatig verkregen bewijs in de Belgische strafzaak dient te worden gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo dat gelet op artikel 11 OLW geen gevolg aan het EAB moet worden gegeven aangezien de opgeëiste persoon na overlevering aan België een reëel gevaar loopt dat het grondrecht van artikel 47 Handvest van de Europese Unie (hierna Handvest) zal worden geschonden.
Het beoordelingskader van artikel 11, eerste lid, OLW luidt als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De rechtbank stelt voorop dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd volstrekt onvoldoende is ter onderbouwing van gebreken die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in België in gevaar zouden kunnen brengen. De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden om vragen te stellen aan de Belgische justitiële autoriteit.
De rechtbank gaat er op grond van het vertrouwensbeginsel vanuit dat - zoals hiervoor onder punt 4 reeds is overwogen - de opgeëiste persoon tijdens de strafrechtelijke procedure voor de rechtbank in België de mogelijkheid krijgt het verweer te voeren dat de verdenking tegen de opgeëiste persoon is gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs en dat de rechtbank in België daarover zal oordelen.
Hetgeen is aangevoerd vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat voor de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar bestaat dat de door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. De rechtbank verwerpt het verweer.
Hetgeen door de raadsman is aangevoerd omtrent de medische situatie van de opgeëiste persoon levert geen grond tot weigering van de overlevering op. De rechtbank gaat ervan uit dat in het kader van de feitelijke overlevering zo nodig toepassing zal worden gegeven aan artikel 35, derde lid, eerste volzin, OLW.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de
rechtbank van de eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent(België).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.