ECLI:NL:RBAMS:2022:1183

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
C/13/704926 / HA ZA 21-664
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van ontbonden huwelijksgemeenschap en financiële verplichtingen tussen ex-echtgenoten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van hun ontbonden huwelijksgemeenschap. De partijen, die op 19 oktober 2010 zijn gehuwd en op 20 juli 2018 zijn gescheiden, hebben een perceel land in Paramaribo, Suriname, dat eigendom is van de vrouw, en verschillende leningen ter waarde van € 20.000,- bij GODO Bank en € 20.420,- bij Defam. De man vorderde onder andere dat de vrouw hem een vergoeding zou betalen voor zijn aandeel in het perceel land en de kosten van de eigendomsoverdracht. De vrouw voerde verweer en vorderde in reconventie de toedeling van het perceel land aan haar zonder verdere verrekening, alsook een vergoeding voor inboedelgoederen die de man zonder haar instemming had meegenomen.

De rechtbank oordeelde dat de ontbonden algehele gemeenschap van goederen niet volledig was verdeeld en dat de hoofdregel is dat de verdeling bij helfte dient plaats te vinden, tenzij er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen dergelijke omstandigheden waren en dat de vrouw het perceel land moest overnemen tegen een waarde van € 40.000,-, waarvoor zij de man € 20.000,- moest betalen. Daarnaast werd bepaald dat de vrouw de lening bij Defam als eigen schuld moest voldoen en dat de man € 6.059,50 aan de vrouw moest betalen. Uiteindelijk werd de vrouw veroordeeld tot betaling van € 13.940,50 aan de man wegens overbedeling. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/704926 / HA ZA 21-664
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.G.J. van Ommeren te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.J. Gebuijs te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 oktober 2021,
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering eis,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 10 februari 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 19 oktober 2010. Het huwelijk van partijen is ontbonden op 20 juli 2018 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 21 maart 2018.
2.2.
De tussen partijen bestaande algehele gemeenschap van goederen is ontbonden op 28 december 2017, zijnde de datum waarop het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank is ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 14 april 1982 in eigendom verkregen het perceel land, groot 447.84 m2, gelegen te Paramaribo aan de [adres] , aangeduid met de letters [code] en het nummer [nummer] , deel uitmakende van het perceelland bekend als [perceel] (hierna: het perceel land).
2.4.
Voor de bouw van een woning op het perceel land heeft de vrouw op 17 januari 2006 een leningsovereenkomst betreffende een hypothecaire geldlening afgesloten met de GODO coöperatieve spaar- en kredietbank g.a. (hierna GODO Bank) ter hoogte van € 20.000,-.
De vrouw is daarnaast een lening aangegaan bij Defam ter hoogte van € 20.420,-.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert - samengevat -, na vermeerdering van eis, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de man zijn aandeel in de eigendom van het perceel land in eigendom aan de vrouw overdraagt en dat de vrouw voor dit aandeel aan de man betaalt;
II. te bepalen dat de vrouw als verkrijger de kosten betaalt die gemoeid zijn met de eigendomsoverdracht van het aandeel aan de vrouw;
III. de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van het bedrag van € 1.200,- op basis van verdeling van de inboedel;
IV.
voorwaardelijk, voor het geval hij wordt veroordeeld tot betaling van de helft van de geldlening van Defam: de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de door de man afbetaalde geldlening van € 20.000,- bij de GODO Bank in Suriname, zijnde een bedrag van € 10.000,-;
V. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert - samengevat - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. de verdeling alsnog vast te stellen en het perceel land met opstalaan de vrouw toe te delen, zonder verdere verrekening;
II. de man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag van € 2.000,- te voldoen, ter vergoeding van de door hem, zonder instemming van de vrouw, meegenomen inboedelgoederen;
subsidiair
III. de vorderingen van de man af te wijzen en de verdeling van het perceel land met opstal vast te stellen tegen de in het taxatierapport van de makelaar de heer S.A. Sordjo (d.d. 12 januari 2021) vermelde waarde van SRD 754.560,- = € 43.415,-;
IV. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van de helft van de leningen bij de Defam en de GODO Bank, in totaal ten bedrage van € 40.420,-, als ook de helft van de waarde van de door de man meegenomen inboedel ter waarde van ruim € 4.000,-;
V. de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.5.
De man voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Partijen hebben de ontbonden algehele gemeenschap van goederen tot op heden niet (volledig) verdeeld. De rechtbank stelt voorop dat zij een grote mate van vrijheid heeft bij de vaststelling van de verdeling en daarbij niet gebonden is aan wat partijen hebben gevorderd (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631/NJ 1999, 550)
Peildatum
4.2.
De peildatum voor de omvang en samenstelling van de ontbonden algehele gemeenschap van goederen is 28 december 2017, zijnde datum waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend. De peildatum voor de waardering van de te verdelen goederen is de datum waarop de verdeling plaatsvindt, zijnde datum van dit vonnis. Voor banksaldi en schulden geldt als waarderingsdatum 28 december 2017.
Omvang en samenstelling
4.3.
Uit de stukken blijkt dat de ontbonden algehele gemeenschap van goederen bestaat uit de volgende bestanddelen:
goederen
a. het perceel land met opstal;
b. diverse inboedelgoederen;
c. een auto;
schuld
d. de lening bij Defam.
De lening bij GODO Bank was op 28 december 2017 geheel afgelost.
Verdeling
4.4.
Het perceel land met opstal
4.4.1.
De man stelt dat het perceel land aan de vrouw kan worden toegedeeld, maar de man wenst wel dat de vrouw hem een bedrag van € 20.000,- betaalt. Dat is het bedrag dat hij heeft afgelost op de lening bij GODO Bank. De man betwist dat er sprake is van zodanige omstandigheden die ertoe moeten leiden dat afgeweken moet worden van het uitgangspunt dat de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap bij helfte plaats dient te vinden. Dat de vrouw het perceel land al in haar bezit had voor het huwelijk maakt dit niet anders. De man stelt dat hij er tot deze procedure niet van op de hoogte was dat de vrouw in het verleden met de vader van haar oudste dochter de afspraak heeft gemaakt dat het perceel land op naam van de dochter zou worden gezet. Partijen hebben voor hun huwelijk besloten dat zij een woning zouden plaatsen op het perceel land. Daarvoor zijn twee leningen afgesloten. Partijen hebben afgesproken dat de man de lening bij GODO Bank af zou lossen en de vrouw de lening bij Defam. De man heeft zich aan deze afspraak gehouden en de lening bij GODO Bank afgelost.
4.4.2.
De vrouw stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als zij in verband met de toedeling van het perceel een vergoeding aan de man moet betalen. De omstandigheden die maken dat dit onaanvaardbaar zou zijn, zijn erin gelegen dat de vrouw het perceel land al sinds 1982 in haar bezit heeft en dat zij met de vader van haar dochter heeft afgesproken dat het perceel land op naam van hun dochter zou worden gesteld op het moment dat de dochter 18 jaar wordt. Deze afspraak is destijds gemaakt, omdat de vrouw de betalingen voor de aankoop van het perceel land niet meer kon voldoen. De vader van haar dochter heeft dit toen voor zijn rekening genomen. De vrouw stelt dat door nalatigheid van haar geen uitvoering is gegeven aan deze afspraak.
Een andere bijzondere omstandigheid is, aldus de vrouw, dat de man helemaal niets heeft betaald. De vrouw betwist dat de man de lening bij GODO Bank heeft afgelost. De vrouw stelt dat dit met haar inkomen is gebeurd. Daarnaast voert de vrouw aan dat zij niet in staat is een overbedelingsvergoeding aan de man te betalen, omdat zij daarvoor de financiële middelen niet heeft. Dit zou betekenen dat het perceel land moet worden verkocht, terwijl het voor haar dochter is bedoeld. Dat zou tot een onaanvaardbare uitkomst leiden.
Mocht de rechtbank vinden dat de vrouw wel een vergoeding aan de man moet betalen dan kan de vrouw zich vinden in het standpunt van de man, zo blijkt uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling.
4.4.3.
De rechtbank overweegt dat de hoofdregel is dat een verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap bij helfte plaats dient te vinden. Dit volgt uit artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens vaste rechtspraak kan slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden van de verdeling bij helfte worden afgeweken. Een dergelijke afwijking kan daarom slechts worden aangenomen wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat - in dit geval - de man zich jegens de vrouw beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap (zie onder meer HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3748, NJ 2013/450, HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1393 en HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1066).
4.4.4.
De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden geen sprake is. De dochter van de vrouw is al in 1995 18 jaar oud geworden, terwijl partijen pas in 2010 zijn gehuwd. Indien het de bedoeling was dat het perceel land op naam van de dochter zou worden gesteld, had de vrouw derhalve vijftien jaar de gelegenheid om dit te realiseren. Dat zij dit niet heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat partijen geen huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen voordat zij in het huwelijk traden. De vrouw geeft als reden hiervoor aan dat partijen al op leeftijd waren toen zij huwden en dat zij de man vertrouwde, maar dat standpunt acht de rechtbank niet voldoende. Daarnaast is niet relevant uit wiens inkomen de lening bij GODO Bank is afgelost. Partijen waren immers gehuwd in de algehele gemeenschap van goederen, zodat ook ieders inkomen tot de gemeenschap is gaan behoren. De omstandigheid dat de vrouw financieel niet in staat is de man uit te kopen, is geen omstandigheid die maakt dat verdeling bij helfte naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van dermate bijzondere omstandigheden dat afgeweken moet worden van een verdeling bij helfte. Dit betekent dat het perceel land aan de vrouw zal worden toebedeeld en dat zij de man daarvoor een vergoeding moet betalen.
4.4.5.
Partijen hebben verschillende waardes genoemd ten aanzien van de waarde van het perceel land met opstal. Gelet op de vordering van de man zal de rechtbank de waarde in redelijkheid vaststellen op € 40.000,-. De rechtbank zal het perceel land tegen deze waarde aan de vrouw toedelen. Dit betekent de vrouw een bedrag van € 20.000,- aan de man moet betalen.
4.5.
Inboedel en auto
4.5.1.
De man stelt primair dat partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de inboedel. Subsidiair stelt de man dat de vrouw is overbedeeld. De man heeft naast zijn persoonlijke spullen de koelkast, het fornuis, de wasmachine en 1 televisie meegenomen, terwijl de vrouw het bankstel, 1 televisie, de eetkamer set, al het bestek, potten en pannen, alle borden, twee bedden, de laptop, de keukenkast, 4 kledingkasten, de vitrinekast, het tuingereedschap en de auto heeft gehouden. De man betwist dat de goederen die hij heeft meegenomen € 4.000,- waard waren. Deze spullen zijn namelijk in 2005 aangeschaft en vertegenwoordigden op het moment van de feitelijke verdeling nog een waarde van € 800,-. Als de vrouw meent dat de waarde hoger ligt, zal zij dat moeten bewijzen, aldus de man
De vrouw heeft ter waarde van € 2.000,- aan inboedelgoederen en de auto gekregen. De man vordert het verschil van € 1.200,-.
4.5.2.
De vrouw betwist dat partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de inboedel. Op het moment dat de man de goederen heeft verwijderd uit de woning, verbleef de vrouw bij haar dochter na een ruzie tussen partijen. Volgens de vrouw heeft de man alle waardevolle spullen meegenomen. Naast de door hem genoemde goederen heeft hij ook een televisie en een magnetron meegenomen. De vrouw stelt de waarde van de door de man meegenomen spullen op een bedrag van € 4.000,-, zodat zij een bedrag van € 2.000,- vordert.
4.5.3.
De rechtbank begrijpt het verzoek van partijen als een verzoek om de verdeling vast te stellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat verdeling bij helfte moet plaatsvinden. Vaststaat dat de man een deel van de inboedel heeft meegenomen en dat een deel van de inboedel bij de vrouw is achtergebleven. Partijen zijn het er niet over eens of de inboedel daarmee gelijk is verdeeld. Geen van partijen heeft een onderbouwing van de gestelde waarde gegeven. Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld of een partij bij deze stand van zaken wordt overbedeeld en daarom de andere partij nog een vergoeding moet betalen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de feitelijke verdeling neerkomt op een verdeling bij helfte en dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. De vorderingen worden daarom afgewezen.
4.6.
Leningen GODO Bank en Defam
4.6.1.
De lening bij GODO Bank valt buiten de verdeling, omdat deze op de peildatum niet meer bestond. De vordering van de vrouw ten aanzien van deze lening wordt afgewezen, omdat deze lening met geld dat in de gemeenschap is gevallen, is afgelost.
4.6.2.
Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat als het perceel land in de verdeling moet worden betrokken, ook de lening afgesloten bij Defam in de verdeling moet worden betrokken en wel tegen de hoogte van de schuld op de peildatum, zijnde € 12.119,-. De rechtbank overweegt dat schulden niet verdeeld kunnen worden. De rechtbank kan enkel iets zeggen over de draagplicht van een schuld. In beginsel zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig voor een gemeenschappelijke schuld. Vast staat echter dat de vrouw na de peildatum voor de aflossingen op deze schuld heeft zorggedragen en dat zij dit nog steeds doet. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw deze schuld als eigen schuld dient te voldoen, onder de verplichting van de man om € 6.059,50 aan de vrouw te betalen. De man heeft verzocht om dit bedrag in mindering te brengen op het bedrag dat de vrouw aan de man moet betalen. Dat verzoek wordt toegewezen, zodat de vrouw de man dan nog € 13.940,50 moet betalen.
4.7.
Voorwaardelijke vordering
4.7.1.
Gelet op het voorgaande behoeft de voorwaardelijke vordering van de man geen bespreking meer.
4.8.
Proceskosten
4.8.1.
Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn en het geschil de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen betreft, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
deelt het perceel land met opstal, groot 447.84 m2, gelegen te Paramaribo aan de [adres] , aangeduid met de letters [code] en het nummer [nummer] , deel uitmakende van het perceelland bekend als [perceel] toe aan de vrouw tegen een waarde van € 40.000,-;
5.2.
bepaalt dat de vrouw de lening bij Defam, per 28 december 2017 groot € 12.119,-, als eigen schuld dient te voldoen;
5.3.
veroordeelt de vrouw wegens overbedeling tot betaling aan de man van € 13.940,50;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 16 maart 2022.