ECLI:NL:RBAMS:2022:1760

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
13/270153-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreigingen en beledigingen met discriminatoir karakter gericht op Joodse achtergrond

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreigingen en beledigingen met een discriminatoir karakter, gericht op mensen met een Joodse achtergrond. De zaak kwam voort uit meerdere anonieme telefoontjes die de verdachte had gepleegd naar Joodse restaurants, waarin hij beledigende en bedreigende uitspraken deed. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de feiten, waaronder verklaringen van slachtoffers en telefoononderzoek. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd in het kader van het jeugdstrafrecht, omdat de verdachte zich in de adolescentiefase bevond. De rechtbank erkende de impact van de uitlatingen op de slachtoffers en de ernst van de discriminatoire aard van de bedreigingen. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de vennoten van een restaurant recht hadden op immateriële schadevergoeding vanwege de ernstige inbreuk op hun integriteit en gevoel van veiligheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.270153.21
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/270153-21
Datum uitspraak: 5 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. Velleman.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd
bedreiging met brandstichting en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer 1] door dreigend (telefonisch) de woorden toe te voegen: “
Ik brand jouw zaak af”in de periode van 8 juni 2021 tot en met 27 juni 2021 te Amsterdam en/of Arnhem;
belediging van [slachtoffer 1] door hem de woorden toe te voegen: “
kankerjoden”en/of
“alle joden zijn vergast in WOII”in de periode van 8 juni 2021 tot en met 27 juni 2021 te Amsterdam en/of Arnhem;
bedreiging met brandstichting en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer 2] door dreigend (telefonisch) de woorden toe te voegen: “
ik vermoord jullie”en/of
“ik maak jullie kapot”in de periode van 8 juni 2021 tot en met 23 juni 2021 te Amsterdam en/of Arnhem;
belediging van [slachtoffer 2] door hem de woorden toe te voegen: “
Joden moeten vergast worden”in de periode van 8 juni 2021 tot en met 23 juni 2021 te Amsterdam en/of Arnhem.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten op basis van de bewijsmiddelen in het dossier.
3.2
Oordeel van de rechtbank
3.2.1
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 8 juni 2021 werd de politie benaderd door zowel de eigenaar van het Joods restaurant Meat Me Kosher als de eigenaar van het Joods restaurant [naam restaurant] . Beiden vertelden dat hun restaurants sinds de opening na coronatijd meerdere malen telefonisch werd lastig gevallen.
Op 29 juni 2021 is vervolgens aangifte gedaan namens de eigenaar van [naam restaurant] ( [slachtoffer 1] ), door diens zoon ( [naam vennoot 1] ). [naam vennoot 1] verklaarde dat het restaurant sinds de opening op 6 juni 2021 stelselmatig werd gebeld door een onbekend nummer. Zijn vader nam veelal de telefoon op en werd dan overladen met verwensingen en scheldkanonnades. De telefoon werd daarom zo ingesteld dat het restaurant niet meer kon worden gebeld door onbekende nummers. Zij dachten dat het daarmee klaar zou zijn, maar dat bleek niet het geval. Op 27 juni 2021 werd het restaurant weer gebeld. Zijn vader nam de telefoon op. Hij herkende de stem van de beller als de man die hem daarvoor telkens anoniem had gebeld. De man schreeuwde onder andere “
kankerjoden” en “
ik brand jou zaak af”. Ditmaal was het telefoonnummer zichtbaar, te weten [nummer] .
Naar aanleiding van deze aangifte heeft de politie contact opgenomen met [slachtoffer 2] , een medewerker van het Joodse restaurant Meat Me Kosher. [slachtoffer 2] verklaarde dat ook zijn restaurant meerdere malen telefonisch was bedreigd door een anonieme beller tussen 8 juni 2021 en 22 juni 2021. Eenmaal was het telefoonnummer [nummer] zichtbaar. [slachtoffer 2] herkende toen de stem van de beller. Het was dezelfde man die eerder de anonieme telefoontjes had gepleegd. In de vele telefoontjes die hij van deze man heeft ontvangen, is hij telkens uitgescholden en bedreigd, zo werd er tegen hem gezegd “
ik vermoord jullie”, “
ik maak jullie kapot” en “
Joden moeten vergast worden”. Op 15 november 2021 heeft [slachtoffer 2] aangifte hiervan gedaan.
Na onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [nummer] in gebruik is bij verdachte en dat hij in de periode van 8 juni 2021 tot en met 27 juni 2021 31 keer naar [naam restaurant] en 9 keer naar Meat Me Kosher heeft gebeld.
Verdachte heeft bij de politie bevestigd dat het telefoonnummer [nummer] bij hem in gebruik is en ook dat hij daarmee een paar keer een Joods restaurant heeft gebeld. Zijn vrienden zouden ook een aantal keer hebben gebeld met zijn telefoon, waar hij bij aanwezig was. Aanleiding voor de telefoontjes was volgens hem een uitzending op PowNed, waarin de eigenaar van [naam restaurant] werd geïnterviewd over een vernieling van zijn zaak. Verdachte vond het irritant dat de eigenaar zo agressief reageerde. Verdachte heeft toen naar het restaurant gebeld en dingen gezegd die hij absoluut niet had moeten zeggen, aldus verdachte. Zo heeft hij het woord “
kankerjoden” gebruikt en gezegd dat alle Joden vergast waren in de Tweede Wereldoorlog. Verdachte heeft spijt van deze domme actie en kan er geen verklaring voor geven. Verdachte ontkent dat hij heeft gezegd dat hij een zaak in brand zou steken of dat hij zou hebben gedreigd om mensen te vermoorden. Verdachte zou alleen dingen hebben aangehaald die al waren gebeurd, zoals het vergassen van Joden in de Tweede Wereldoorlog. Ook weet hij niets over het bellen naar andere Joodse restaurants.
3.2.2.
Beoordeling
Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat deze bepaling de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of sprake is van voldoende steun in ander bewijsmateriaal, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of er naast de verklaring van [naam vennoot 1] respectievelijk de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende ondersteunende bewijsmiddelen voorhanden zijn.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van zowel [naam vennoot 1] als [slachtoffer 2] op zichzelf betrouwbaar vindt. Daarbij komt dat zij spreken over bedreigingen en beledigingen van gelijke strekking, die anoniem en telefonisch aan hun restaurants zijn geuit in dezelfde periode. De rechtbank is van oordeel dat beide aangiftes elkaar daardoor versterken.
De rechtbank ziet steun voor de aangiftes in de resultaten van het onderzoek naar de telefoon van verdachte. Hieruit is gebleken dat er met zijn telefoon herhaaldelijk naar de restaurants is gebeld tussen 8 juni 2021 en 27 juni 2021, alsook naar een derde restaurant. Deze drie restaurants zijn de enige Joodse restaurants in Amsterdam. Ook ziet de rechtbank steun in de verklaring van verdachte bij de politie. Verdachte heeft bekend dat hij “
kankerjoden” heeft gezegd tegen [slachtoffer 1] , de eigenaar van het [naam restaurant] . Verdachte heeft verder verklaard dat hij dingen zou hebben aangehaald die in het verleden hebben plaatsgevonden, zoals het vergassen van Joden in de Tweede Wereldoorlog. [slachtoffer 2] spreekt in zijn aangifte ook over dergelijke uitlatingen.
De rechtbank gaat niet mee in het verhaal van verdachte voor zover hij heeft willen betogen dat hij enkel [naam restaurant] heeft gebeld of dat hij bepaalde bedreigende en beledigende uitlatingen niet heeft gedaan. Zijn verklaring wordt op dit punt namelijk weersproken door de resultaten van het telefoononderzoek en de verklaring van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] , dat zij de anonieme beller en de beller met het telefoonnummer [nummer] aan zijn stem herkenden als één en dezelfde persoon.
De rechtbank is van oordeel dat er voor alle feiten in onderlinge samenhang bezien voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is en vindt daarom alle feiten bewezen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de belediging
“alle joden zijn vergast in WOII”onder feit 2, omdat hiervan geen aangifte is gedaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 8 juni 2021 tot en met 27 juni 2021 te Amsterdam of Arnhem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met brandstichting door die [slachtoffer 1] dreigend telefonisch de woorden toe te voegen "Ik brand jouw zaak af”;
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 8 juni 2021 tot en met 27 juni 2021 te Amsterdam en/of Arnhem, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "kankerjoden";
ten aanzien van feit 3:
in of omstreeks de periode van 8 juni 2021 tot en met 23 juni 2021 te Amsterdam en/of Arnhem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en door die [slachtoffer 2] dreigend telefonisch de woorden toe te voegen "ik vermoord jullie" en/of “ik maak jullie kapot”. althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van feit 4:
hij in of omstreeks de periode van 8 juni 2021 tot en met 23 juni 2021 te Amsterdam of Arnhem, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 2] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Joden moeten vergast worden".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen en gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van de in het reclasseringsrapport van 14 maart 2022 geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.2
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich telefonisch herhaalde malen bedreigend en beledigend uitgelaten tegen de eigenaar van [naam restaurant] en een medewerker van Meat Me Kosher. De door verdachte gedane uitlatingen zijn bovendien kwetsend en hebben onmiskenbaar en rechtstreeks betrekking op een door verdachte bedoelde groep, te weten mensen met een Joodse achtergrond. Uitlatingen als die van verdachte, met een discriminatoir karakter, kunnen veel persoonlijk leed teweegbrengen bij de slachtoffers. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk, temeer nu het voor verdachte duidelijk was dat (de eigenaar van) [naam restaurant] al vaker doelwit is geweest van antisemitisme en dat juist een filmpje daarover op PowNed voor verdachte aanleiding was om de eigenaar van het restaurant te bedreigen en beledigen. Hierdoor werd de eigenaar van [naam restaurant] wederom onnodig gekwetst en gegriefd, en dat, omdat verdachte zijn irritatie na het zien van het filmpje kwijt moest. Het moge duidelijk zijn dat dit op vele andere manieren kan, zonder dat anderen worden bedreigd of beledigd.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank het rapport van de reclassering van 14 maart 2022 gelezen.
De reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat verdachte zich volgens hen in de adolescentiefase bevindt. Zijn leerbaarheid, de nog in ontwikkeling zijnde (gebrekkige) copingsvaardigheden, de nog beperkte justitiecontacten en de maatschappelijke omstandigheden ten tijde van het plegen van de strafbare feiten (corona), spelen in dit advies een belangrijke rol. De reclassering denkt dat enige mate van pedagogische beïnvloeding mogelijk is. De reclassering adviseert daarnaast dat aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden wordt opgelegd. Gebleken is namelijk dat verdachte moeite heeft zijn impulsen en gedrag te controleren, dat hij niet goed over de gevolgen van zijn handelen nadenkt en dat hij open staat voor (negatieve) beïnvloeding door anderen. De reclassering ziet een zorgelijke ontwikkeling in zijn softdrugsgebruik en de toegenomen politiecontacten op dit gebied.
De bijzondere voorwaarden zijn gericht op het monitoren van verdachte en om te komen tot gedragsverandering met als doel het voorkomen van recidive. Het gaat dan om een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en het meewerken aan een middelencontrole.
De rechtbank zal het advies van de reclassering overnemen en dus het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank heeft tenslotte bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Alles afwegend, vindt de rechtbank de straf zoals gevorderd door de officier van justitie, namelijk een taakstraf van 100 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De rechtbank zal ook de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.

8.Vordering benadeelde partij

8.1
Vorderingen en onderbouwing
De vennootschap onder firma [naam restaurant] (hierna: de vof) vordert € 3.954,90 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en vordert dat hierbij de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd. De schade betreft 10 procent van de begrote beveiligingskosten. Deze beveiligingskosten houden volgens de vof verband met het feit dat het restaurant permanent beveiligd moet worden, onder meer als gevolg van de handelwijze van verdachte.
[naam vennoot 1] en [naam vennoot 2] (hierna: de vennoten) vorderen ieder € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daartoe hebben zij het volgende aangevoerd. Het gaat om een zeer ernstige inbreuk op de integriteit en de eer en goede naam van de vennoten alsook hun gevoel van veiligheid. Dat wordt mede ingekleurd door het feit dat de uitlatingen meer in het bijzonder gericht waren op de (Israëlische) nationaliteit, het Joods zijn. Van belang is daarbij ook dat verdachte moet hebben geweten dat het restaurant en de familie veel vaker doelwit zijn geweest van belaging en dat hij bewust op de bestaande angst heeft ingespeeld.
De benadeelde partijen vorderen gezamenlijk € 1.195,- aan proceskosten.
8.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat het geen rechtstreekse schade betreft.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij V.o.f. [naam restaurant]
De rechtbank is van oordeel dat de door de vof gestelde materiële schade een onvoldoende rechtstreeks gevolg is van de door verdachte geuite bedreigingen en beledigingen. Daarbij betrekt zij de aard van de overtreden norm en het gegeven dat de offerte voor de te nemen beveiligingsmaatregelen al in de zomer van 2020 is opgesteld, waardoor moeilijk valt in te zien dat en waarom verdachte daar (mede) verantwoordelijk voor kan worden gehouden. De vof wordt daarom in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Benadeelde partijen [naam vennoot 1] en [naam vennoot 2]
Ten aanzien van de vordering van de vennoten ter zake van immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht hen ontvankelijk in deze vordering.
Het civiele karakter van de vorderingen brengt mee dat de rechtbank zich niet hoeft te laten leiden door de structuur van de tenlastelegging en bewezenverklaring. [1] Ook als de vennoten niet expliciet als slachtoffer in de tenlastelegging en bewezenverklaring worden genoemd kan er ruimte zijn om hun vorderingen in behandeling te nemen.
In de onderhavige zaak richtten de geuite bedreigingen en beledigingen zich tegen [slachtoffer 1] , zijn Joodse achtergrond en het (Joodse karakter van het) restaurant en hebben zij ook de vennoten geraakt. Zo heeft [naam vennoot 1] in de aangifte, die hij namens zijn vader [slachtoffer 1] heeft gedaan, verklaard dat incidenten uit het verleden en de uitspraken van verdachte ertoe hebben geleid dat zij en hun zaak zich bedreigd voelen.
De rechtbank overweegt verder dat de vennoten op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) recht hebben op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien zij “op andere wijze in hun persoon zijn aangetast”. In voorkomend geval kan de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zonder dat dit behoeft te worden aangetoond op basis van concrete gegevens.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier ten aanzien van de bewezen bedreiging het geval. De rechtbank betrekt daarbij de omstandigheden, zoals aangevoerd door de vennoten. Verder hecht zij er met name belang aan dat het restaurant de afgelopen jaren regelmatig in het nieuws is geweest vanwege vernielingen en bedreigingen, verdachte hiervan op de hoogte was en besloot de situatie te verergeren door het restaurant met telefoontjes te belagen. Verdachte was zich dus welbewust van het leed dat hij aanrichtte, zo niet al kan worden gezegd dat hij dit had beoogd.
De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,- per vennoot en zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2021.
In het belang van de benadeelde partijen wordt, als extra waarborg voor betaling aan hen, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Proceskosten
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.
De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief van rechtbankzaken bepalen op € 478,- per punt. Het bedrag van de te liquideren kosten is afhankelijk van de verrichte (genormeerde) werkzaamheden en van het belang van de zaak. Gelet hierop is tarief I van toepassing.
Ten aanzien van de verrichte werkzaamheden overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank kent voor de regie zitting een half punt toe, ten aanzien van de inhoudelijke behandeling een punt en ten aanzien van het indienen van de vordering benadeelde partijen een punt. De rechtbank wijst daarom in totaal 2,5 punten toe, hetgeen neerkomt op de gevorderde € 1.195,- proceskosten.
De rechtbank kent aan de benadeelde partijen [naam vennoot 1] en [naam vennoot 2] ieder de helft van de proceskosten toe, te weten € 597,50.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van de feiten 1 en 3:
telkens: bedreiging;
ten aanzien van de feiten 2 en 4
telkens: belediging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 (honderd) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot
20 (twintig) uren, van deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde:
  • de veroordeelde wordt verplicht zich te melden bij de reclassering. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. De reclassering bepaalt welke gespreksonderwerpen van belang zijn om een inschatting te kunnen maken van de recidive- en veiligheidsrisico’s, waarbij de privacy van betrokkene zoveel mogelijk gerespecteerd zal worden.
  • de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
  • De veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van cannabis om inzicht te krijgen in het middelengebruik en dit te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij V.o.f. [naam restaurant] :
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam vennoot 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam vennoot 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan [naam vennoot 1] van een bedrag van 1.000 euro (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 8 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde tot op heden begroot op € 597,50.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam vennoot 1] van een bedrag van € 1.000, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 8 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan hiervoor 20 dagen gijzeling worden opgelegd. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam vennoot 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam vennoot 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan [naam vennoot 2] van een bedrag van 1.000 euro (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 8 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde tot op heden begroot op € 597,50.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam vennoot 2] van een bedrag van € 1.000, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 8 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan hiervoor 20 dagen gijzeling worden opgelegd. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 6 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:305.