ECLI:NL:RBAMS:2021:848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20-3288
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging wegens hetzelfde rechtsbelang en onvoldoende motivering van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam. De eiser had een aanvraag voor een toevoeging ingediend, die door de verweerder was afgewezen op basis van het argument dat er sprake was van hetzelfde rechtsbelang als in een eerder verleende toevoeging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet had gekeken naar het doel en het beoogde eindresultaat van de rechtsbijstand, wat essentieel is voor de beoordeling van het rechtsbelang. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een doorlopend geschil, maar van twee verschillende rechtsbelangen: het behoud van de arbeidsovereenkomst in de ontslagprocedure en de doorbetaling van het loon in de loonvorderingsprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om alsnog een toevoeging te verstrekken aan de eiser. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser en moest het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivatie bij besluiten van de Raad voor Rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3288

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,te [plaatsnaam] , eiser
(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aangevraagde toevoeging met kenmerk [nummer] afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 6 oktober 2019 heeft de gemachtigde van eiser namens hem een toevoeging aangevraagd voor het voeren van verweer tegen een dreigend ontslag op staande voet wegens diefstal. Bij besluit van 23 oktober 2019 heeft verweerder aan eiser een toevoeging voor procedure of advies, met kenmerk [nummer] , verleend. De werkgever is uiteindelijk niet overgegaan tot het ontslag op staande voet van eiser. Eiser heeft zich in oktober 2019 ziek gemeld en de werkgever is vervolgens gestopt met het doorbetalen van loon. Op 30 oktober 2019 heeft eiser een toevoeging aangevraagd voor het instellen van een loonvordering tijdens ziekte.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de aangevraagde toevoeging geweigerd onder verwijzing naar artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb), omdat de werkzaamheden vallen onder het bereik van de toevoeging met kenmerk [nummer] . Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. Het tweede geschil over de ziekmelding hangt zo nauw samen met het eerste geschil over het ontslag waarvoor al toevoeging is verleend, dat ten aanzien van de tweede toevoegingsaanvraag niet kan worden gesproken van een tweede zelfstandig rechtsbelang. Verder heeft verweerder overwogen dat sprake is van een doorlopend geschil waarbij het verwijt over de vermeende diefstal heeft geleid tot de ziekmelding van eiser en vervolgens de loonstaking door de werkgever. Beide kwesties komen voort uit hetzelfde feitencomplex. Evenmin is volgens verweerder sprake van diversiteit in procedures. Er zijn immers geen procedures gevoerd. Ten slotte heeft verweerder overwogen dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat geen sprake is van gelijke gevallen.
Standpunt eiser
3. Eiser voert – samengevat – aan dat er sprake is van verschillende zelfstandige rechtsbelangen in beide procedures. Het rechtsbelang in de ontslagprocedure betreft het behoud van het dienstverband terwijl het rechtsbelang in de loonvorderingsprocedure de doorbetaling van het loon betreft. Verder stelt eiser dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Verweerder heeft beoordeeld of sprake is van één doorlopend geschil en/of één feitencomplex. Dit is echter niet de toets. Verweerder moet namelijk beoordelen of sprake is van één of meerdere rechtsbelangen. Overigens betwist eiser dat sprake is van één doorlopend geschil en één feitencomplex.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvan zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
5. Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb kan verweerder de toevoeging weigeren, als het verzoek betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de verzoeker aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b, en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, dat, als sprake is één rechtsbelang in beginsel met één toevoeging kan worden volstaan. [1]
7. Verweerder voert bij de toepassing van de Wrb beleid neergelegd in werkinstructies. Op grond van paragraaf 1.2. van de Werkinstructie “Bereik” wordt onder rechtsbelang het volgende verstaan. Het rechtsbelang is het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt en dat hem rechtstreeks en individueel aangaat. Bepalend voor de afbakening van het begrip is wat het doel én beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend.
Het oordeel van de rechtbank
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit namelijk niet beoordeeld wat het doel en het beoogde eindresultaat is van de rechtsbijstand, terwijl dit voor de afbakening van het begrip rechtsbelang wel bepalend is. Dit blijkt ook uit paragraaf 1.2. van de hiervoor aangehaalde Werkinstructie “ [naam] ”. Verweerder heeft op de zitting niet kunnen uitleggen waaruit blijkt dat wel is gekeken naar het beoogde eindresultaat en het doel van de rechtsbijstand. Dit betekent dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kleeft.
8.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet een dermate grote verwevenheid tussen beide procedures kan worden aangenomen, dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. Toegegeven kan worden dat beide procedures voortvloeien uit de arbeidsverhouding tussen eiser en zijn werkgever, maar dat neemt niet weg dat het gaat om twee procedures van verschillende aard. Wat betreft de ontslagprocedure is het rechtsbelang gelegen in het behoud van de arbeidsovereenkomst, terwijl in de loonvorderingsprocedure het rechtsbelang betrekking heeft op doorbetaling van het loon. De behartiging van deze belangen noopt de rechtsbijstandsverlener tot het verrichten van te onderscheiden werkzaamheden die kunnen resulteren in het voeren van uiteenlopende procedures. Dat beide geschillen zich kort achter elkaar hebben voorgedaan en dat het dreigende ontslag op staande voet mogelijk verband houdt met de ziekmelding, maakt dat niet anders. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2008. [2] Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener van eiser in beide procedures zozeer samenvallen dat al die werkzaamheden onder één toevoeging moeten worden gebracht. Dit betekent dat verweerder ten onrechte de aanvraag van eiser heeft afgewezen.
8.3.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat verweerder aan eiser alsnog een toevoeging verstrekt. Er is gelet op het oordeel van de rechtbank geen andere uitkomst mogelijk. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verweerder de hoogte van de vergoeding zal vaststellen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt verweerder op om aan eiser een toevoeging te verstrekken;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden; en,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2808.