ECLI:NL:RBAMS:2021:831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
13/039983-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ripdeal en poging tot doodslag met automatisch vuurwapen

Op 3 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een ripdeal en een poging tot doodslag. De verdachte, geboren in Suriname en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het schieten op een benadeelde partij met een automatisch vuurwapen tijdens een ripdeal op 15 juni 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een gewelddadige overval waarbij de benadeelde in zijn arm werd geschoten. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder telecomgegevens en getuigenverklaringen, en kwam tot de conclusie dat de verdachte de persoon was die contact had gelegd met de benadeelde onder de naam [naam 2]. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard, evenals de diefstal met geweld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de benadeelde partij. Daarnaast werd de benadeelde partij schadevergoeding toegewezen voor zowel materiële als immateriële schade, en werd de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, zodat de opgelegde straf kon worden uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/039983-20 (Promis)
Datum uitspraak: 3 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 mei 2020, 22 juli 2020, 2 oktober 2020, 11 december 2020 en 17 februari 2021. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, op laatstgenoemde zitting naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht namens de benadeelde partij [benadeelde] door diens raadsvrouw, mr. N. Wijkman.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag op [benadeelde] op 15 juni 2019, waarbij [benadeelde] met een automatisch vuurwapen in zijn arm is geschoten. De poging tot doodslag zou zijn gepleegd om een ripdeal gemakkelijk te maken. Mocht de poging tot gekwalificeerde doodslag niet bewezen kunnen worden verklaard, dan is subsidiair een reguliere poging tot doodslag ten laste gelegd. Daarnaast is de ripdeal cumulatief/alternatief ten laste gelegd als een diefstal met geweld tegen [benadeelde] en [naam 1] .
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de primair ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en dat daarbij ook sprake is van medeplegen. Aangever [benadeelde] had contact met een zekere [naam 2] / [naam 2] (hierna: [naam 2] ) in verband met de mogelijke verkoop van wiet. Het telefoonnummer in de telefoon van aangever op naam van [naam 2] , dat eindigt met het nummer [nummer 1] , is te linken aan verdachte. Dat geldt ook voor het nummer eindigend op [nummer 2] . De telefoon die gebruik maakte van laatstgenoemd nummer, peilde op het moment van het incident uit vlakbij de plaats delict. Ten tijde van het delict was er een open verbinding met het nummer van medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte heeft ook contact met hem kort nadat het programma Opsporing Verzocht aandacht had besteed aan deze zaak. Ook hebben medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een OVC-gesprek in het cellencomplex Zuid-Oost, waarin wordt gesproken over de betrokkenheid van [naam 3] uit België. Verdachte woont in België en wordt door verschillende mensen [naam 3] of [naam 3] genoemd of hij staat als zodanig in hun telefoon. Het Wick’r account waarmee [benadeelde] contact had met [naam 2] staat op naam van de zoon van verdachte. Tot slot heeft aangever verdachte herkend als de man met wie hij een afspraak heeft gemaakt voor de verkoop van de wiet.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte integraal vrij te spreken, omdat zijn betrokkenheid bij het incident niet kan worden bewezen. De herkenning van verdachte door aangever is onbetrouwbaar, nu aangever niet specifiek kan zeggen op basis waarvan hij verdachte heeft herkend en de verklaring van aangever bovendien gestuurd is door de politie, omdat door de verbalisanten is verklaard dat zij een foto hebben van de persoon die zich vermoedelijk [naam 2] heeft genoemd. Daarnaast komen de tatoeages van verdachte niet overeen met de tatoeages waar [benadeelde] over heeft verklaard, er is geen sprake van een ‘sleeve’.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat alles wat uit het telecomonderzoek is verkregen, niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Pas 6 maanden na het schietincident is er een netwerkmeting verricht, waardoor de daaruit voortvloeiende resultaten niet meer betrouwbaar kunnen worden geacht.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende vast:
Verklaringen aangevers en getuige
Op 15 juni 2019 omstreeks 15.00 uur vond er een schietincident plaats in de parkeergarage behorende bij een appartementsgebouw gelegen aan de locatie [locatie] te Amsterdam, waarbij aangever [benadeelde] in zijn arm is geschoten met een automatisch vuurwapen. [benadeelde] verklaart dat hij een auto bestuurde waarin de getuige [naam 1] als bijrijder zat en dat hij een afspraak had met iemand die hij kent als [naam 2] . [benadeelde] is in contact gekomen met [naam 2] via een tussenpersoon die hij kent als [tussenpersoon] , die later [tussenpersoon] blijkt te zijn. [naam 2] zou mogelijk wiet kopen van [benadeelde] . [benadeelde] en [naam 2] liepen samen weg , terwijl [naam 1] in de parkeergarage in de auto bleef zitten. Op het moment dat [benadeelde] met [naam 2] in de hal bij de lift in de parkeergarage stond, kwamen er nog twee mannen bij. Deze mannen hadden automatische wapens en [naam 2] trok op dat moment een handvuurwapen. [benadeelde] werd gefouilleerd en moest op de grond gaan liggen, waarbij hij werd beschoten door één van de personen die een automatisch wapen had. [benadeelde] is in zijn arm geraakt. Vervolgens zijn er ook goederen uit zijn auto gestolen. [naam 1] verklaart onder andere dat hij één knal heeft gehoord en dat hij zag hoe mannen de auto van [benadeelde] doorzochten, waarbij onder andere het Louis Vuitton tasje van [naam 1] werd weggenomen.
Getuige [getuige] , die met zijn auto uit de garage reed, heeft drie Surinaamse/Antilliaanse mannen in de parkeergarage met een doos gezien. Een van deze mannen droeg de doos bij zich. Deze mannen leken niet in de parkeergarage thuis te horen. De drie mannen stonden om een witte auto heen.
Herkenning verdachte door [benadeelde]
Aan [benadeelde] is later een foto van verdachte getoond, waarop [benadeelde] de persoon die [naam 2] werd genoemd herkende waarbij hij zei: ‘Dat is hem. Dat is die kankerlijer’. Anders dan de raadsvrouw, acht de rechtbank deze herkenning wel betrouwbaar. [benadeelde] heeft de persoon goed kunnen zien, omdat het de persoon was met wie hij een afspraak had en hij zou een paar keer eerder met hem hebben afgesproken. Hij verklaarde onder meer dat deze persoon een sleeve tattoo’s op zijn beide armen had en oorbellen droeg. Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar verklaard dat hij geen oorbellen draagt, maar hij heeft wel gaatjes in zijn oren, hetgeen erop duidt dat hij mogelijk wel eerder oorbellen heeft gedragen. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting zijn armen laten zien, waaruit blijkt dat hij een reeks tatoeages op zijn armen heeft die zijn boven- en onderarmen geheel bedekken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de tatoeages van verdachte in het dagelijks spraakgebruik worden aangeduid als een sleeve en is het daarbij niet strikt noodzakelijk dat sprake is van één doorlopende tatoeage zoals de raadsvrouw stelt. Verdachte past ook in de omschrijving van een aantal andere kenmerken die genoemd worden in het signalement van ‘ [naam 2] ’, namelijk negroïde, Surinaamse afkomst, atletisch gebouwd.
Telecomgegevens
+ [nummer 1]
[benadeelde] verklaart een telefoonnummer te hebben van de persoon die hij [naam 2] noemt. Dit is het telefoonnummer + [nummer 1] (hierna: het nummer eindigend op [nummer 1] ). Dit nummer is door de politie onderzocht. Hieruit blijkt dat dit nummer onder meer contact heeft met de moeder van verdachte en drie vrouwen waarmee verdachte kinderen heeft. Dit nummer is daarnaast gekoppeld aan het Instagram account op naam van [naam 4] , de zoon van verdachte. Aangever heeft verklaard dat het contact met [naam 2] tot stand is gekomen via [tussenpersoon] ( [tussenpersoon] ). Het nummer eindigend op [nummer 1] staat volgens onderzoek van de politie ook in de telefoon van [tussenpersoon] , onder de naam [naam 5] . Verdachte heeft een zoon genaamd [naam 5] . Daarnaast staat het nummer in telefoons van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
+ [nummer 2]
Verder blijkt uit informatie van de politie dat er twee IMEI-nummers gekoppeld zijn geweest aan het nummer eindigend op [nummer 1] waaronder het IMEI-nummer [nummer 4] . Vanaf 7 mei 2019 was dit IMEI-nummer gekoppeld aan het telefoonnummer + [nummer 2] (hierna: het nummer eindigend op [nummer 2] ). Na 15 juni 2019 om 15.03, de datum van het incident, zijn er geen registraties meer van dit IMEI-nummer en telefoonnummer.
Het nummer eindigend op [nummer 2] heeft op 15 juni 2019 om 14.55 uur een open verbinding met het nummer + [nummer 5] (hierna: het nummer eindigend op [nummer 5] ), waarvan vast is komen te staan dat het in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 1] . De nummers eindigend op [nummer 2] en [nummer 5] peilden ten tijde van het incident ook uit op de plaats delict.
+ [nummer 3]
Ook het nummer + [nummer 3] (hierna: het nummer eindigend op [nummer 3] ) is in gebruik genomen vanaf 15 juni 2019 en heeft, evenals het nummer eindigend op [nummer 1] , veelvuldig contact met [naam 6] , een vriendin van verdachte. Uit vergelijkend onderzoek blijkt dat de nummers eindigend op [nummer 1] en [nummer 3] maar liefst 56 dezelfde contacten hebben. Dit nummer heeft na het incident op 15 juni 2019 contact met het nummer [nummer 6] (hierna: het nummer eindigend op [nummer 6] ), waarvan is vast komen te staan dat het in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 2] . Het nummer eindigend op [nummer 6] peilde op het moment van het incident uit bij zendmasten in de buurt van het plaats delict. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij ten tijde van het delict daar in de buurt was.
Telecomgegevens bruikbaar
Anders dan de raadsvrouw, ziet de rechtbank geen reden om het gehele telecomonderzoek uit te sluiten van het bewijs. De rechtbank baseert haar oordeel met name op de processen-verbaal van de politie met betrekking tot de historische verkeersgegevens telecommunicatie. Dat de netwerkmeting meer dan 6 maanden later heeft plaatsgevonden, maakt niet dat de uitkomst met betrekking tot het uitpeilen van de telefoonnummers nabij de plaats delict niet betrouwbaar zou zijn. De raadsvrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat dit het geval zou zijn.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat verdachte de [naam 2] is waar [benadeelde] contact mee heeft gehad en gebruik maakte van het nummer eindigend op [nummer 1] . Verder is verdachte ook te koppelen aan het nummer eindigend op [nummer 2] , dat ten tijde van het incident uit peilde nabij het plaats delict en maakte hij naar het oordeel van de rechtbank tevens gebruik van het nummer eindigend op [nummer 3] .
OVC-gesprekken
Uit OVC-gesprekken die in het dossier zijn opgenomen, blijkt de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident eveneens. In een OVC-gesprek op 5 februari 2020 tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , dat plaatsvond in het cellencomplex Zuid-Oost, wordt gesproken over een [naam 3] uit België en of ze hem ook hebben gepakt. Verdachte woonde destijds in België. In een gesprek tussen [naam 6] en [naam 4] , twee vrouwen waar verdachte een relatie mee heeft of heeft gehad, wordt gesproken over [naam 3] , [voornaam] en meneer [verdachte] , waarbij het aannemelijk is dat de vrouwen het steeds over dezelfde persoon hebben, namelijk verdachte. Ook in telefoons aangetroffen bij medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] staat de contactpersoon [naam 3] / [naam 3] opgeslagen. In de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] staat contactpersoon [naam 3] genoemd onder het nummer eindigend op [nummer 3] , waarvan eerder is vastgesteld dat het gebruikt werd door verdachte.
Uit het voorgaande in onderlinge samenhang bezien concludeert de rechtbank dat verdachte degene is geweest die onder de naam [naam 2] een afspraak heeft gemaakt met [benadeelde] en dat hij daarnaast één van de medeplegers van de ripdeal is geweest.
Poging tot gekwalificeerde doodslag?
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden welke feiten bewezen kunnen worden verklaard. De ripdeal zelf kan worden gezien als een diefstal met geweld. De rechtbank is echter ook van oordeel dat sprake is van het medeplegen van een poging tot doodslag om de diefstal met geweld te vergemakkelijken. [benadeelde] is in zijn rechterarm ter hoogte van zijn elleboog geraakt, maar verklaart ook dat hij in de loop van het wapen keek en zijn arm omhoog deed om zich af te weren. Daaruit maakt de rechtbank op dat de kogel ook het gezicht van [benadeelde] had kunnen raken. In elk geval is uit het dossier niet gebleken dat er bewust op de arm is geschoten. Het met een automatisch vuurwapen schieten op een persoon levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op dat een vitaal orgaan wordt geraakt en het slachtoffer vervolgens komt te overlijden. Wie er precies geschoten heeft, is niet duidelijk geworden en acht de rechtbank voor een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag in deze zaak niet van belang. Van medeplegen kan niet slechts gesproken worden indien de rollen van de verdachten volstrekt inwisselbaar zijn. [1] Verdachte is met de twee medeverdachten op pad gegaan, waarbij zij alle drie een vuurwapen droegen en waarbij ten minste één van de automatische vuurwapens geladen was. In een dergelijke situatie aanvaarden alle verdachten bewust de aanmerkelijke kans dat er door één van de medeverdachten een wapen wordt getrokken en gebruikt.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich, naast het medeplegen van de diefstal met geweld, ook heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte ….
op 15 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, van dichtbij, één kogel met een automatisch vuurwapen (Scorpion) heeft afgevuurd op het lichaam van voornoemde [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging doodslag werd voorafgegaan en/of vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging tegen [benadeelde] en [naam 1] van enige goederen, te weten een doos met inhoud, een hoeveelheid wiet, een autosleutel en een Louis Vuitton tas met inhoud en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
en
op 15 juni 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, een doos met inhoud, een hoeveelheid wiet, autosleutels en een Louis Vuitton tas met inhoud die toebehoorden aan [benadeelde] en [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
Meerdere vuurwapens op voornoemde [benadeelde] te richten en
Een kogel af te vuren op het lichaam van voornoemde [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, bij een bewezenverklaring, de door de officier van justitie gevorderde straf dient te worden gematigd, gelet op eerder opgelegde straffen in soortgelijke zaken. Verwezen is onder andere naar een vonnis van de rechtbank Zeeland West-Brabant, waarin voor een voltooide gekwalificeerde doodslag een gevangenisstraf van 8 jaar is opgelegd. [2]
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een ripdeal en een poging tot doodslag, waarbij met een automatisch vuurwapen is geschoten, om deze ripdeal gemakkelijk te maken. Dit is een zeer ernstig feitencomplex dat een grote inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft veroorzaakt. De elleboog van het slachtoffer is verbrijzeld en hij zal zijn arm niet meer volledig kunnen gebruiken. Het is niet aan verdachte of de medeverdachten te danken dat de afgevuurde kogel geen vitaal orgaan heeft geraakt. Daarnaast heeft dit incident ook voor grote maatschappelijke onrust gezorgd, omdat het overdag in een parkeergarage van een bewonerscomplex heeft plaatsgevonden, waar ook gezinnen met kinderen woonden. Enkele minuten na het schietincident kwam een getuige met zijn twee jonge kinderen uit de lift op de plaats delict. Als deze getuige een paar minuten eerder uit de lift was gekomen, was hij ooggetuige geweest van het delict en liepen hij en zijn kinderen mogelijk zelf gevaar, omdat kogels ook een ander dan het beoogde doelwit kunnen raken. Ook een andere getuige reed kort na het incident de parkeergarage uit met zijn kind. Dit incident had dan ook, voor zowel het slachtoffer als omstanders, heel anders kunnen aflopen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Daarnaast zorgen ripdeals en het (doorgaans zware) geweld dat daarmee gepaard gaat, in hun algemeenheid ook voor gevoelens van ernstige onrust en onveiligheid in de maatschappij. Met name in Amsterdam vormt drugscriminaliteit en de daarmee verband houdende delicten een groot maatschappelijk probleem. Vanuit de oogpunten van vergelding en algemene en speciale preventie, kan het bewezen verklaarde feit naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders worden bestraft dan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte d.d. 17 februari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit ook soortgelijke feiten, onder meer een veroordeling tot een gevangenisstraf van 5 jaar uit 2009 voor een opiumfeit. De rechtbank beschouwt deze veroordeling als soortgelijk feit, omdat ook het onderhavige feit betrekking heeft op onder meer de diefstal van wiet, waardoor verdachte zich wederom heeft bezig gehouden binnen het drugsmilieu. Eerdere veroordelingen, waarbij verdachte eenmaal een langdurige gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen, hebben hem er kennelijk niet van weerhouden om samen met anderen deze poging tot gekwalificeerde doodslag en ripdeal te plegen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 29 mei 2020, opgemaakt door [naam 9] . Hieruit blijkt dat er weinig informatie over verdachte bekend is. Verdachte is ongewenst verklaard in Nederland. Er is sprake van een delictpatroon voor meerdere soorten delicten. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Er wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Gezien de ernst van het bewezen verklaarde zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar als uitgangspunt nemen mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Er zijn echter strafverzwarende omstandigheden aanwezig. Het is verdachte geweest die contact heeft gelegd met het slachtoffer en daardoor een grotere rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de ripdeal. Ook zijn eerdere veroordelingen werken strafverzwarend. Gezien het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] vordert € 1.246,07 aan vergoeding van materiële schade en € 15.000 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De vordering tot materiële schadevergoeding bestaat uit € 200,00 voor kleding, € 90,00 voor verblijf in het ziekenhuis en € 956,07 aan medische kosten. Dit deel van de vordering is niet betwist en is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te komen. De vordering tot materiële schadevergoeding zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering tot immateriële schadevergoeding bestaat uit vergoeding in verband met psychische klachten, het blijvend verlies van kracht in de rechterarm waardoor de benadeelde partij voor 30% arbeidsongeschikt is verklaard en het ontstaan van een ontsierend litteken op de rechterarm.
De vordering tot immateriële schadevergoeding is betwist. Daartoe is aangevoerd dat de benadeelde partij zich zelf ook bezighield met criminele activiteiten, namelijk het verkopen van wiet. De benadeelde partij liep daarmee het risico dat een criminele transactie uit de hand zou lopen. Daarnaast dient een eventueel toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding te worden gematigd, gelet op vergelijkbare gevallen en de omstandigheid dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de immateriële schadevergoeding het volgende: De benadeelde partij is in zijn arm geschoten en het is evident dat hij daar veel pijn en blijvende immobiliteit van heeft ondervonden en nog steeds ondervindt, zoals ook blijkt uit zijn medisch dossier. Het is daarnaast aannemelijk dat hij ook psychische klachten heeft opgelopen als gevolg van de ripdeal, gezien de aard van het delict.
Het gevorderde bedrag komt de rechtbank geheel toewijsbaar voor, mede gelet op de jurisprudentie die in de vordering is aangehaald. Het gehele bedrag van € 15.000 zal dan ook worden toegewezen. Het bedrag zal tevens worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 16.246,07 (zestienduizend tweehonderd zesenveertig euro en zeven cent).

8.Ten aanzien van de voorlopige hechtenis

De rechtbank heeft bij beslissing van 22 juli 2020 de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst, zodat een andere aan hem opgelegde gevangenisstraf geëxecuteerd kon worden. Nu aan verdachte een gevangenisstraf van na te noemen duur zal worden opgelegd, ziet de rechtbank echter aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, zodat onderhavige straf kan worden geëxecuteerd. De rechtbank zal dan ook de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 55, 63, 287, 288 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
Medeplegen van poging tot doodslag, voorafgegaan en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
En
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe tot een bedrag van € 16.246,07 (zestienduizend tweehonderd zesenveertig euro en zeven cent), bestaande uit € 1.246,07 (twaalfhonderd zesenveertig euro en zeven cent) aan vergoeding van materiële schade en € 15.000 (vijftienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd. Daarbij geldt dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld. Dit betekent dat zij samen verantwoordelijk zijn voor het betalen van het totaalbedrag en dat zij hier dus ook afspraken over kunnen maken.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen als extra waarborg voor betaling. De rechtbank verklaart verdachte ook hiervoor hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 16.246,07 (zestienduizend tweehonderd zesenveertig euro en zeven cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 116 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Heft met ingang van heden op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2021.

Voetnoten

1.Vergelijk HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1966