ECLI:NL:RBAMS:2021:945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5713
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning van persoonsgebonden budget op basis van Jeugdwet en geschil over zorgcategorie en tarief

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) aan eiseres, een jong meisje met de stofwisselingsziekte MCAD deficiëntie. Eiseres had een pgb aangevraagd op basis van de Jeugdwet, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had het pgb toegekend op basis van een professioneel tarief (categorie II) voor ambulante jeugdhulp. Eiseres, wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder, was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij recht had op specialistische begeleiding (categorie III) of specialistische behandeling (categorie IV) met een hoger tarief.

De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak vastgesteld dat het aantal toegekende uren niet in geschil was, maar dat er onduidelijkheid bestond over de zorgcategorie en het bijbehorende tarief. Verweerder werd opgedragen om het besluit nader te motiveren en advies in te winnen bij een medisch deskundige. In een aanvullend besluit heeft verweerder het Ouder en Kind Team (OKT) ingeschakeld om de situatie van eiseres opnieuw te beoordelen. Het OKT concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de noodzaak van specialistische zorg en dat de zorg die eiseres ontving niet meer was dan wat onder categorie II viel.

Eiseres voerde aan dat het aanvullende besluit niet kon standhouden, omdat het niet specifiek genoeg was en belangrijke informatie uit eerdere medische rapporten niet was meegenomen. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder zich op het advies van het OKT mocht baseren en dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat het gebrek in de motivering was hersteld en dat de toekenning van het pgb op basis van categorie II gerechtvaardigd was.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,- voor eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, in totaal € 1.713,50.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5713

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

wettelijk vertegenwoordigd door [naam 1] (moeder),
(gemachtigde: C.J. de Wever),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. A. Yildiz).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend op grond van de Jeugdwet (Jw).
Bij besluit van 10 augustus 2018 (de bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en een hoger uurtarief toegekend. Op 7 september 2018 heeft verweerder een tweede toekenningsbesluit pgb afgegeven.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2019.
Op 7 november 2019 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank een tussenuitspraak gedaan. Deze tussenuitspraak is aan deze uitspraak gehecht en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
In een aanvullend besluit van 7 juli 2020 (het aanvullende besluit) heeft verweerder naar aanleiding van de tussenuitspraak een nader onderzoek uitgevoerd. Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze te geven.
De rechtbank heeft de zaak naar de enkelvoudige kamer verwezen, heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft hierna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 7 november 2019. De rechtbank blijft bij wat zij in die tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
Wat aan deze uitspraak vooraf ging
2.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 2012, heeft de stofwisselingsziekte MCAD deficiëntie (MCAD), waarbij levensbedreigende complicaties ontstaan door een te lage bloedsuikerspiegel. Zorgvuldige monitoring van voedselinname is daarom noodzakelijk.
2.2.
Aan eiseres heeft verweerder na de bezwaarfase ambulante jeugdhulp in de vorm van “praktische begeleiding en ondersteuning” (categorie II) toegekend over de periode van
1 april 2018 tot en met 31 december 2018 voor 28 uur per week. Categorie II betreft het professionele tarief van € 35,84 per uur. Verweerder heeft beslist dat de zorg meer is dan enkel begeleiding, maar dat niet goed beoordeeld kan worden of daadwerkelijk 28 uur professionele hulp noodzakelijk is. Omdat het eten heel moeizaam verloopt en eiseres nog jong is, heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en het professionele tarief toegekend.
2.3.
De moeder van eiseres die ook arts is, is het hier niet mee eens. Moeder heeft aangevoerd dat het professionele tarief categorie II niet passend is. Zij stelt dat eiseres recht heeft op specialistische begeleiding (categorie III) dan wel specialistische behandeling (categorie IV) met een hoger uurtarief. Categorie III is
aanlerenvan vaardigheden en/of gedrag. De zorg betreft immers geen routine of uitsluitend toezicht, begeleiding en ondersteuning. Er is kennis van de aandoening nodig om goede zorg te kunnen geven.
Welk gebrek moest verweerder herstellen?
2.4.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat tussen partijen het aantal toegekende uren per week niet in geschil is, maar wel in welke categorie de zorg voor eiseres valt en het daarbij behorende professionele uurtarief. De rechtbank acht het onduidelijk hoe verweerder tot categorie II is gekomen. Verweerder dient het besluit waarin aan eiseres een pgb is toegekend voor (hoog) specialistische ambulante jeugdhulp nader toe te lichten. Verweerder dient advies in te winnen bij een medisch deskundige, die – met toestemming van de moeder van eiseres – contact moet opnemen met de school en de kinderarts om gemotiveerd antwoord te geven op de vraag wat de hulpvraag is van eiseres en welke zorg daarvoor nodig is. De rechtbank heeft verweerder daarom in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen en een nadere motivering te geven.
Hoe heeft verweerder het gebrek hersteld?
2.5.
Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en een aanvullend besluit genomen. Verweerder heeft het Ouder en Kind Team (OKT) gevraagd opnieuw onderzoek te doen. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een ongedateerd rapport. Uit het aanvullend besluit blijkt dat het rapport van 11 maart 2020 is. Uit dit rapport blijkt dat op grond van de beschikbare medische informatie (waaronder een brief van professor [naam 2] , kinderarts metabole ziekten, van het AMC van 17 januari 2020), geen noodzaak bestaat voor het toekennen van het professionele uurtarief. Verweerder heeft beslist dat het onderzoek van het OKT zorgvuldig is en dat het dan ook niet toekomt aan de vraag of de zorg voor eiseres valt in categorie II of categorie III dan wel IV. Nu in het bestreden besluit wel het professionele tarief is toegekend op grond van de hardheidsclausule, zal het bestreden besluit in zoverre ongewijzigd blijven.
Vindt eiseres dat het gebrek is hersteld?
2.6.
Eiseres heeft hierop gereageerd en aangevoerd dat het aanvullende besluit geen stand kan houden. Ten onrechte is uitgegaan van algemeenheden en ‘horen zeggen’, niet specifiek gericht op eiseres in de thuissituatie. Kennelijk is de brief van professor [naam 2] van januari 2020 doorslaggevend, echter de brieven van het OLVG die al in het dossier zaten, zijn ongemotiveerd terzijde gelegd, terwijl deze van belang zijn voor de periode in geding. Hieruit blijkt dat sprake is van intensieve behandeling en niet kan worden uitgegaan van aansturen en/of inslijten van gedrag, sociale vaardigheden en algemene dagelijkse levensverrichtingen maar op specialistische begeleiding gericht waarbij het zwaartepunt ligt op het aanleren van vaardigheden en/of gedrag. Het nadere onderzoek door het OKT is onzorgvuldig en niet inzichtelijk. Het daarop gebaseerde aanvullende besluit van verweerder is onvoldoende gemotiveerd. Voorts voert eiseres aan dat toestemming is verleend voor het opvragen van informatie bij dr. [naam 3] van het AMC, collega van professor [naam 2] . Daarnaast zit al in het dossier een brief van dr. [naam 3] van 20 december 2017 waaruit blijkt dat eiseres regelmatig moet eten en drinken en dat bij ziek zijn het noodprotocol wordt gevolgd, inhoudende ieder uur eten en drinken met medicatie. Het noodprotocol wordt toegepast met de medische kennis van moeder. Ziekenhuisopnames zijn gereduceerd, dit wordt ook bevestigd door professor [naam 2] . Het belang van het kind is onderbelicht. Tot slot vraagt eiseres om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn.
Is het gebrek volgens de rechtbank hersteld?
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat de periode in geding loopt van 1 april 2018, de ingangsdatum van de bij het eerste toekenningsbesluit toegekende jeugdhulp, tot en met
31 december 2018, de einddatum van het toegekende pgb. Eiseres was op dat moment 5 jaar en werd 6 jaar in oktober 2018.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder is teruggekomen van haar standpunt dat eiseres aanspraak maakt op het professionele tarief. Verweerder kiest er voor om het bestreden besluit in zoverre ongewijzigd te laten nu dit professionele tarief is toegekend op grond van de hardheidsclausule. De rechtbank had echter al eerder vastgesteld dat niet in geschil is het aantal toegekende uren en dat het professionele tarief van toepassing is, maar dat het geschil ziet op de vraag onder welke categorie de zorg voor eiseres valt en het daarbij behorende professionele uurtarief. De rechtbank zal beoordelen of verweerder zich mocht baseren op het nieuwe OKT advies en of zij voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres in de periode in geding, in aanmerking komt voor categorie II en het daarbij behorende professionele uurtarief.
3.3.
Met betrekking tot de vragen in de tussenuitspraak genoemd in overwegingen 4.2 tot en met 4.5. overweegt de rechtbank dat het OKT en verweerder deze vragen niet stuk voor stuk heeft beantwoord, maar meer in een algehele toelichting heeft uiteengezet wat hun advies, dan wel standpunt inhoudt.
De rechtbank stelt vast dat uit dit advies blijkt dat het OKT twee gespreksbijeenkomsten heeft georganiseerd met deskundigen van het OKT, waaronder de jeugdarts, en moeder (één bijeenkomst was moeder niet aanwezig). Daarnaast heeft de jeugdarts van het OKT contact opgenomen met de school van eiseres. De school informeert dat er sprake is van regelmatig verzuim, het kind hoogst zelden wordt opgehaald en er gedurende de dag tussendoor mag worden gegeten op ieder moment van de dag en er toezicht is door de leerkracht, maar dat de tussendoortjes niet altijd opgaan. Verder blijkt dat de jeugdarts ontvangen medische informatie heeft bestudeerd, bestaande uit een brief van professor [naam 2] van 17 januari 2020, twee brieven van het AMC van 2015 en 2016 en een Zorgpad over hoe te handelen bij MACD. Uit het advies blijkt dat professor [naam 2] zich afvraagt of er nodeloos intensief behandeld en gemonitord wordt, of dat er een andere onderliggende oorzaak is voor het labiele metabool evenwicht. De kinderarts wil dit laten onderzoeken door een andere kinderarts die expert is op dit gebied. Het advies concludeert dat niet is aangetoond dat de zorg die moeder levert van belang is en ook niet dat hiervoor medische kennis nodig is om opnames te voorkomen. Tot slot heeft de jeugdarts geen toestemming gekregen van moeder om medische informatie op te vragen bij dr. [naam 3] van het AMC. Op grond van de aanwezige informatie komt het OKT tot de conclusie dat onvoldoende is gebleken dat de zorg die moeder geeft aan eiseres noodzakelijk is en dus een professioneel tarief rechtvaardigt.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich heeft kunnen baseren op het advies van het OKT. Het verrichte onderzoek heeft op deugdelijke en zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Verder is het advies inzichtelijk, concludent en geeft het antwoord op de vragen van de rechtbank. De jeugdarts van het OKT heeft contact opgenomen met de school. Weliswaar is sprake van regelmatig verzuim, echter eiseres wordt zelden opgehaald in de lunchpauze om thuis te eten zodat moeder dit kan monitoren. Verder heeft de jeugdarts van het OKT de medische informatie bestudeerd. Uit het OKT advies blijkt dat de moeder van eiseres het noodprotocol start op het moment dat eiseres misselijk of verkouden is. De moeder van eiseres start dan met elk uur koolhydraatrijke drank of voeding, met twee keer nachtelijke voeding. Uit het noodprotocol volgt dat dat dit ingezet moet worden bij ziektes als koorts, braken en diarree, aldus de jeugdarts van het OKT. Uit het advies blijkt verder dat in een telefoongesprek van de jeugdarts van het OKT met de arts metabole ziekten, de arts vertelde dat een opname na het 6e jaar zeer ongebruikelijk is en voor het 6e levensjaar geldt hoe ouder hoe minder vaak. Dit is omdat kinderen onder de 2 jaar frequenter ziek zijn en dit wordt geleidelijk aan steeds minder. Ook lukt het oudere kinderen steeds beter om, ondanks hun ziek zijn, toch wat te eten/drinken, aldus de arts metabole ziekten. Anders dan eiseres stelt, mocht de jeugdarts zich baseren op de brief van professor [naam 2] . Niet alleen is hij een deskundige op het gebied van metabole ziekten, maar hij heeft eiseres ook gezien en haar medische dossier bestudeerd. Professor [naam 2] komt tot de conclusie dat uit de onderzoeken blijkt dat eiseres een milde vorm van MCAD heeft die mogelijk alleen tijdens koorts, langdurig vasten en ernstig ziek zijn problemen kan geven en mogelijk zelfs onder die omstandigheden geheel zonder klinische consequentie zou kunnen zijn. Tevens concludeert professor [naam 2] dat het onduidelijk is waarom bij eiseres zo’n intensieve bewaking van de gezondheid nodig is, met twee keer nachtelijke voeding en zeer frequente controles en één keer per uur voeding tijdens de ziekte. Dit is reden voor nader onderzoek, aldus [naam 2] . Het OKT heeft, anders dan eiseres stelt, voldoende gemotiveerd dat het niet is aangetoond dat de intensieve zorg die moeder levert van belang is en ook niet dat hiervoor medische kennis nodig is om goede zorg te kunnen geven en opnames te voorkomen. Dat uit de stukken van het OLVG blijkt dat eiseres eenmalig in 2017, eenmalig in 2018 en eenmalig in 2019 is opgenomen in het ziekenhuis wegens braken of koorts, en dat in dit geval het noodprotocol is toegepast, biedt geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de conclusie in het advies dat de intensieve zorg die moeder levert op de momenten dat eiseres geen symptomen toont als genoemd in het noodprotocol (koorts, braken en diarree) nodig is en opnames voorkomt.
3.5.
De verwijzing door eiseres naar de brief van dr. [naam 3] , kinderarts metabole ziekten, van 20 december 2017 waaruit blijkt dat eiseres regelmatig moet eten en drinken en dat bij ziek zijn het noodprotocol moet worden gevolgd, inhoudende ieder uur eten en drinken met medicatie biedt eveneens geen aanknopingspunt voor twijfel. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de inhoud van deze brief overeenkomt met hetgeen professor [naam 2] heeft geconcludeerd over wanneer het noodprotocol moet worden gevolgd. Desondanks heeft de jeugdarts toch nog toestemming gevraagd aan de moeder van eiseres om nadere informatie op te vragen bij dr. [naam 3] , eveneens kinderarts, juist gelet op de stellingen van moeder over de intensieve controle. Uit de door verweerder overgelegde mailwisseling blijkt dat de jeugdarts van het OKT aan de moeder en gemachtigde van eiseres heeft verzocht om toestemming voor aanvullende informatie van dr. [naam 3] , echter hierop is geen reactie gekomen in de vorm van toestemming om deze informatie op te vragen. Dit komt voor rekening en risico van eiseres, nu uit rechtspraak blijkt dat het ligt op de weg van eiseres om zodanig mee te werken dat de benodigde informatie kan worden opgevraagd. [1]
3.6.
Verweerder heeft met het nieuwe OKT advies het gebrek hersteld door nader te motiveren waarom het tarief voor praktische begeleiding en ondersteuning (categorie II) is toegekend en waarom er geen onderbouwing is voor specialistische begeleiding (categorie III) dan wel specialistische behandeling (categorie IV) over de periode in geding. Niet in geschil is dat bij specialistische begeleiding (categorie III) dan wel specialistische behandeling (categorie IV) het gaat om voorzieningen voor jeugdhulp die een intensieve aanpak en/of hoge dan wel specifieke expertise vragen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is aangetoond dat de intensieve zorg die moeder levert van belang is en ook niet dat hiervoor medische kennis nodig is voor het goed kunnen monitoren en begeleiden van de ziekte van eiseres.
Maakt eiseres aanspraak op een schadevergoeding wegens schending redelijke termijn?
4.1.
Of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld en het processuele gedrag van partijen gedurende de gehele rechtsgang.
De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
4.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2978, wordt in beginsel in een geval waarin eerst na een tussenuitspraak einduitspraak wordt gedaan de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel in zijn geheel aan het bestuursorgaan toegerekend. Indien echter in de loop van de procedure een of meer keren sprake is geweest van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waarmee die rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden niet voor rekening van het bestuursorgaan maar van de Staat (Ministerie van Veiligheid en Justitie). Van een te lange behandelingsduur bij de rechter is geen sprake als de periode van het instellen van beroep bij de rechtbank tot de tussenuitspraak ten hoogste anderhalf jaar heeft geduurd (eerste vereiste) en de rechtbank vervolgens binnen één jaar na ontvangst van de mededeling van het bestuursorgaan van de wijze waarop de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld, einduitspraak doet (tweede vereiste).
4.3.
Voor het onderhavige geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 25 mei 2018 tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan, zijn twee jaar en bijna 10 maanden verstreken. De rechtbank ziet geen aanleiding de redelijke termijn voor deze procedure op meer dan twee jaar te stellen. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188. De redelijke termijn is dan ook met bijna 10 maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van twee maal € 500,-, dit is € 1.000,-.
4.4.
De periode tussen de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op
19 september 2018 tot de tussenuitspraak van 7 november 2019 heeft 14 maanden in beslag genomen. Aan het eerste vereiste wordt dan ook voldaan. De rechtbank heeft binnen een jaar na ontvangst van het aanvullende besluit van verweerder op 7 juli 2020 waarin de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld, einduitspraak gedaan. Aan het tweede vereiste is dus ook voldaan. Dat betekent dat er geen langere behandelingsduur heeft plaatsgevonden in een rechterlijke fase dan gerechtvaardigd. Gelet hierop is in dit geval dan ook geen reden om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat in een geval waarin eerst na een tussenuitspraak einduitspraak wordt gedaan de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel in zijn geheel aan het bestuursorgaan toegerekend. Daarbij is van belang dat tussen het moment dat tussenuitspraak is gedaan op 7 november 2019 en dat verweerder met het aanvullende besluit kwam, 8 maanden heeft geduurd. Verweerder wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000,-.
Conclusie
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
6. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7. Daarnaast is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten, eveneens wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 667,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 0,5). Aangezien verweerder uitsluitend wordt veroordeeld in de proceskosten in verband met toekenning van de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn hanteert de rechtbank een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,5.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding, van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, vastgesteld op € 1.000,-, van het betaalde griffierecht door eiseres ten bedrage van € 46,- en de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 667,50 derhalve tezamen € 1.713,50 (zegge: duizend zevenhonderd dertien euro en vijftig eurocent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier
.De beslissing is uitgesproken op .
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2019,ECLI:NL:CRVB:2019:276, te vinden via rechtspraak.nl