Overwegingen
Wat voorafging aan deze procedure
1. Met het primaire besluit heeft verweerder het kindgebonden budget over het jaar 2018 definitief vastgesteld op € 3.936,- en de kinderopvangtoeslag over het jaar 2018 definitief vastgesteld op € 11.527,-. Ook heeft verweerder met het primaire besluit over 2018 onder meer een bedrag van € 319,- aan te veel betaalde voorschot kindgebonden budget van eiseres teruggevorderd en een bedrag van € 2.579,- aan te veel betaalde kinderopvangtoeslag teruggevorderd.
2. Op 15 maart 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling en terugvordering van het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens verweerder had eiseres voor de periode maart en april 2018 geen recht op een tegemoetkoming voor alleenstaande ouders, omdat [naam] ( [naam] ) voor die periode als de toeslagpartner van eiseres is aangemerkt. Daarnaast was het voorschotbedrag berekend aan de hand van een inkomen van € 35.221,-, terwijl bij de definitieve berekening een hoger inkomen van € 39.728,- is gebruikt. Deze wijziging van inkomen is ook reden geweest van de terugvordering van het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag. Voor de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag van eiseres is verder van belang dat de opvang van haar kind [naam kind 1] is geëindigd op 13 juli 2018 en de opvang van
[naam kind 2] is gewijzigd en stopgezet per 14 juli 2018, aldus verweerder.
3. Eiseres is het niet eens met de terugvordering van het betaalde voorschot aan kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag over 2018. Zij stelt dat zij vanaf mei 2018 tevergeefs heeft verzocht om uitleg van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
4. In deze zaak dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder op goede gronden het kindgebonden budget voor het berekeningsjaar 2018 op € 3.936,- en de kinderopvangtoeslag op € 11.527,- heeft vastgesteld, en een bedrag van € 319,- aan betaalde voorschot kindgebonden budget en een bedrag van € 2.579,- aan betaalde voorschot kinderopvangtoeslag heeft teruggevorderd.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de berekening van de hoogte van het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag is van belang of eiseres een toeslagpartner heeft. Als partner wordt aangemerkt degene die op hetzelfde woonadres staat ingeschreven als belanghebbende en uit wiens relatie met belanghebbende een kind is geboren.Eiseres was van 28 februari tot en met 11 april 2018 woonachtig op hetzelfde adres als [naam] . [naam] is tevens de vader van de kinderen van eiseres. Uit artikel 5 van de Awir volgt dat [naam] als toeslagpartner van eiseres moet worden aangemerkt van 1 maart tot en met 30 april 2018. De rechtbank vindt daarom dat verweerder terecht [naam] als toeslagpartner van eiseres heeft aangemerkt bij de bepaling van de hoogte van het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag over 2018.
Definitieve vaststelling 2018
6. De hoogte van het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag wordt vastgesteld aan de hand van de draagkracht van eiseres. Daarbij is het verzamelinkomen van eiseres bepalend. Het verzamelinkomen blijkt uit de aanslag inkomstenbelasting over het berekeningsjaar, in dit geval 2018. Vaststaat dat in de Basisregistratie inkomen (BRI) is vastgelegd dat het verzamelinkomen van eiseres voor het jaar 2018 € 39.728,- bedraagt. Volgens vaste rechtspraakis verweerder verplicht het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen te volgen. De rechtbank vindt daarom dat verweerder terecht is uitgegaan van voornoemd bedrag bij het vaststellen van het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag voor 2018. Voor zover eiseres van mening is dat verweerder van een ander bedrag had moeten uitgaan, wordt dit betoog verworpen.
7. Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en verweerder kan bij bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het te vorderen bedrag matigen. Die belangenafweging komt er in de kern op neer dat de nadelige gevolgen voor het terugvorderingsbesluit voor eiseres niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.Verweerder heeft beleidsregels opgesteld in het Verzamelbesluit Toeslagen over (onder meer) de belangenafweging bij het terugvorderen. Zo kunnen alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als bij aanwezigheid van dergelijke bijzondere omstandigheden een gehele terugvordering onevenredig is, kan verweerder afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
10. Bijzondere omstandigheden als bedoeld in het Verzamelbesluit zijn niet gesteld en niet gebleken. Voor verweerder is er daarom geen aanleiding geweest om af te zien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering te matigen.
11. Ter zitting heeft verweerder verklaard een nadere uitleg over de berekening van de terugvordering naar eiseres te versturen, omdat zij niet op de zitting aanwezig was. Verweerder zal verder de mogelijkheid tot een betalingsregeling op maat bespreken met eiseres. Hierbij kijkt verweerder naar de individuele omstandigheden van eiseres en stelt verweerder aan de hand daarvan een betalingsregeling vast. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen dringende redenen waren om af te zien van de terugvordering van de te veel betaalde toeslagen, dan wel om dit bedrag te matigen.
12. Verweerder heeft de berekening van het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag terecht gebaseerd op de bij haar bekende gegevens over het verzamelinkomen voor 2018 en heeft op goede gronden de betreffende bedragen teruggevorderd van eiseres.
13. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
14. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.