3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende vast:
Verklaringen aangevers en getuige
Op 15 juni 2019 omstreeks 15.00 uur vond er een schietincident plaats in de parkeergarage behorende bij een appartementsgebouw gelegen aan de locatie [locatie] te Amsterdam, waarbij aangever [benadeelde] in zijn arm is geschoten met een automatisch vuurwapen. [benadeelde] verklaart dat hij een auto bestuurde waarin de getuige [naam 1] als bijrijder zat en dat hij een afspraak had met iemand die hij kent als [naam 2] . [benadeelde] is in contact gekomen met [naam 2] via een tussenpersoon die hij kent als [tussenpersoon] , die later [tussenpersoon] blijkt te zijn. [naam 2] zou mogelijk wiet kopen van [benadeelde] . [benadeelde] en [naam 2] liepen samen weg , terwijl [naam 1] in de parkeergarage in de auto bleef zitten. Op het moment dat [benadeelde] met [naam 2] in de hal bij de lift in de parkeergarage stond, kwamen er nog twee mannen bij. Deze mannen hadden automatische wapens en [naam 2] trok op dat moment een handvuurwapen. [benadeelde] werd gefouilleerd en moest op de grond gaan liggen, waarbij hij werd beschoten door één van de personen die een automatisch wapen had. [benadeelde] is in zijn arm geraakt. Vervolgens zijn er ook goederen uit zijn auto gestolen. [naam 1] verklaart onder andere dat hij één knal heeft gehoord en dat hij zag hoe mannen de auto van [benadeelde] doorzochten, waarbij onder andere het Louis Vuitton tasje van [naam 1] werd weggenomen.
Getuige [getuige] , die met zijn auto uit de garage reed, heeft drie Surinaamse/Antilliaanse mannen in de parkeergarage met een doos gezien. Een van deze mannen droeg de doos bij zich. Deze mannen leken niet in de parkeergarage thuis te horen. De drie mannen stonden om een witte auto heen.
Herkenning verdachte door [benadeelde]
Aan [benadeelde] is later een foto van verdachte getoond, waarop [benadeelde] de persoon die [naam 2] werd genoemd herkende waarbij hij zei: ‘Dat is hem. Dat is die kankerlijer’. Anders dan de raadsvrouw, acht de rechtbank deze herkenning wel betrouwbaar. [benadeelde] heeft de persoon goed kunnen zien, omdat het de persoon was met wie hij een afspraak had en hij zou een paar keer eerder met hem hebben afgesproken. Hij verklaarde onder meer dat deze persoon een sleeve tattoo’s op zijn beide armen had en oorbellen droeg. Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar verklaard dat hij geen oorbellen draagt, maar hij heeft wel gaatjes in zijn oren, hetgeen erop duidt dat hij mogelijk wel eerder oorbellen heeft gedragen. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting zijn armen laten zien, waaruit blijkt dat hij een reeks tatoeages op zijn armen heeft die zijn boven- en onderarmen geheel bedekken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de tatoeages van verdachte in het dagelijks spraakgebruik worden aangeduid als een sleeve en is het daarbij niet strikt noodzakelijk dat sprake is van één doorlopende tatoeage zoals de raadsvrouw stelt. Verdachte past ook in de omschrijving van een aantal andere kenmerken die genoemd worden in het signalement van ‘ [naam 2] ’, namelijk negroïde, Surinaamse afkomst, atletisch gebouwd.
+ [nummer 1]
[benadeelde] verklaart een telefoonnummer te hebben van de persoon die hij [naam 2] noemt. Dit is het telefoonnummer + [nummer 1] (hierna: het nummer eindigend op [nummer 1] ). Dit nummer is door de politie onderzocht. Hieruit blijkt dat dit nummer onder meer contact heeft met de moeder van verdachte en drie vrouwen waarmee verdachte kinderen heeft. Dit nummer is daarnaast gekoppeld aan het Instagram account op naam van [naam 4] , de zoon van verdachte. Aangever heeft verklaard dat het contact met [naam 2] tot stand is gekomen via [tussenpersoon] ( [tussenpersoon] ). Het nummer eindigend op [nummer 1] staat volgens onderzoek van de politie ook in de telefoon van [tussenpersoon] , onder de naam [naam 5] . Verdachte heeft een zoon genaamd [naam 5] . Daarnaast staat het nummer in telefoons van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
+ [nummer 2]
Verder blijkt uit informatie van de politie dat er twee IMEI-nummers gekoppeld zijn geweest aan het nummer eindigend op [nummer 1] waaronder het IMEI-nummer [nummer 4] . Vanaf 7 mei 2019 was dit IMEI-nummer gekoppeld aan het telefoonnummer + [nummer 2] (hierna: het nummer eindigend op [nummer 2] ). Na 15 juni 2019 om 15.03, de datum van het incident, zijn er geen registraties meer van dit IMEI-nummer en telefoonnummer.
Het nummer eindigend op [nummer 2] heeft op 15 juni 2019 om 14.55 uur een open verbinding met het nummer + [nummer 5] (hierna: het nummer eindigend op [nummer 5] ), waarvan vast is komen te staan dat het in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 1] . De nummers eindigend op [nummer 2] en [nummer 5] peilden ten tijde van het incident ook uit op de plaats delict.
+ [nummer 3]
Ook het nummer + [nummer 3] (hierna: het nummer eindigend op [nummer 3] ) is in gebruik genomen vanaf 15 juni 2019 en heeft, evenals het nummer eindigend op [nummer 1] , veelvuldig contact met [naam 6] , een vriendin van verdachte. Uit vergelijkend onderzoek blijkt dat de nummers eindigend op [nummer 1] en [nummer 3] maar liefst 56 dezelfde contacten hebben. Dit nummer heeft na het incident op 15 juni 2019 contact met het nummer [nummer 6] (hierna: het nummer eindigend op [nummer 6] ), waarvan is vast komen te staan dat het in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 2] . Het nummer eindigend op [nummer 6] peilde op het moment van het incident uit bij zendmasten in de buurt van het plaats delict. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij ten tijde van het delict daar in de buurt was.
Telecomgegevens bruikbaar
Anders dan de raadsvrouw, ziet de rechtbank geen reden om het gehele telecomonderzoek uit te sluiten van het bewijs. De rechtbank baseert haar oordeel met name op de processen-verbaal van de politie met betrekking tot de historische verkeersgegevens telecommunicatie. Dat de netwerkmeting meer dan 6 maanden later heeft plaatsgevonden, maakt niet dat de uitkomst met betrekking tot het uitpeilen van de telefoonnummers nabij de plaats delict niet betrouwbaar zou zijn. De raadsvrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat dit het geval zou zijn.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat verdachte de [naam 2] is waar [benadeelde] contact mee heeft gehad en gebruik maakte van het nummer eindigend op [nummer 1] . Verder is verdachte ook te koppelen aan het nummer eindigend op [nummer 2] , dat ten tijde van het incident uit peilde nabij het plaats delict en maakte hij naar het oordeel van de rechtbank tevens gebruik van het nummer eindigend op [nummer 3] .
OVC-gesprekken
Uit OVC-gesprekken die in het dossier zijn opgenomen, blijkt de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident eveneens. In een OVC-gesprek op 5 februari 2020 tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , dat plaatsvond in het cellencomplex Zuid-Oost, wordt gesproken over een [naam 3] uit België en of ze hem ook hebben gepakt. Verdachte woonde destijds in België. In een gesprek tussen [naam 6] en [naam 4] , twee vrouwen waar verdachte een relatie mee heeft of heeft gehad, wordt gesproken over [naam 3] , [voornaam] en meneer [verdachte] , waarbij het aannemelijk is dat de vrouwen het steeds over dezelfde persoon hebben, namelijk verdachte. Ook in telefoons aangetroffen bij medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] staat de contactpersoon [naam 3] / [naam 3] opgeslagen. In de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] staat contactpersoon [naam 3] genoemd onder het nummer eindigend op [nummer 3] , waarvan eerder is vastgesteld dat het gebruikt werd door verdachte.
Uit het voorgaande in onderlinge samenhang bezien concludeert de rechtbank dat verdachte degene is geweest die onder de naam [naam 2] een afspraak heeft gemaakt met [benadeelde] en dat hij daarnaast één van de medeplegers van de ripdeal is geweest.
Poging tot gekwalificeerde doodslag?
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden welke feiten bewezen kunnen worden verklaard. De ripdeal zelf kan worden gezien als een diefstal met geweld. De rechtbank is echter ook van oordeel dat sprake is van het medeplegen van een poging tot doodslag om de diefstal met geweld te vergemakkelijken. [benadeelde] is in zijn rechterarm ter hoogte van zijn elleboog geraakt, maar verklaart ook dat hij in de loop van het wapen keek en zijn arm omhoog deed om zich af te weren. Daaruit maakt de rechtbank op dat de kogel ook het gezicht van [benadeelde] had kunnen raken. In elk geval is uit het dossier niet gebleken dat er bewust op de arm is geschoten. Het met een automatisch vuurwapen schieten op een persoon levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op dat een vitaal orgaan wordt geraakt en het slachtoffer vervolgens komt te overlijden. Wie er precies geschoten heeft, is niet duidelijk geworden en acht de rechtbank voor een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag in deze zaak niet van belang. Van medeplegen kan niet slechts gesproken worden indien de rollen van de verdachten volstrekt inwisselbaar zijn.Verdachte is met de twee medeverdachten op pad gegaan, waarbij zij alle drie een vuurwapen droegen en waarbij ten minste één van de automatische vuurwapens geladen was. In een dergelijke situatie aanvaarden alle verdachten bewust de aanmerkelijke kans dat er door één van de medeverdachten een wapen wordt getrokken en gebruikt.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich, naast het medeplegen van de diefstal met geweld, ook heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag.