ECLI:NL:RBAMS:2022:2605

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
13/997053-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 4 jaar gevangenisstraf en een beroeps- en bestuursverbod voor 9 jaar in verband met witwassen en deelneming criminele organisatie

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en een beroeps- en bestuursverbod van 9 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met ernstige misdrijven, waaronder witwassen van grote geldbedragen. De verdachte financierde onder andere loodsen en woningen voor de organisatie met behulp van schijnconstructies. De rechtbank heeft uitvoerig stilgestaan bij de rechtmatigheid van het bewijs dat is verkregen uit de EncroChat-berichten, en heeft geoordeeld dat deze gegevens rechtmatig zijn verkregen. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor de herkomst van de geldbedragen, waardoor de rechtbank tot de conclusie kwam dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997053-20 (Promis)
Datum uitspraak: 11 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1]
Inhoudsopgave
1. Onderzoek ter terechtzitting2
2. Tenlastelegging2
3. Algemene inleiding3
4. Voorvragen3
5. Bewijs3
5.1. De rechtmatigheid van de EncroChat-data als bewijs3
5.1.1. Inleiding3
5.1.2. De feitelijke gang van zaken rondom de EncroChat-hack5
5.1.3. Is de verkrijging van de EncroChat-data rechtmatig?9
5.1.4. Heeft het gebruik van de EncroChat-data in Nederland rechtmatig plaatsgevonden?13
5.1.5. Voorwaardelijk verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen18
5.1.6. Voorwaardelijk verzoek op het voorwaardelijk verzoek19
5.2. Feiten in het onderzoek 26Douglasville19
5.2.1. Standpunt van het Openbaar Ministerie19
5.2.2. Standpunt van de verdediging20
5.2.3. Oordeel van de rechtbank21
5.2.3.1. Identificatie EncroChat-gebruikers21
5.2.3.2. Identificatie Telegram-gebruikers en dragers van bijnamen56
5.2.3.3. Witwassen (feit 1)62
5.2.3.4. Criminele organisatie (feit 2)74
6. Bewezenverklaring77
7. Strafbaarheid van de feiten80
8. Strafbaarheid van verdachte81
9. Motivering van de straffen81
9.1. Standpunt van het Openbaar Ministerie81
9.2. Standpunt van de verdediging81
9.3. Oordeel van de rechtbank81
10. Beslag83
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften83
12. Beslissing83

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 januari 2022, 2, 7, 8, 9 februari 2022 en 28 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. J. Plooij en F. Heus (hierna gezamenlijk aangeduid als: het Openbaar Ministerie) en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.H.J. Bals, naar voren hebben gebracht.
Het Openbaar Ministerie heeft zijn requisitoir op schrift gesteld en dienovereenkomstig gerekwireerd. De verdediging heeft haar pleidooi in een pleitnota vastgelegd en dienovereenkomstig gepleit. Hieronder zullen, per onderwerp, steeds de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging kort worden weergegeven.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting van 21 mei 2021 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van (gewoonte)witwassen van (contante en/of girale) geldbedragen van in totaal € 983.134,95 in de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 juni 2020 te Amsterdam, Rotterdam, Schiedam en/of elders in Nederland;
deelneming aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaronder moord, opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving, gijzeling, afpersing in vereniging, zware mishandeling met voorbedachten rade, opzetheling en/of handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie in de periode van 1 november 2019 tot en met 22 juni 2020 te Capelle aan den IJssel, Den Haag, Nieuwegein, Rotterdam, Schiedam, Utrecht, Wouw, Wouwse Plantage en/of elders in Nederland.
De rechtbank leest het in onderdeel G van het eerste tenlastegelegde opgenomen bankrekeningnummer “ [nummer 1] ” als “ [nummer 1] ” en het in de derde regel van het tweede tenlastegelegde vermelde “ [medeverdachte 1] ” als “ [medeverdachte 1] ”, omdat van kennelijke misslagen sprake is. De verbetering van deze misslagen schaadt verdachte niet in zijn verdediging.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Algemene inleiding

Onderzoek
26Douglasvilleziet op een groep personen die ervan wordt verdacht deel te hebben uitgemaakt van een criminele organisatie die tot doel had om – kort gezegd – derden van hun vrijheid te beroven en af te persen en daarbij zo nodig (zwaar) te mishandelen en te doden. De reden daarvoor lijkt te zijn gelegen in een conflict in het criminele milieu naar aanleiding van de verduistering van zeer aanzienlijke geldbedragen. Teneinde het hiervoor beschreven doel te bereiken is in georganiseerd verband – onder meer – een tweetal loodsen gehuurd en ingericht en is een groot aantal goederen verworven. Eén van de loodsen zou daarbij gaan dienen als uitvalsbasis voor de groep die mensen van hun vrijheid zou gaan beroven. De andere loods was uitgerust als een particuliere gevangenis met naast een aantal cellen waarin mensen opgesloten konden worden een ruimte die speciaal was uitgerust om mensen te martelen.
Het onderzoek
26Douglasvilleis voortgekomen uit het onderzoek
26Antigo. In dat onderzoek ontstond het vermoeden dat de verdachte [medeverdachte 2] , die werd verdacht van het overtreden van de Opiumwet, op zoek was naar een loods. Onderzoek naar de verblijfplaats van [medeverdachte 2] leidde vervolgens naar de verdachte [verdachte] , die een loods bleek te huren in Wouwse Plantage. In april 2020 werd deze loods nader onderzocht. Rond die tijd werden er in het onderzoek
26LemontEncroChat-berichten ontvangen waarvan vermoed werd dat die door [medeverdachte 2] werden verzonden en die tevens verband leken te houden met de loods in Wouwse Plantage. Nader onderzoek naar die loods en een loods in Rotterdam en de daarin en daarbij waargenomen activiteiten en het daarmee samenhangende berichtenverkeer heeft geleid tot de huidige verdenkingen.

4.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Bewijs

De rechtbank zal eerst de rechtmatigheid van het bewijs bespreken dat is verkregen uit het berichtenverkeer dat is gevoerd via EncroChat.
5.1.
De rechtmatigheid van de EncroChat-data als bewijs
5.1.1.
Inleiding
Enkele algemene opmerkingen
De verdediging van verdachte [medeverdachte 3] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat zowel de verkrijging als het gebruik van de EncroChat-data onrechtmatig heeft plaatsgevonden, waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, hetgeen zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting en daarmee tot vrijspraak, dan wel strafvermindering.
De rechtbank heeft zich in de loop van de behandeling ter terechtzitting van het onderzoek
26Douglasvilleal meerdere malen uitgelaten over (onderdelen van) deze discussie, in het kader van beslissingen op onderzoekswensen die door verschillende (andere) raadslieden in deze zaak zijn ingediend. [1] Nu het onderzoek ter terechtzitting is afgerond wordt in dit vonnis een eindoordeel gegeven over het gevoerde verweer. Daar waar delen van die eerdere –voorlopige– beslissingen nog relevant zijn zal daarnaar worden verwezen of worden die verkort weergegeven. Ook zal worden verwezen naar recente vonnissen van andere rechtbanken over dezelfde materie, of zullen overwegingen soms ontleend zijn aan hetgeen in die vonnissen is overwogen. [2]
Een aantal raadslieden in het onderzoek
26Douglasvilleheeft zich aangesloten bij het verweer dat de verdediging van [medeverdachte 3] heeft gevoerd. De raadslieden van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hebben daarnaast ook nog zelf aanvullende opmerkingen gemaakt. Omdat de vraag of de EncroChat-data als bewijs mag worden gebruikt in alle zaken in het onderzoek
26Douglasvillein meer of mindere mate relevant is, bespreekt de rechtbank deze vraag ambtshalve in alle vonnissen (voor zover niet tot een vrijspraak wordt gekomen). Daar waar nodig zullen argumenten die aanvullend op het pleidooi van de verdediging van [medeverdachte 3] zijn aangevoerd, afzonderlijk worden besproken.
Om proceseconomische redenen is met de raadslieden en het Openbaar Ministerie afgesproken dat indien naar aanleiding van onderzoekswensen stukken aan het dossier zouden worden toegevoegd, (omdat de rechtbank daartoe had beslist dan wel omdat het Openbaar Ministerie daar zelf aanleiding toe zag) deze in het zaaksdossier betreffende alle verdachten zouden worden gevoegd. Dat is ook gebeurd, waardoor het zaaksdossier voor alle verdachten hetzelfde is. Het Openbaar Ministerie heeft volledigheidshalve ook de tussenbeslissingen van de rechtbank op de onderzoekswensen in het zaaksdossier gevoegd.
Het toepassingsbereik van artikel 359a Sv
Het gevoerde verweer moet worden beoordeeld in het kader van het bepaalde in artikel 359a Sv, dat ziet op onherstelbare vormverzuimen begaan bij het voorbereidend onderzoek. Het gaat dan om vormverzuimen die zouden zijn begaan in het onderzoek
26Lemont, nu de EncroChat-data afkomstig is uit dat onderzoek. In dit verband verwijst de rechtbank naar hetgeen zij reeds heeft geoordeeld in de beslissing van 16 juli 2021 [3] op de onderzoekswensen van de verdediging van [medeverdachte 2] .
Dat oordeel houdt kort gezegd in dat aan eventuele vormverzuimen begaan in het onderzoek
26Lemontgevolgen kunnen worden verbonden in
26Douglasville, omdat de verkregen EncroChat-berichten uit onderzoek
26Lemontvan bepalende invloed [4] lijken te zijn op het opsporingsonderzoek naar en de vervolging van verdachten in het onderzoek
26Douglasville. Niet kan worden volgehouden dat het onderzoek
26Lemontuitsluitend ziet op het bedrijf EncroChat zelf. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het onderzoek
26Lemontook tot doel had om strafbare feiten van de gebruikers van EncroChat op te kunnen sporen, waarna nieuwe opsporingsonderzoeken zouden worden gestart teneinde daarnaar verder onderzoek te doen.
Alvorens dieper in te gaan op de vraag of de EncroChat-data rechtmatig is verkregen en gebruikt, wordt eerst de feitelijke gang van zaken rondom de EncroChat-hack uiteengezet.
5.1.2.
De feitelijke gang van zaken rondom de EncroChat-hack
‘EncroChat’ betreft de naam van de aanbieder van een versleutelde berichtendienst. Een EncroChat-toestel is een gecodeerd (‘versleuteld’) toestel, in de vormgeving lijkend op een mobiele telefoon, die op grote schaal in (onder meer) Nederland en Frankrijk werd aangeboden. Het bedrijf EncroChat leverde naast deze versleutelde toestellen een pakket aan diensten, bestaande uit toegang tot een communicatienetwerk waarbinnen een gebruiker van de dienst via een chat-applicatie ‘versleuteld’ (encrypted) tekstberichten en afbeeldingen kon versturen naar en ontvangen van andere gebruikers van EncroChat-toestellen. De toestellen beschikten over een speciaal ontwikkeld besturingssysteem. Tevens was ieder toestel voorzien van een zogenaamde ‘panic wipe’ en ‘password wipe’ waarmee de inhoud van het complete toestel eenvoudig en snel gewist kon worden.
Op 27 september 2017 werd door het Openbaar Ministerie het onderzoek
26Bismarckgestart naar het bedrijf EncroChat. [5]
Ook in Frankrijk werd onderzoek gedaan naar EncroChat. Op 30 januari 2020 heeft een Franse rechter een machtiging afgegeven [6] , waarna de Franse politie een interceptiemiddel heeft geïnstalleerd op een server in Roubaix die werd gelinkt aan het bedrijf EncroChat.
Op 10 februari 2020 werd in Nederland het onderzoek
26Lemontgestart. Dit onderzoek vloeide voort uit het hiervoor genoemde onderzoek
26Bismarcken richtte zich op het bedrijf EncroChat, daaraan gelieerde personen, resellers en daarnaast op de onbekende gebruikers van EncroChat-toestellen die zich schuldig zouden maken aan diverse vormen van georganiseerde criminaliteit. [7]
In het onderzoek
26Lemontheeft het Openbaar Ministerie op 13 maart 2020 een vordering ingediend bij de rechter-commissaris om een machtiging te verstrekken voor een bevel op grond van de artikelen 126uba en 126t Sv. [8] Ter onderbouwing van deze vordering zijn de volgende stukken overgelegd aan de rechter-commissaris:
- Een proces-verbaal ‘Aanvraag bevel binnendringen en onderzoek doen geautomatiseerd werk’, d.d. 13 maart 2020. [9]
- Een proces-verbaal ‘Titel V beschrijving NN gebruikers Encro c.s.’, d.d. 13 maart 2020. [10]
- Een ‘begeleidend schrijven bij aanvraag art 126uba Sv in 26Lemont’ van de zaaksofficieren van justitie in de zaak
26Lemont,d.d. 16 maart 2020. [11]
Uit deze stukken blijkt onder meer het volgende. In verschillende Nederlandse en buitenlandse opsporingsonderzoeken werden vanaf 2017 toestellen van EncroChat aangetroffen. Volgens de politie zijn de functionaliteiten van EncroChat bestemd om nasporing door politie of justitie onmogelijk te maken en snel te kunnen handelen bij een aanhouding. Bovendien hadden eerdere ervaringen met vergelijkbare aanbieders geen legitieme klanten in beeld gebracht, met uitzondering van mogelijk enkele strafrechtadvocaten, aldus de politie.
Ten tijde van het schrijven van de brief van 16 maart 2020 was in (ten minste) 95 lopende onderzoeken zicht op het gebruik van EncroChat-toestellen door één of meerdere subjecten binnen criminele samenwerkingsverbanden die onderwerp van onderzoek waren. Er was zicht gekregen op circa 1750 IMEI-nummers en chat-id’s die in verband konden worden gebracht met lopende onderzoeken. Verder had het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) 46 EncroChat-toestellen gekraakt die in het kader van onderzoek naar ernstige strafbare feiten in beslag waren genomen. Uit de resultaten van dat onderzoek was gebleken dat deze toestellen werden gebruikt door verdachten die in reeds geïdentificeerde criminele samenwerkingsverbanden ernstige strafbare feiten pleegden en/of beraamden. [12]
Uit onderzoek is verder gebleken dat de infrastructuur (bestaande uit servers) van EncroChat in een datacentrum in Roubaix (Frankrijk) stond. Al het dataverkeer liep – geheel versleuteld – via deze servers. Het ging, aldus de politie, om circa 55. 000 EncroChat-toestellen. De gebruikers bevonden zich over de hele wereld. Er waren vermoedelijk circa 12. 000 Nederlandse gebruikers en circa 3. 000 Franse gebruikers. [13] Tot slot blijkt uit voornoemde stukken dat de vordering zich richtte op Nederlandse NN-gebruikers of NN-gebruikers in Nederland van EncroChat, tegen wie de verdenking bestond dat zij zich bezighielden met het beramen of plegen van strafbare feiten in georganiseerde verbanden die door EncroChat werden gefaciliteerd. Aan de rechter-commissaris is een lijst overgelegd van zaken en onderzoeken waarin EncroChat-toestellen zijn aangetroffen dan wel IMEI-nummers van EncroChat-gebruikers zijn onderkend en EncroChat-adressen naar voren zijn gekomen.
Op 27 maart 2020 heeft de rechter-commissaris in het onderzoek
26Lemontde gevorderde machtiging ex de artikelen 126uba en 126t Sv (hierna: de 126uba Sv machtiging) verleend [14] voor de duur van maximaal vier weken en onder een zevental voorwaarden. In deze beschikking heeft de rechter-commissaris onder meer het volgende overwogen:
  • “Het blijkt voldoende dat de gebruikers van de door Encro c.s. aangeboden diensten waarde hechten aan communiceren op zodanige wijze dat de inhoud van de communicatie voor anderen verborgen blijft. Voorts (…) is aannemelijk dat een groot tot een zeer groot deel van de gebruikers Encro-communicatie kennelijk gebruikt in relatie tot of ten behoeve van het plegen van ernstige, de rechtsorde verstorende vormen van (georganiseerde) criminaliteit. Aannemelijk is dat de keuze voor communicatie via Encro in vele gevallen is ingegeven door de wens om afgeschermd te kunnen communiceren teneinde ontdekking van gepleegde of te plegen strafbare feiten te voorkomen en om, bij ontdekking, het onderzoeken van die feiten onmogelijk te maken.
  • In een aantal lopende strafrechtelijke onderzoeken is gebleken dat Encrofaciliteiten daadwerkelijk worden gebruikt, waarbij het gebruik ofwel aan de gepleegde of te plegen strafbare feiten is gekoppeld dan wel aan de (NN-)gebruikers die verdacht worden van betrokkenheid bij ernstige strafbare feiten die een ernstige inbreuk op de rechtsorde (zullen) opleveren. Het blijkt dat deze zaken betrekking hebben op onder meer (voorgenomen) liquidaties, wederrechtelijke vrijheidsberoving, grootschalige georganiseerde productie van en handel in verdovende middelen, witwassen en de voorbereiding van zulke strafbare feiten. Daarmee is meer dan duidelijk geworden dat het gaat om strafbare feiten die naar hun aard en/of door het georganiseerd verband waarin zij worden gepleegd, de rechtsorde ernstig ontwrichten.
  • Voorts is voldoende gebleken dat Encrofaciliteiten worden gebruikt binnen criminele samenwerkingsverbanden en tevens dat niet zelden tot het gebruik daarvan is overgegaan nadat publiekelijk bekend werd dat communicatie via zogenoemde PGP-servers niet meer onbereikbaar bleek voor justitiële autoriteiten.
  • Er kan van worden uitgegaan dat het op enige wijze kennisnemen van de communicatie via Encrofaciliteiten dienstbaar is aan en noodzakelijk is voor het onderzoek naar ernstige te plegen of gepleegde strafbare feiten.
  • Inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de gebruikers slechts kan worden gerechtvaardigd indien er sprake is van meer dan een beginnend vermoeden ten aanzien van de relatie tussen communicatie en strafbare feiten en indien daarbij gewaarborgd wordt dat anderen dan bij die feiten betrokkenen gevrijwaard blijven van een dergelijke inbreuk.
  • Voorts dient de toepassing van dwangmiddelen, in alle gevallen van het opnemen en kennisnemen van vertrouwelijke communicatie, te voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Op een andere wijze dan zoals gevorderd (namelijk door het binnendringen) onderzoek doen naar de inhoud van de Encrocommunicatie is bijzonder tijdrovend en bijzonder moeilijk, waardoor er geen of zeer weinig andere (effectieve) en minder ingrijpende methoden van opsporing en onderzoek mogelijk zijn, zodat de inzet van een middel tot het opnemen en kennisnemen van de inhoud, gelet op de aard en de ernst van de omschreven strafbare feiten, proportioneel en subsidiair is.
  • De waarborging van de vertrouwelijkheid van de communicatie kan worden vormgegeven door het hanteren van een werkwijze waarbij filters worden toegepast bij het verkrijgen van communicatie, een werkwijze die enerzijds recht doet aan het opsporingsbelang maar anderzijds verifieerbaarheid en controleerbaarheid met zich brengt.
  • Meer dan in voldoende mate is aannemelijk gemaakt dat de communicatie slechts kan worden vergaard door gebruik te maken van een de bevoegdheid tot het binnendringen van een geautomatiseerd werk. Het geautomatiseerde werk betreft in het bijzonder (telkens) het Encrotoestel van de eindgebruiker.
  • De Franse rechter machtigingen heeft gegeven tot het binnendringen van geautomatiseerde werken en het opnemen van informatie daaruit, hetgeen impliceert dat ook daar waar de aanbieder van de diensten is gevestigd sprake is geweest van een onafhankelijke rechterlijke controle op door het Openbaar Ministerie in te zetten (zeer ingrijpende) dwangmiddelen.”
De voorwaarden die de rechter-commissaris aan de uitvoering van de machtiging heeft gesteld luiden – voor zover hier relevant – als volgt:
“(…)
4. De vergaarde informatie/communicatie kan slechts worden onderzocht met toepassing van de in een proces-verbaal vastgelegde zoeksleutels (woordenlijsten) welke zullen worden opgeslagen en bewaard ten behoeve van mogelijk latere reproductie of onderzoek, zulks met uitzondering van de onderzoeken waarin reeds is vastgesteld dat er sprake is van in georganiseerd verband gepleegde strafbare feiten, welke onderzoeken zijn vermeld op een voor aanvang van de inzet van het middel, aan de rechter-commissaris over te leggen lijst;
(…)
6. De vergaarde informatie/communicatie wordt na het onderzoek door middel van voornoemde zoeksleutels na maximaal twee weken aangeboden aan de rechter-commissaris om de inhoud, omvang en relatie tot de vermoedelijk gepleegde of te plegen strafbare feiten te controleren en zal niet eerder ter beschikking worden gesteld aan het Openbaar Ministerie of de politie ten behoeve van (opsporings)onderzoeken;
7. De vergaarde informatie/communicatie zal slechts ter beschikking worden gesteld voor onderzoeken naar strafbare feiten die naar hun aard, in georganiseerd verband gepleegd of beraamd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, dan wel misdrijven met een terroristisch oogmerk, een en ander voor zover die onderzoeken niet behoren tot die welke op de reeds voor aanvang van de inzet van het middel aan de rechtercommissaris overgelegde lijst zijn vermeld.”
Naar aanleiding van de machtiging van de rechter-commissaris heeft de officier van justitie in onderzoek
26Lemontop 1 april 2020 een bevel 126uba Sv afgegeven. De machtiging is drie keer verlengd, het bevel twee keer.
Vanaf 1 april 2020 heeft de Franse politie door de inzet van een interceptiemiddel live informatie van EncroChat-toestellen verzameld. Hoewel dit niet met zoveel woorden blijkt uit de in
26Douglasvillebeschikbare stukken, zijn de verdediging en het Openbaar Ministerie het erover eens dat de interceptie plaatsvond doordat via een update vanaf de Franse server een tool is ingezet op alle EncroChat-toestellen van gebruikers, waarna de op die toestellen opgeslagen informatie werd verzameld en verzonden naar de Franse autoriteiten.
De Nederlandse politie heeft vanaf 1 april 2020 tot en met 24 juni 2020 data van EncroChat-toestellen van gebruikers gekopieerd. Om een zo actueel mogelijke kopie van die data van de Franse computersystemen te verkrijgen, gebruikte de Nederlandse politie een wijze van kopiëren waarbij met een zo klein mogelijke vertraging de verzamelde nieuwe data van de EncroChat-toestellen werd gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie.
Op 10 april 2020 hebben de Nederlandse en Franse autoriteiten een Joint Investigation Team (hierna: JIT) overeenkomst gesloten. Dit JIT richt zich op het onderzoeken van de verdenkingen rondom EncroChat en de daaraan gelieerde natuurlijke personen. [15]
Het onderzoek
26Douglasvillestond niet op de lijst van onderzoeken die bij de aanvraag van de 126uba Sv machtiging is gevoegd. De rechter-commissaris heeft in zijn proces-verbaal van 7 oktober 2021 uiteengezet dat het onderzoek
26Douglasvillehem door de zaaksofficieren van justitie in
26Lemontin de periode van 15 tot en met 28 april 2020 is voorgelegd. Op basis van de door de officier van justitie gegeven beschrijving van de verdenking, de aard van de strafbare feiten die vermoedelijk in georganiseerd verband werden gepleegd en de identificatie van een of meer gebruikers van EncroChat-diensten heeft de rechter-commissaris, invulling gevend aan de beoordeling zoals uiteengezet in de 126uba Sv machtiging, ingestemd met het gebruik van data uit het onderzoek
26Lemontten behoeve van het onderzoek
26Douglasville.
Onderzoek
26Douglasvilleis op 30 april 2020 aan de lijst toegevoegd.
Op 20 april 2020 heeft één van de zaaksofficieren van justitie in
26Lemontop grond van artikel 126dd Sv toestemming gegeven informatie uit het onderzoek
26Lemontte delen met het onderzoeksteam
26Douglasville.
Op 13 juni 2020 waarschuwde het bedrijf EncroChat haar gebruikers dat de autoriteiten waren binnengedrongen.
Op 26 juni 2020 eindigde de interceptie door de Franse politie.
5.1.3.
Is de verkrijging van de EncroChat-data rechtmatig?
Korte weergave van de standpunten
De verdediging van verdachte [medeverdachte 3] (hierna: de verdediging) stelt zich – samengevat – op het standpunt dat met het vergaren van alle EncroChat-data een algemene en ongedifferentieerde gegevensverzameling heeft plaatsgevonden, waarbij alle data van alle gebruikers van EncroChat is verzameld zonder dat hiervoor een verband met een strafbaar feit was vereist. Deze wijze van verkrijging van de EncroChat-data verhoudt zich niet met de waarborgen van artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), gelet op het bepaalde in artikel 52 lid 1 Handvest en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie). Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat geen sprake is van een algemene en ongedifferentieerde gegevensverzameling, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat het (vervolgens) bewaren en gebruiken van de data eveneens in strijd is met de artikelen 7, 8 en 52 lid 1 Handvest. Het hieraan te verbinden rechtsgevolg zou volgens de verdediging primair bewijsuitsluiting moeten zijn en subsidiair strafvermindering.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, zodat bewijsuitsluiting en strafvermindering niet aan de orde zijn.
Hierna zal eerst het toepasselijke juridisch kader worden weergegeven, in het licht van hetgeen de verdediging en het Openbaar Ministerie hebben aangevoerd.
Het internationaal vertrouwensbeginsel in het kader van de verkrijging van de EncroChat-data
In haar beslissing naar aanleiding van de pro forma zitting van 4 december 2020 [16] heeft de rechtbank een aantal overwegingen gewijd aan het internationaal vertrouwensbeginsel (hierna: vertrouwensbeginsel). In onderstaande overwegingen worden deze deels herhaald.
Het vertrouwensbeginsel behelst het vertrouwen dat de tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) toegetreden staat de bepalingen van dat verdrag eerbiedigt en dat de verdachte in geval van schending van enig ander recht dan zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM dat hem in dat verdrag is toegekend, het recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in art. 13 EVRM voor een instantie van die staat. Frankrijk is een tot het EVRM toegetreden staat.
Uit vaste rechtspraak [17] over de reikwijdte van het vertrouwensbeginsel volgt dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe is beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels. De Nederlandse strafrechter toets evenmin of in het recht van het desbetreffende buitenland al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de verrichte onderzoekshandelingen eventueel gemaakte inbreuk op het recht van de verdachte op respect voor zijn privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 lid 1 EVRM, en of die inbreuk geacht kan worden noodzakelijk te zijn, zoals bedoeld in het tweede lid van die bepaling.
Hierboven is vastgesteld dat de interceptie heeft plaatsgevonden door middel van de inzet van een tool op de EncroChat-toestellen van individuele gebruikers. Ook wat betreft de EncroChat-toestellen die zich op Nederlands grondgebied bevonden kan dus worden vastgesteld dat de Franse politie daarin is binnengedrongen, waarna de verkregen gegevens naar een server van de Franse politie zijn gestuurd. Anders dan de verdediging heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat deze gang van zaken niet maakt dat op de verkrijging van de gegevens door de Franse politie het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is. Hoewel hiermee gezegd kan worden dat feitelijk sprake is van onderzoekshandelingen (in EncroChat-toestellen) in Nederland, geldt nog steeds dat de informatie is verzameld in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid en met toestemming van de Franse autoriteiten. Hierop is naar het oordeel van de rechtbank het vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing. Dat zou naar het oordeel van de rechtbank alleen anders kunnen zijn als dat Franse onderzoek op verzoek van de Nederlandse justitiële autoriteiten heeft plaatsgehad en/of de Nederlandse justitiële autoriteiten een verregaande invloed hebben gehad op de inzet van de interceptietool. Van een dergelijk verzoek dan wel verregaande invloed is niet gebleken. De omstandigheid dat de bij het onderzoek naar EncroChat sprake is geweest van een nauwe samenwerking tussen Frankrijk en Nederland voorafgaand aan het sluiten van de JIT-overeenkomst en later op basis van die overeenkomst staat vast. Dit gegeven op zich doet echter niet af aan de Franse verantwoordelijkheid voor dit deel van het opsporingsonderzoek.
De verdediging heeft verder nog betoogd dat de Franse autoriteiten een rechtshulpverzoek hadden moeten doen voor de inzet van de interceptietool, omdat sprake is geweest van dataverzameling in Nederland. Ook dit betoog volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor uiteengezet heeft de inzet van de interceptietool plaatsgevonden door en onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten, waarbij de dataverzameling heeft plaatsgevonden in Frankrijk. De enkele omstandigheid dat de feitelijke uitwerking van de interceptie heeft plaatsgevonden in Nederlandse EncroChat-toestellen dan wel in EncroChat-toestellen op Nederlands grondgebied, maakt gelet op het voorgaande niet dat daarvoor een rechtshulpverzoek was vereist.
Het antwoord op de vraag of het JIT al bestond ten tijde van de start van de interceptie op 1 april 2020, omdat de JIT-overeenkomst pas is ondertekend op 10 april 2020, kan wat de rechtbank betreft in het midden blijven. Een JIT kan worden ingesteld zodat de deelnemende landen opsporingsbevoegdheden kunnen inzetten zonder dat daarvoor telkens rechtshulpverzoeken nodig zijn. Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat voor de interceptie door de Franse autoriteiten geen rechtshulpverzoek nodig was. De vraag of die interceptie plaatsvond voorafgaand aan of tijdens het JIT is daarmee niet relevant.
Voorts overweegt de rechtbank dat uit de beschreven gang van zaken niet blijkt dat sprake is van een inbreuk op de soevereiniteit van Nederland, nu uit de stukken blijkt dat de Nederlandse autoriteiten op de hoogte waren van het feit dat de Franse politie een interceptietool zou inzetten die zich ook zou uitstrekken tot toestellen van Nederlandse gebruikers dan wel gebruikers op Nederlands grondgebied. Nog daargelaten dat het antwoord op de vraag of de Franse autoriteiten inbreuk zouden hebben gemaakt op de soevereiniteit van Nederland niet van belang is in het kader van de beoordeling van de strafzaak tegen verdachte.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is op de verkrijging van de EncroChat-data door de Franse autoriteiten. Dat betekent dat de taak van de rechtbank ertoe is beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM.
De verdediging heeft betoogd dat bij de verkrijging van de EncroChat-data artikel 6 EVRM is geschonden, omdat gehandeld is in strijd met de onschuldpresumptie. Immers – zo stelt de verdediging – is sprake geweest van een bulkinterceptie, waarbij alle data inclusief inhoudelijke communicatie, van alle gebruikers algemeen en ongedifferentieerd is verzameld. Er is dus data onderschept van veel personen die niet in verband gebracht konden worden met strafbare feiten en zonder dat er een verdenking bestond, aldus de verdediging.
De rechtbank stelt voorop dat de verdediging niet heeft onderbouwd waarom specifiek in de strafzaak tegen verdachte sprake is van handelen in strijd met de onschuldpresumptie. De verdediging beschikt met betrekking tot hun cliënt over
allevoor het onderzoek relevante data. De data die aan het dossier zijn toegevoegd kunnen zonder nadere uitleg moeilijk worden begrepen als communicatie die de stelling onderbouwt dat ‘veel personen niet in verband konden worden gebracht met strafbare feiten’ en dat is gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie. De verdediging volstaat met het maken van algemene opmerkingen, alsof jegens ‘elke burger’ en daarmee dus ook jegens verdachte met de interceptie een inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM. Daarmee miskent de verdediging de kaders van artikel 359a Sv en de op haar rustende verplichting een verweer van een deugdelijke – concrete – motivering te voorzien, zodat het verweer dat bij de verkrijging van de gegevens sprake is van schending van artikel 6 EVRM reeds daarom wordt verworpen.
Dit gezegd hebbende hecht de rechtbank eraan toch enkele opmerkingen te maken over de stelling dat sprake zou zijn geweest van algemene en ongedifferentieerde gegevensverzameling, omdat dit punt ook verderop in dit vonnis besproken wordt waar het gaat om het gebruik van de EncroChat-data in Nederland.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij de EncroChat-hack geen sprake is geweest van algemene en ongedifferentieerde dataverzameling. Weliswaar trof de hack een fors aantal gebruikers, maar de rechtbank volgt op dit punt de overwegingen van de rechter-commissaris in de 126uba Sv beschikking, waarin hij onder meer heeft geoordeeld dat
“Aannemelijk is dat de keuze voor communicatie via Encro in vele gevallen is ingegeven door de wens om afgeschermd te kunnen communiceren teneinde ontdekking van gepleegde of te plegen strafbare feiten te voorkomen en om, bij ontdekking, het onderzoeken van die feiten onmogelijk te maken.”
De rechter-commissaris overweegt voorts dat
“is gebleken dat Encrofaciliteiten daadwerkelijk worden gebruikt, gekoppeld aan de gepleegde of te plegen strafbare feiten dan wel aan de (NN-) gebruikers die verdacht worden van betrokkenheid bij onder meer (…) (voorgenomen) liquidaties, wederrechtelijke vrijheidsberoving, grootschalige georganiseerde productie van en handel in verdovende middelen, witwassen en de voorbereiding van zulke strafbare feiten, (…) feiten die naar hun aard en/of door het georganiseerd verband waarin zij worden gepleegd, de rechtsorde ernstig ontwrichten.”De rechter-commissaris heeft dit oordeel gebaseerd op de feiten en omstandigheden die de politie en het Openbaar Ministerie hebben omschreven en geverbaliseerd in de bij de aanvraag overgelegde stukken. [18]
De rechtbank onderschrijft dit oordeel van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft vervolgens een afweging gemaakt tussen het belang van de waarborging van de vertrouwelijkheid van de communicatie van de gebruikers van EncroChat enerzijds en het belang van de opsporing anderzijds en heeft, om aan beide belangen recht te doen, een werkwijze voorgeschreven waarbij filters worden toegepast bij het verkrijgen van communicatie. Een werkwijze die ook verifieerbaarheid en controleerbaarheid met zich brengt.
Gelet hierop volgt de rechtbank de verdediging niet in het betoog dat sprake is geweest van algemene en ongedifferentieerde gegevensverzameling.
De verdediging suggereert voorts dat een EncroChat-toestel een doorsnee communicatiemiddel is dat gewoon door de gemiddelde burger wordt gebruikt, maar onderbouwt deze suggestie op geen enkele manier. Daar staat tegenover dat de politie en het Openbaar Ministerie uitvoerig hebben uitgelegd dat de werking van een EncroChat-toestel het gebruik daarvan aantrekkelijk maakt voor ‘personen die willen dat zijzelf en hun handelen niet door de justitiële autoriteiten wordt onderschept’, kort gezegd: voor criminelen. Bovendien acht de rechtbank het ook niet goed voorstelbaar dat de ‘gemiddelde burger’ net zoveel belang als criminelen zou hebben bij het gebruik van een EncroChat-toestel, dat slechts geschikt is voor communicatie met een beperkt aantal medegebruikers en waaraan hoge kosten zijn verbonden. De rechtbank schuift de enkele suggestie van de verdediging dan ook als onaannemelijk terzijde.
Conclusie
De verkrijging van de EncroChat-data levert geen vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. Evenmin is sprake van een inbreuk op artikel 6 EVRM.
5.1.4.
Heeft het gebruik van de EncroChat-data in Nederland rechtmatig plaatsgevonden?
Inleiding
Vooropgesteld wordt dat op het gebruik van de EncroChat-data in Nederland het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is, omdat het gaat om gebruik door de Nederlandse politie dat niet onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten heeft plaatsgevonden. De rechtbank moet dus beoordelen of bij het gebruik van de EncroChat-data in onderzoek
26Lemontsprake is van vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv waaraan in de strafzaak jegens verdachte in het onderzoek
26Douglasvillegevolgen moeten worden verbonden.
De verdediging heeft aangevoerd dat het gebruik van de data in strijd is met de artikelen 7, 8 en 11 Handvest, omdat er met de verwerking inbreuk is gemaakt op de in die artikelen vervatte grondrechten, terwijl die inbreuk gelet op het bepaalde in artikel 52 van het Handvest niet gerechtvaardigd was. De verdediging heeft in dit kader onder meer verwezen naar de Richtlijnen 2002/58 en 2016/680, de Verordening 2016/679 alsmede een aantal arresten van het Hof van Justitie. [19]
Het Openbaar Ministerie stelt dat een beroep op het Handvest niet opgaat, omdat de bepalingen uit het Handvest zijn gericht tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Dat is volgens het Openbaar Ministerie niet het geval, omdat het hier gaat om regels van opsporing en vervolging binnen een lidstaat en die vallen niet onder het recht van de Unie.
Toepasselijkheid Unierecht
Uit artikel 51 lid 1 Handvest volgt dat de bepalingen uit het Handvest zich richten tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Daarvan is sprake wanneer een juridische situatie binnen het toepassingsgebied (ook wel de werkingssfeer) van het Unierecht valt. [20] Wanneer nationale wetgeving wordt toegepast die is aangenomen ter omzetting van een richtlijn of een kaderbesluit, dan is sprake van het ten uitvoer brengen van Unierecht. De Europese Unie heeft het ‘Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit’ (hierna: Kaderbesluit) aangenomen. De artikelen 1 en 2 beogen harmonisatie van de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie, onder meer om grensoverschrijdende criminaliteit doeltreffender aan te kunnen pakken.
Deelneming aan een criminele organisatie was ten tijde van het aannemen van dit Kaderbesluit in Nederland al strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Nadat het Kaderbesluit is aangenomen is artikel 140 Sr wat betreft de strafbaarstelling niet gewijzigd, kennelijk omdat de Nederlandse regering van oordeel was dat Nederland met de bestaande strafbaarstelling al voldeed aan de verplichtingen die voortvloeiden uit het Kaderbesluit. Dat neemt niet weg dat het Kaderbesluit in werking is getreden. De strafbaarstelling zoals opgenomen in artikel 140 Sr past binnen de definitie van artikel 1 van het Kaderbesluit en daarmee vallen opsporing en vervolging ter zake van deelneming aan een criminele organisatie binnen de werkingssfeer van het Unierecht. Dat betekent dus dat met de opsporing en vervolging van deelneming aan een criminele organisatie het Unierecht ten uitvoer wordt gebracht, zodat de Nederlandse autoriteiten bij die opsporing en vervolging het Unierecht moeten eerbiedigen.
Gelet op het gevoerde verweer moet de rechtbank dus toetsen of bij het gebruik van de EncroChat-data is voldaan aan de bepalingen van het Handvest, meer in het bijzonder de artikelen 7, 8 en 52 van het Handvest. De verdediging heeft niet onderbouwd waarom sprake zou zijn van een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 11 Handvest, zodat dit artikel verder buiten beschouwing wordt gelaten.
In aanvulling op het voorgaande wordt nog opgemerkt dat uit artikel 52 lid 3 Handvest voortvloeit dat voor zover een grondrecht uit het Handvest overeenkomst met een grondrecht uit het EVRM, de betreffende bepaling uit het Handvest niet zo mag worden uitgelegd dat het minder bescherming biedt dan het overeenkomstige grondrecht uit het EVRM. Dit betekent dat de rechtbank het gebruik van de EncroChat-data ook moet toetsen aan artikel 8 EVRM.
Overigens geldt dat de rechtbank met het Openbaar Ministerie en de verdediging van oordeel is dat met het gebruik van de EncroChat-data is gehandeld binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2016/680. Deze Richtlijn ziet op de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten ten behoeve van de voorkoming, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen. Deze Richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Verderop in dit vonnis zal nader worden ingegaan op de vraag of bij de verwerking van de EncroChat-gegevens is gehandeld conform de uit die Richtlijn voortvloeiende verplichtingen. Op deze plaats volstaat de rechtbank met de opmerking dat – anders dan het Openbaar Ministerie heeft betoogd – omzetting van een Richtlijn in nationaal recht niet tot gevolg heeft dat een direct beroep op de bepalingen van die Richtlijn niet meer aan de orde is. Op alle nationale autoriteiten (dus niet alleen de rechter) rust de verplichting het nationale recht zoveel mogelijk uit te leggen en toe te passen in het licht van de bewoordingen en doelstellingen van de Richtlijn. Indien een burger van mening is dat het nationale recht in strijd is met een bepaling uit een Richtlijn, kan hij een beroep doen op de rechtstreekse werking van die bepaling, mits deze voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is om te worden toegepast door de nationale rechter.
Relevante bepalingen uit het Handvest
Voor de beoordeling van het verweer van de verdediging zijn de volgende bepalingen uit het Handvest relevant:
Artikel 7
Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.
Artikel 8
Eenieder heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht van inzage in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
Een onafhankelijke autoriteit ziet erop toe dat deze regels worden nageleefd.
Uit artikel 52 lid 1 Handvest volgt wanneer beperkingen op de grondrechten als bedoeld in de artikelen 7 en 8 zijn toegelaten:
Beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank is van oordeel dat bij de verwerking van de EncroChat-data sprake is van beperkingen op de grondrechten als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van het Handvest alsmede artikel 8 EVRM. De vervolgvraag die dan moet worden beantwoord is of die beperkingen voldoen aan de eisen die artikel 52 lid 1 van het Handvest daaraan stelt.
Wat is de grondslag voor het gebruik van de EncroChat-data?
In het voorgaande is overwogen dat de machtiging van de rechter-commissaris ex artikel 126uba Sv en 126t Sv de grondslag heeft gevormd voor het gebruik van de EncroChat-data door Nederlandse opsporingsambtenaren. Op grond van die machtiging mocht de EncroChat-data worden doorzocht en geanalyseerd door het onderzoeksteam 26Lemont, waarna de beschikbare informatie pas met andere onderzoeksteams mocht worden gedeeld nadat daarvoor aanvullende toestemming was verkregen van de rechter-commissaris. Uiteen is gezet dat voor het gebruik van de EncroChat-data door het onderzoeksteam 26Douglasville aanvullende toestemming is verkregen van de rechter-commissaris.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de artikelen 126uba Sv en 126t Sv de wettelijke grondslag zijn voor het gebruiken van de EncroChat-data. In artikel 126uba Sv is geregeld dat op bevel van de officier van justitie, na machtiging daartoe door de rechter-commissaris, kan worden binnengedrongen in een geautomatiseerd werk. Deze bevoegdheid omvat mede de vastlegging van gegevens die in dat geautomatiseerde werk zijn of worden opgeslagen. Voorts regelt artikel 126t Sv de bevoegdheid om communicatie te mogen opnemen. Uit beide bepalingen volgt niet dat deze bevoegdheden enkel mogen worden ingezet tegen personen van wie de identiteit bekend is: het gaat erom dat er een redelijk vermoeden moet zijn dat de persoon (al dan niet NN) betrokken is bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven. Hoewel in geen van beide artikelen expliciet benoemd is dat de door de inzet van deze bevoegdheden verkregen informatie mag worden doorzocht, is het naar het oordeel van de rechtbank evident dat deze bepalingen ook het gebruik van de informatie omvatten. Het in het kader van de opsporing mogen opnemen van communicatie en het mogen binnendringen in een geautomatiseerd werk waarbij gegevens mogen worden opgeslagen zonder dat die verder zouden mogen worden doorzocht, zou betrekkelijk zinloos zijn.
Uit de machtiging blijkt dat de rechter-commissaris inzicht heeft gehad in de toe te passen methode (in Frankrijk), waarna hij de gevraagde machtiging tot binnendringen onder bepaalde voorwaarden heeft verleend. Daarmee heeft de rechter-commissaris tevens toestemming gegeven voor het gebruik van de EncroChat-data. Dat de verkrijging van de EncroChat-data (door middel van het feitelijk binnendringen van de geautomatiseerde werken) is gedaan door en onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten maakt dit niet anders. Toetsing van dit gedeelte van het opsporingsonderzoek wordt – zoals hierboven overwegen – beperkt door het vertrouwensbeginsel. Het gaat erom dat de Nederlandse politie op grond van de 126uba Sv machtiging de van de Fransen ontvangen EncroChat-data heeft kunnen en mogen gebruiken.
Het voorgaande betekent dat in dit geval de inmenging van de Nederlandse politie in de communicatie en daarmee het privéleven van de individuele gebruiker, zoals dat wordt beschermd door de artikelen 7 en 8 Handvest en artikel 8 EVRM, bij wet is voorzien.
Proportionaliteit en subsidiariteit
De vervolgvraag is of is voldaan aan de uit artikel 52 lid 1 Handvest voortvloeiende eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdediging heeft in dit verband verwezen naar meerdere arresten van het Hof van Justitie. Deze arresten zijn niet één op één toepasbaar in deze zaak omdat ze veelal gaan over de uitleg van Richtlijn 2002/58 en het gevallen betreft waarin verplichtingen aan aanbieders van elektronische communicatiemiddelen worden opgelegd, zoals de verplichting tot algemene en ongedifferentieerde bewaring van de verkeers- en locatiegegevens van gebruikers. De rechtbank heeft al eerder geoordeeld dat Richtlijn 2008/58 niet van toepassing is, omdat activiteiten op strafrechtelijk gebied zijn uitgezonderd van de werkingssfeer. [21] De verdediging stelt zich inmiddels ook op het standpunt dat Richtlijn 2008/58 niet van toepassing is. Echter, de rechtbank is het met de verdediging eens dat dit niet wegneemt dat de kaders zoals geschetst in de door de verdediging aangehaalde arresten wel degelijk relevant kunnen zijn bij de beoordeling in deze zaak. Het Unierecht is immers van toepassing en aangezien de aangehaalde arresten gaan over de artikelen 7, 8 en 52 lid 1 Handvest kunnen zij wel degelijk handvatten bieden voor de beoordeling of de inbreuken op grondrechten in deze zaak gerechtvaardigd waren.
Bij de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit stelt de rechtbank voorop haar oordeel dat bij de EncroChat-hack geen sprake is geweest van algemene en ongedifferentieerde dataverzameling, zoals hierboven overwogen. De rechtbank volgt de verdediging dus niet in het primaire standpunt.
De verdediging heeft als subsidiair standpunt aangevoerd dat –mocht de rechtbank oordelen dat geen sprake is van algemene en ongedifferentieerde dataverzameling– ook niet wordt voldaan aan de vereisten van een strikte noodzaak (als bedoeld in artikel 52 lid 1 Handvest) voor beperking van de grondrechten van de artikelen 7 en 8 Handvest. De verdediging onderbouwt dit door te stellen dat de EncroChat-hack niet beantwoordt aan de doelstellingen van het Openbaar Ministerie. De verdediging miskent hiermee dat blijkens artikel 52 lid 1 van het Handvest beperkingen kunnen worden gesteld op de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden
‘indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan de door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’.De vraag of is voldaan aan de specifieke doelstellingen van het Openbaar Ministerie in het onderzoek
26Lemontis niet relevant. Uit de onderzoeksbevindingen in
26Douglasvilleblijkt evident dat de beperkingen op de grondrechten zoals vervat in de artikelen 7 en 8 Handvest beantwoorden aan het algemeen belang of de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Immers zijn de grondrechten ingeperkt met als doel bestrijding van zware, gewelddadige criminaliteit, die naar zijn aard en/of door het georganiseerd verband waarin zij wordt gepleegd, de rechtsorde ernstig ontwricht
.Dat betekent dat de rechtbank ook dit betoog verwerpt.
Tot slot stelt de verdediging dat niet aan de eisen van subsidiariteit is voldaan, omdat ook met andere onderzoeken had kunnen volstaan. De verdediging voert ter onderbouwing van deze stelling in grote lijnen dezelfde argumenten aan als die ten grondslag zijn gelegd aan de stelling dat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit, maar legt niet uit met welke onderzoeken in haar visie had kunnen worden volstaan. Daar staat tegenover dat de rechter-commissaris – zo blijkt uit de 126uba Sv machtiging – gemotiveerd heeft geoordeeld dat de informatie niet op een andere, effectieve en minder ingrijpende wijze te verkrijgen en te gebruiken was. Gelet hierop en in het licht van het gestelde, ziet de rechtbank geen redenen om te oordelen dat het gebruik van de EncroChat-data in strijd is met de beginselen van subsidiariteit.
Wet politiegegevens en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Met de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wsjg) is Richtlijn 2016/680 geïmplementeerd. Deze Richtlijn is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten ten behoeve van de voorkoming, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen. De Richtlijn beoogt te waarborgen dat de gegevens die door de autoriteiten worden verzameld op een legitieme wijze worden verwerkt, voor legitieme doelen worden verzameld en verwerkt, en op passende wijze worden beschermd tegen ongeoorloofde en onrechtmatige verwerking.
De verdediging heeft betoogd dat de Wpg de wettelijke grondslag vormt voor het gebruik van de data. Het gaat de verdediging om het gebruik van de data voordat deze met onderzoek
26Douglasvilleis gedeeld. Hierboven is uiteengezet dat de rechtbank van oordeel is dat de 126uba Sv machtiging de wettelijke grondslag vormt voor het gebruik van de data. Dit geldt voor zowel het gebruik in
26Lemontals het (na aanvullende toestemming daartoe) gebruik in
26Douglasville. Dat betekent dat het verweer reeds daarom wordt verworpen.
Dit neemt niet weg dat het bewaren van de data valt binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2016/680. De rechtbank gaat echter niet verder in op de verweren die de verdediging in dit verband heeft gevoerd, omdat deze niet tot het oordeel kunnen leiden dat het gebruik van de data in de strafzaak tegen verdachte onrechtmatig is. De Wpg (noch de Wsjg) bevat enig belangrijk strafvorderlijk voorschrift, zodat de vragen in hoeverre deze voorschriften van toepassing zijn en of conform deze voorschriften is gehandeld geen vragen zijn die de rechtbank in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv dient te beantwoorden, noch vragen die beantwoord moeten worden bij de toetsing of sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Conclusie
Het gebruik van de EncroChat-data in Nederland heeft rechtmatig plaatsgevonden. Er is geen sprake van schending van de artikelen 7, 8 en 52 lid 1 Handvest en evenmin van artikel 6 en 8 EVRM, zodat ook van vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv geen sprake is. Ook dit verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
5.1.5.
Voorwaardelijk verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen
De verdediging heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie, onder de voorwaarde dat de rechtbank de verweren met betrekking tot de artikelen 7, 8 en 52 lid 1 Handvest niet honoreert. Nu dit laatste niet het geval is, is de voorwaarde ingetreden en zal de rechtbank beslissen op het verzoek.
Om een uniforme toepassing van het EU-recht te waarborgen, voorziet art. 267 EU-werkingsverdrag in een samenwerking tussen het Hof van Justitie en nationale rechtscolleges: bestaat onduidelijkheid over de vraag hoe een bepaling van gemeenschapsrecht moet worden toegepast of uitgelegd, dan heeft de nationale rechter de mogelijkheid -en in sommige gevallen de verplichting- deze vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie. Art. 267 EU-werkingsverdrag bepaalt tevens dat gerechten waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep
verplichtzijn zich tot het Hof te wenden wanneer zich vragen met betrekking tot de toepassing of uitleg van EU-recht voordoen.
De rechtbank stelt voorop dat zij bevoegd is tot het stellen van prejudiciële vragen, maar daartoe niet verplicht is. Ook merkt de rechtbank op dat het initiatief om een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie voor te leggen uitsluitend door de nationale rechterlijke instanties kan worden uitgeoefend, ongeacht of partijen in het hoofdgeding al dan niet de wens hebben geuit dat de rechter zich tot het Hof van Justitie wendt.
Het Hof van justitie heeft met betrekking tot het aanhangig maken van de prejudiciële procedure een aantal aanbevelingen gegeven [22] , waaronder:
5.
De rechterlijke instanties van de lidstaten kunnen zich tot het Hof wenden met een vraag over de uitlegging of de geldigheid van het recht van de Unie wanneer zij van oordeel zijn dat een beslissing van het Hof daarover noodzakelijk is om uitspraak te kunnen doen (zie artikel 267, tweede alinea, VWEU). Een prejudiciële verwijzing kan met name bijzonder nuttig zijn wanneer voor de nationale rechterlijke instantie een nieuwe uitleggingsvraag wordt opgeworpen die van belang is voor de uniforme toepassing van het recht van de Unie, of wanneer de bestaande rechtspraak niet voldoende duidelijk is voor een nieuw feitelijk of rechtskader.
De meervoudige strafkamer in de rechtbank Amsterdam heeft geen vraag in de zaak
26Douglasvilleover de uitleg of de geldigheid van het recht van de Unie waarop zij het antwoord van het Hof van Justitie noodzakelijk vindt voordat zij zelf uitspraak kan doen. Het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen wordt daarom afgewezen.
5.1.6.
Voorwaardelijk verzoek op het voorwaardelijk verzoek
Indien de rechtbank het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen afwijst, verzoekt de verdediging om heropening van het onderzoek ter terechtzitting en voeging van de volgende stukken aan het dossier.
- De JIT-overeenkomst tussen Nederland en Frankrijk;
- De Europese Opsporingsbevelen (EOB’s) die vanuit onderzoek Bismarck naar Frankrijk zijn gestuurd;
- Het proces-verbaal van verdenking jegens het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde personen;
- De Franse machtigingen voor de inzet van de interceptietool, alsmede de vorderingen daartoe en de onderliggende aanvragen c.q. onderbouwingen.
De verdediging stelt dat de rechtbank kennelijk meent dat het Hof van Justitie niet voldoende kan worden geïnformeerd over de feiten en het rechtskader om prejudiciële vragen te beantwoorden, maar dat dit betekent dat de rechtbank zichzelf ook onvoldoende geïnformeerd acht om op de verweren te reageren.
Zoals hierboven overwogen ziet de rechtbank geen noodzaak tot het stellen van prejudiciële vragen over de uitleg of de geldigheid van het recht van de Unie, omdat zij zich voldoende voorgelicht acht om uitspraak te kunnen doen. Om dezelfde reden ziet de rechtbank geen redenen het onderzoek te heropenen en de verzochte stukken aan het dossier toe te voegen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
5.2.
Feiten in het onderzoek 26Douglasville
5.2.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van feit 1 heeft het Openbaar Ministerie – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Verdachte [verdachte] heeft een verklaring gegeven voor de herkomst van de contante geldbedragen, die er – kort gezegd – op neer komt dat de bedragen afkomstig zijn van een geldleningsovereenkomst ter hoogte van € 500. 000 ,- die verdachte in 2014 is overeengekomen met de heer [naam 1] . Deze verklaring over de gestelde alternatieve herkomst van de geldbedragen is echter gelet op meerdere onderzoeksbevindingen volstrekt onaannemelijk. Zo heeft verdachte hier niet van meet af aan over verklaard, maar pas tijdens zijn vierde verhoor bij de politie, waarin hij toen vergeten was van wie hij het geldbedrag had geleend. Ook de gang van zaken die verdachte heeft geschetst, is opmerkelijk, nu hij het geld naar eigen zeggen niet heeft nageteld en niet hoefde te tekenen voor ontvangst. Daarnaast heeft verdachte wisselend verklaard over de coupures waarin hij het geld heeft opgehaald. Ook is zijn verklaring deels concreet, en deels niet concreet, onder meer omdat hij geen nadere vragen heeft willen beantwoorden over de geldstromen die het gevolg zijn geweest van de lening. Volgens het Openbaar Ministerie duidt een feitelijk renteloze geldlening van een half miljoen euro waarbij geen enkele vorm van zekerheid is bedongen door de geldverstrekker –en waarbij uiterst summiere voorwaarden zijn gesteld– op een schijnconstructie. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte een stelselmatige wanbetaler is en zelfs van aanwijzingen dat de contanten waarover verdachte beschikte afkomstig zijn van de criminele organisatie waarvoor de uitgaven werden gedaan en dat verdachte daar verantwoording voor moest afleggen.
Gelet op het voorgaande kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de contante geldbedragen, waaruit de daaropvolgende betalingen zijn gefinancierd, een legale herkomst hebben en kan een criminele herkomst van alle gelden in de tenlastegelegde transacties als enige aanvaardbare verklaring gelden.
Nu verdachte een onaannemelijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld, hij enorme contante bedragen giraal heeft overgemaakt, schijnconstructies heeft opgezet en verhullende omschrijvingen heeft gebruikt bij overboekingen, kan bewezen worden dat verdachte bekend was met de criminele herkomst van de gelden.
De meerdere contante stortingen en girale transacties over een langere periode, waarbij tussen deze herhaalde handelingen een zeker verband bestaat en de omstandigheid dat verdachte methodisch te werk ging, maken dat sprake is van gewoontewitwassen.
Ten aanzien van feit 2 heeft het Openbaar Ministerie – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte binnen de criminele organisatie een faciliterende rol heeft vervuld en daarmee onmisbaar was voor de organisatie. Verdachte heeft in die rol onder meer gezorgd voor de betalingen van huur van de loodsen, met geld uit criminele bron, en legde daarvoor verantwoording af bij verdachte [medeverdachte 2] . Daarnaast heeft hij rekeningen betaald van de huur (en borg) voor woningen en auto’s waar deelnemers van de criminele organisatie gebruik van maakten. De deelnemers konden zo onder de radar leven en bewegen. Verdachte heeft hierbij nauw samengewerkt met verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] en onderhield contact met verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] .
5.2.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging –kort gezegd– aangevoerd dat verdachte al op 12 november 2020 een meer gedetailleerde verklaring over deze leenovereenkomst heeft afgelegd die verifieerbaar is. Verdachte heeft in 2014 een bedrag van € 500. 000 geleend van de heer [naam 1] en een bedrag van € 30. 000 van de heer [naam 2] . [naam 1] woont in Suriname en is familie van [naam 3] . Door een relatie van [naam 1] is een overeenkomst opgesteld die in Suriname in aanwezigheid van cliënt en [naam 1] is ondertekend. Deze overeenkomst is door cliënt overhandigd aan het opsporingsteam. De contante stortingen kunnen worden verklaard door het geld dat afkomstig is van deze leenoverkomst. Het geld heeft verdachte afgehaald in Rotterdam en bestond hoofdzakelijk uit coupures van € 500,-. Dat [naam 1] uiteindelijk niet als getuige kon worden gehoord ligt niet aan de verdediging, die heeft meer gedaan dan volgens het stappenplan van haar kon worden verwacht. Volgens de verdediging heeft het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek naar [naam 1] verricht naar aanleiding van gegevens die door de nicht van [naam 1] tijdens het onderzoek zijn verstrekt en ook niet naar het bedrijf waar verdachte het geld heeft opgehaald. Bij die stand van zaken kan niet worden uitgesloten dat verdachte een lening heeft afgesloten bij [naam 1] en daardoor de beschikking heeft gekregen over een contant geldbedrag van € 500. 000 ,-., aldus de verdediging. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging –kort gezegd– aangevoerd dat het klopt dat verdachte degene is geweest die de loodsen en appartementen heeft gehuurd en dat hij bemoeienis had bij enkele voertuigen die in het dossier voorkomen. Verdachte is echter nagenoeg bij geen enkele loods waargenomen, behalve in een enkel geval bij de aanvang van de huurperiode. Verder is er geen bewijs waaruit blijkt dat verdachte wetenschap had van het bestaan van een criminele organisatie en ook niet dat hij wetenschap droeg van de genoemde oogmerken in de tenlastelegging.
5.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
5.2.3.1.
Identificatie EncroChat-gebruikers
Uit het dossier blijkt van een uitwisseling van chats (berichten) die kennelijk betrekking hebben op ernstige gepleegde en/of nog te plegen geweldsdelicten. De inhoud van de chats en de tijdstippen van verzenden van de chats vormen een substantieel deel van de bewijsvoering door het Openbaar Ministerie. De chatuitwisseling vond plaats via EncroChat-accounts, telkens onder een door de gebruiker van het desbetreffende account zelfgekozen (Engelse) bijnaam.
Op 13 juni 2020 stuurde EncroChat een bericht uit naar zijn gebruikers met de mededeling dat de server gehackt was door de politie. Er zijn bij de aanhoudingen en doorzoekingen, verricht vanaf 22 juni 2020, geen EncroChat-toestellen aangetroffen op de doorzochte adressen of bij de verdachten.
Bij de onderzoeksbevindingen in het dossier bevinden zich ook berichten die via de berichtendienst ‘Telegram’ zijn verzonden. Telegram is een app, vergelijkbaar met WhatsApp, die op iedere telefoon is te downloaden. Ook gebruikers van Telegram kunnen berichten uitwisselen en communiceren met gebruikmaking van nicknames of bijnamen.
Verdachten, door de politie en ter terechtzitting geconfronteerd met onderzoeksbevindingen, hebben zich overwegend beroepen op hun zwijgrecht dan wel ontkend dat zij gebruik maakten van EncroChat. Ook voor wat betreft de bijnamen en gebruikersnamen hebben verdachten overwegend ontkend of gezwegen.
Voor het antwoord op de vraag of een gebruiker van een bepaalde gebruikersnaam kan worden geïdentificeerd heeft de politie onder meer gekeken naar onderlinge verbanden tussen de inhoud van chatberichten, het taalgebruik in chatberichten, paallocaties van EncroChat- en telefoontoestellen, de inhoud en tijdstippen van afgeluisterde telefoongesprekken, tijdstippen van chatberichten, observaties (al dan niet met camera’s) en de tijdstippen en locaties daarvan, afbeeldingen van verstuurde foto’s, in beslag genomen goederen en naar dat wat men wist over de persoonlijke omstandigheden van de in het onderzoek al naar voren gekomen verdachten. In die verbanden zijn aanwijzingen gevonden voor de identiteit van de gebruiker. De politie en het Openbaar Ministerie hebben ten aanzien van een aantal gebruikersnamen geconcludeerd dat op basis van de gevonden aanwijzingen de identiteit van de gebruiker kan worden vastgesteld.
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is of op basis van de onderzoeksbevindingen in het dossier vastgesteld kan worden welke accounts/bijnamen door welke afzonderlijke verdachten zijn gebruikt in de tenlastegelegde periode en welke bijnaam op welke verdachte ziet.
Gelet op de samenhang van diverse onderzoeksbevindingen kunnen ook de vaststelling van de gebruikte bijnamen van andere gebruikers relevant zijn voor de identificatie van een gebruiker.
De behandeling van de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] is aangehouden voor onbepaalde tijd. De rechtbank zal gelet op de samenhang van de bevindingen betreffende
[medeverdachte 2] met de overige onderzoeksbevindingen echter ook de identiteit van
[bijnaam 1]en de aan [medeverdachte 2] gekoppelde bijnamen vaststellen en tevens onderbouwen, mede nu de verdediging van een aantal medeverdachten naar het verweer van [medeverdachte 2] met betrekking tot de identificatie van
[bijnaam 1]heeft gewezen.
Datzelfde geldt voor de op [datum moord] vermoorde [naam 4] . [naam 4] kwam, onder meer als gebruiker van EncroChat-accounts, in diverse onderzoeken naar voren. Gelet op de samenhang van bepaalde onderzoeksgegevens betreffende [naam 4] , met onderzoeksgegevens die van belang zijn voor de identificatie van medeverdachten, zal ook bij de identificatie van [naam 4] als gebruiker van een aantal EncroChat-accounts worden stilgestaan.
Algemene context onderzoeksbevindingen identificatie
Voordat het onderzoek
26Douglasvillestartte was een aantal verdachten al als verdachte in beeld bij de politie in het kader van andere strafrechtelijke onderzoeken. Op 20 juni 2019 was onderzoek
26Antigogestart, een onderzoek naar grootschalige drugshandel en de voorbereiding van moord, waarin onder meer [medeverdachte 2] als verdachte was aangemerkt. [23] In de loop van onderzoek
26Antigokwam een loods aan de [adres 2] in Wouwse Plantage in beeld, die gehuurd bleek door betalingen via rekeningen gelieerd aan [verdachte] . Het vermoeden bestond dat deze loods door of ten behoeve van [medeverdachte 2] werd gehuurd. Op 7 april 2020 werd de nabije omgeving van de loods aan de [adres 2] te Wouwse Plantage geobserveerd. [24] Op 22 april 2020 vond, in het kader van onderzoek
26Douglasville,een inkijk in de loods aan de [adres 2] in Wouwse Plantage plaats [25] en werden camera’s geplaatst in en buiten de loods. [26] Uit onderzoek
26Antigozijn verschillende gecommuniceerde tekstberichten, uitgewerkte afgeluisterde telefoongesprekken, beschrijvingen van camerabeelden en observaties toegevoegd aan het dossier
26Douglasville. [27]
[medeverdachte 4] , [naam 4] en [medeverdachte 5] waren, behalve
in 26Douglasville,ook in beeld als verdachten in onderzoek
26Tumwater, een onderzoek naar handel in verdovende middelen. [medeverdachte 4] was daarnaast in beeld als verdachte in de onderzoeken
26Sartellen
26Branson.
Begin 2020 wordt gestart met het onderzoek
26Lemont,gericht op EncroChat en daaraan gelieerde personen. Op 1 april 2020 hebben de Nederlandse autoriteiten voor het eerst data verkregen die rechtstreeks afkomstig waren van de Nederlandse EncroChat-toestellen. Er werd in
26Lemontonder andere vanaf 8 april 2020 data verkregen van het EncroChat-toestel met IMEI-nummer [nummer 4] (hierna: * [nummer 4] ), met daaraan gekoppeld de gebruikersnaam ‘
[gebruikersnaam 2] ’(hierna:
[bijnaam 1]), waarvan het onderzoeksteam vermoedde dat dit gebruikt werd door [medeverdachte 2] . De voor de verdenking jegens [medeverdachte 2] relevant geachte chatgesprekken zijn aan het onderzoeksteam van
26Douglasvilleter beschikking gesteld. Uit de berichten en de door
[bijnaam 1]gestuurde foto’s rees het vermoeden dat
[bijnaam 1]een wederrechtelijke vrijheidsberoving dan wel een ander zwaar geweldsmisdrijf aan het voorbereiden was. Op door
[bijnaam 1]verzonden foto’s waren ( zee )containers in een loods te zien, containers die kennelijk aan de binnenkant verbouwd werden. In één container was op foto’s een behandelstoel te zien, met riemen om de armen en benen te fixeren. Op één van de verstuurde foto’s waren de opvallend langwerpige dakramen van een loods te zien. Deze foto is vergeleken met een foto van Google Maps van de loods in Wouwse Plantage die in
26Antigoal in beeld was gekomen en men kwam tot de conclusie dat de loods op de foto dezelfde loods kon betreffen als de loods in Wouwse Plantage, die in onderzoek
26Lemontnaar voren was gekomen. [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij iets met die loods te maken had, in verband met hennepkweek. [28]
EncroChat-toestellen en -accounts
Een EncroChat-toestel betreft een op een telefoon lijkend toestel, voorzien van een simkaart en beveiligd met twee wachtwoorden: een lang wachtwoord om het toestel op te starten als het langer dan 24 uur vergrendeld was en een korter wachtwoord om de telefoon te ontgrendelen als de telefoon korter dan 24 uur vergrendeld was. Deze wachtwoorden konden door de gebruiker worden ingesteld. EncroChat-gebruikers konden alleen één-op-één communiceren met een andere EncroChat-gebruiker, maar pas nadat deze over en weer elkaars username onder een zelfgekozen nickname hadden opgeslagen in de contactlijst. Een chat (bericht) kon bestaan uit tekstberichten en foto’s. [29]
In onderzoek
26Douglasvillezijn vele EncroChat-gebruikersnamen naar voren gekomen. Een gebruikersnaam (username) bestond steeds uit een bijnaam, gevolgd door ‘@EncroChat.com’ Kortheidshalve worden de accounts en de gebruikers hierna meestal alleen met hun bijnaam aangeduid, cursief weergegeven. Dus in plaats van bijvoorbeeld ‘de gebruiker van het EncroChat-toestel met daaraan gekoppeld de gebruikersnaam ‘
[gebruikersnaam 1] ’zal hierna kortheidshalve worden gesproken over
[gebruikersnaam 1] .
In
26Douglasvillezijn diverse bevindingen uit de hierboven (onder ‘context’) genoemde onderzoeken gecombineerd om tot identificatie van de gebruikersnamen te kunnen komen. Die identificaties hangen veelal met elkaar samen en versterken elkaar over en weer.
[medeverdachte 2]
‘ [bijnaam 2] ’ of de aanduiding ‘’
Uit diverse EncroChat-berichten is gebleken dat
[bijnaam 3],
[bijnaam 4]en
[bijnaam 5]in hun chats spreken over iemand die ze ‘ [bijnaam 2] ’ noemen en deze persoon (ook) aanduiden met kortweg ‘’, de emoticon van een gebogen arm met aangespannen biceps (hierna: ). [30]
In een EncroChat-gesprek van 27 maart 2020 tussen
[bijnaam 3]en
[bijnaam 5]wordt onder meer het volgende uitgewisseld:
[bijnaam 3]Heb je mail
[bijnaam 5]Nee geef ze mail maar
[bijnaam 3][bijnaam 1] .
Uit deze chat zou kunnen worden opgemaakt dat met en
[bijnaam 1]dezelfde persoon wordt bedoeld. Datzelfde valt op de maken uit een chat van 4 april 2020 tussen
[bijnaam 3]en
[bijnaam 5]en een chat van 31 maart 2020 tussen
[bijnaam 4]en
[bijnaam 3] . [31]
Ook uit de inhoud van de chats tussen
[bijnaam 1]en
[bijnaam 5] ,betreffende auto’s en gestolen kentekenplaten en de chats tussen
[bijnaam 1]en
[bijnaam 3]over benodigde auto’s, gevolgd door het al genoemde verwijzen naar
[bijnaam 1]in antwoord op de vraag naar de mail van , sterkt de conclusie dat met ‘ [bijnaam 2] ’ bedoeld wordt
[bijnaam 1] . [32]
De rechtbank stelt dan ook vast dat met ‘ [bijnaam 2] ’ en de emoticon ‘’ gedoeld werd op
[bijnaam 1] .
Persoon verdachte [medeverdachte 2] , feiten en omstandigheden
Uit de periode vanaf ongeveer medio 2018 tot de datum van zijn aanhouding, 22 juni 2020, staan de volgende feiten en omstandigheden over [medeverdachte 2] vast, die door hem ook niet zijn betwist.
[medeverdachte 2] , een man met een opvallend gespierd en breed postuur, runde sportschool [naam sportschool] aan de [naam sportschool] . Hij heeft twee kinderen, [naam 5] en [naam 6] .
[medeverdachte 2] stond ingeschreven op het adres [adres 3] , evenals zijn kinderen en de moeder van de kinderen, [naam 7] .
[medeverdachte 2] had een relatie met [naam 8] , van wie de roepnaam [naam 9] is. [naam 8] runde een autowasstraat aan de [adres 4] . Uit onderzoek bleek dat
[medeverdachte 2] overdag regelmatig verbleef op, of in de directe omgeving, van de [adres 4] . In het verleden had hij gewoond op het adres [adres 5] .
[medeverdachte 2] stond op een dodenlijst. Hij wilde ‘onder de radar’ blijven en verbleef daarom op diverse adressen, waar hij niet stond ingeschreven. Voor hem werden onder meer een woning aan de [adres 6] gehuurd en (vervolgens) een woning aan de [adres 7] . Beide adressen betroffen appartementen, gelegen boven winkelcentrum [naam winkelcentrum] . Onder de appartementencomplexen bevond zich een parkeergarage, de [naam parkeergarage] .
De betalingen voor die appartementen werden gedaan via [verdachte] , ook wel aangeduid met
(die) [bijnaam 6]of
[bijnaam 7], die ook de loods in Wouwse Plantage had gehuurd. [medeverdachte 2] had betrokkenheid bij die loods.
[medeverdachte 2] had de beschikking over een gepantserde BMW X5 (kenteken [nummer 2] ) en een gepantserde Volkswagen Passat (kenteken [nummer 3] .
[naam 10] , vermoord op 5 mei 2019, was bij leven een vriend van [medeverdachte 2] .
[naam 11] is een contact van [medeverdachte 2] , beiden waren ook verdachte in onderzoek
26Antigo.
Verklaring verdachte [medeverdachte 2]
ontkent stellig dat hij
[bijnaam 1]en/of
[bijnaam 2]en/of
[bijnaam 8]en/of
[bijnaam 10]
en/of
[bijnaam 9]en/of
[bijnaam 11]is of is geweest. Hij heeft verklaard dat
[bijnaam 1]zich heel dicht in zijn omgeving bevond maar dat hij niet wil zeggen wie het was; de politie moet beter zoeken en niet alleen vanuit hun tunnelvisie naar bevestiging van hun hypothese zoeken. [33]
In reactie op bovenstaande onderzoeksbevindingen heeft hij, onder meer, verklaard dat de BMW X5 en de VW Passat behalve door hem ook door anderen werden gebruikt en dat de politie verkeerde conclusies trekt uit de onderzoeksbevindingen.
Ter terechtzitting van 12 augustus 2021 heeft hij desgevraagd bevestigd dat hij degene was die het wachtwoord waar ‘ [naam 12] ’ in voorkomt had ingevoerd op een EncroChat-toestel. Hij had, zo verklaarde hij, dat toestel echter teruggegeven aan degene van wie hij het had gekregen, met de bijbehorende wachtwoorden op een notitie erbij. Dat was meende hij in februari/maart (de rechtbank begrijpt: 2020) geweest, in ieder geval vóór de start van onderzoek
26Douglasville.Hij had het toestel niet lang in gebruik gehad. Hij wil niet zeggen van wie hij het toestel had gekregen en aan wie hij het had teruggegeven. In mei 2020 had hij, aldus [medeverdachte 2] , een ander EncroChat-toestel gekregen van een andere bron. Hij heeft eveneens bevestigd dat hij betrokkenheid had bij de loods in Wouwse Plantage
.
Kort samengevat komt de uitvoerige schriftelijke verklaring van [medeverdachte 2] , opgesteld op basis van het volledige dossier en de onderzoeksbevindingen van de politie, neer op het bevestigen van de meeste onderzoeksbevindingen in het dossier, maar het betwisten van de conclusies die daaruit worden getrokken.
[bijnaam 1]
Op het toestel van , met IMEI nummer * [nummer 4] [34] was (vanaf 4 mei 2021) een printertap aangesloten [35] . Omdat het toestel soms was ontkoppeld van het netwerk gaf het niet altijd
locatiegegevens, mogelijk omdat het toestel dan was uitgeschakeld. [36] Het wachtwoord van het
[bijnaam 1]-toestel bleek ‘ [wachtwoord 1] ’. Uit onderzoek is gebleken dat ook het wachtwoord ' [wachtwoord 2] ' vijfmaal was ingevoerd om het
[bijnaam 1]-toestel te ontgrendelen. Dit wachtwoord vormt een link met [medeverdachte 2] , omdat gebleken is dat hij tot en met 2016 eigenaar was van een perceel aan het [adres 5] , met postcode [postcode 2] . [37]
Op 8 april 2020 stuurt
[bijnaam 1]foto’s naar
[bijnaam 3]van een loods waarin zeecontainers staan. Uit ingesteld onderzoek bleek dat de uiterlijke kenmerken van de loods op de foto's sterk overeenkwamen met die van de loods aan de [adres 2] te Wouwse Plantage (loods 1), die naar voren was gekomen in het onderzoek naar o.a. [medeverdachte 2] . [38]
Wegens het vermoeden dat [medeverdachte 2] de gebruiker van het
[bijnaam 1] -toestel was, zijn ter identificatie vervolgens verschillende observaties op hem gedaan en vergeleken met de gegevens van de printertap.
Op 19 april 2020 omstreeks 19:47 uur werd gezien dat een BMW X5 ( [nummer 2] ) in Den Haag in de parkeergarage [naam parkeergarage] (de [naam parkeergarage] , gevestigd in perceel [adres 8] ) parkeerde [39] .
Op 20 april 2020 werd een observatie verricht op [medeverdachte 2] . De observanten werd continu de locatie doorgegeven van de telecommunicatiemasten waar het toestel van
[bijnaam 1]contact mee maakte. [40] Tot 10:10 uur straalde het
-toestel verschillende masten in dezelfde omgeving aan. Om 10:11 uur zag het observatieteam dat de BMW X5 ( [nummer 2] ) vertrok uit de parkeergarage [naam winkelcentrum] , gelegen onder het appartementencomplex waarin het perceel [adres 7] is gevestigd. Er zaten twee personen in de BMW X5. Op de printertap zag men dat het
[bijnaam 1] -toestel vervolgens verschillende zendmasten langs de A12 vanuit Den Haag richting Utrecht aanstraalde. Het observatieteam zag dat omstreeks 10:51 uur de BMW X5 ( [nummer 2] ) op de Burgemeester van der Heidelaan ter hoogte van de Ridderhoflaan te Utrecht (Vleuten) geparkeerd werd. [41] Het
[bijnaam 1]-toestel straalde om 10:50 uur een mast aan in de directe omgeving van de Burgermeester van der Heidelaan. Om 10:54 uur zag het observatieteam dat vanaf de bestuurderszijde van de BMW X5 ( [nummer 2] ) [naam 8] uitstapte en aan de passagierskant [medeverdachte 2] uitstapte.
Op 23 april 2020 werd aan de hand van de telecom-locatiegegevens vastgesteld dat vanaf 10:23 uur het
[bijnaam 1]-toestel vanuit centrum Den Haag verschillende zendmasten in de richting van Utrecht aanstraalde en vervolgens om 10:59 uur meerdere telecom-masten in Vleuten gebruikte. Hierna was het toestel losgekoppeld van het netwerk en gaf het geen locatiegegevens. [42]
Om 13:42 werd geobserveerd dat de zwarte BMW X5 ( [nummer 2] ) zonder inzittenden stond geparkeerd op de Prof. Titus Brandsmalaan te Vleuten. Gezien werd dat om 15:34 uur
[medeverdachte 2] aan kwam lopen en om 15:35 instapte als bestuurder van de BMW X5 op de Titus Brandsmalaan en vertrok. [43] Vanaf 16:17 uur bewoog het
[bijnaam 1]-toestel via het aanstralen van zendmasten vanuit Vleuten, via de Meern, (weer terug) in de richting van Den Haag. [44]
Op 24 april 2020 is aan de hand van de locatiegegevens van telecommasten waargenomen dat het
[bijnaam 1]-toestel ’s ochtends vanuit het Centrum Den Haag in de richting van Utrecht verplaatste en om 11:17 uur als laatste een telecommast op de locatie Mostperenlaan 1 te Vleuten gebruikte. De betreffende telecommast geeft dekking over het gebied waar het observatieteam om 12:12 uur de BMW geparkeerd zag staan aan de Burgemeester van der Heidelaan. [medeverdachte 2] is niet waargenomen. [45] Na 11:17 uur is het
[bijnaam 1]-toestel ontkoppeld van het netwerk en werden geen locatiegegevens doorgegeven, tot 17:24 uur. Om 17:24 uur gebruikt het
[bijnaam 1]-toestel een telecommast te Breukelen (Broekdijk Oost) en daarna verplaatste het zich blijkens de aangestraalde masten richting Den Haag.
De rechtbank overweegt dat uit de samenhang van bovenstaande onderzoeksbevindingen kan worden opgemaakt dat het
[bijnaam 1]-toestel (IMEI-nummer * [nummer 4] ) op de dagen en de tijdstippen dat van [medeverdachte 2] werd geobserveerd, een telecommast in de directe omgeving van die observaties gebruikte, waarbij de dekking van die mast samen viel met de locatie waar [medeverdachte 2] en/of de BMW en/of de Volkswagen Passat ( [nummer 3] op dat moment werden waargenomen. De rechtbank ziet hierin een aanwijzing die wijst naar [medeverdachte 2] als mogelijke gebruiker van
[bijnaam 1] .
Op 19 mei 2020 werd tussen 14:47 en 14:50 een EncroChat tussen
[bijnaam 1],
[bijnaam 13]en
[bijnaam 12]gevoerd: [46]
[bijnaam 1][bijnaam 8] ik moet je spoed zien
Voor klus
[bijnaam 12]Oke zeg maar waar kom ik gelijk [bijnaam 8]
Moet ik nou naar de gym komen
[bijnaam 1]Nee ik ben net klaar
Ga nu rijden maar dh
[bijnaam 12]Oke zou ij nou daar komen [bijnaam 8] (…)
[bijnaam 1]Zal ik je appen als ik dh ben
Spreken we daar af
Denk met 2 uurtjes
Doen we wandelen in dat park
[bijnaam 12]Oke toptop
Naar aanleiding van deze chat vond op 19 mei 2020 een observatie op het Malieveld in Den Haag plaats. Hierbij werd onder andere om 17:10 uur [medeverdachte 8] in een VW Caddy ( [nummer 5] ) waargenomen in de omgeving van de Bezuidenhoutseweg te Den Haag. Om 17:40 uur werd gezien dat [medeverdachte 8] op een bankje ging zitten in het Koekamppark naast de Bezuidenhoutseweg en om 18:20 uur zat ook [medeverdachte 3] op het bankje. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] waren in gesprek met elkaar. Na een tijdje liepen ze weg. Om 18:46 uur werd waargenomen dat ze
[medeverdachte 2] ontmoetten. Om 19:43 uur werd gezien dat ze gedrieën richting Bezuidenhoutseweg liepen. [medeverdachte 8] liep vervolgens terug naar de VW Caddy en reed daarin weg.
Mastlocatiegegevens IMEI * [nummer 4] : [47]
Tussen 18:34 uur en 20:03 uur gebruikte het toestel van
[bijnaam 1](IMEI-nummer * [nummer 4] ) meerdere telecommasten rondom het Malieveld die dekking gaven over de locatie waar
[medeverdachte 2] werd waargenomen door het observatieteam.
Als de gebruiker van
[bijnaam 13]is [medeverdachte 3] geïdentificeerd en als de gebruiker van
[bijnaam 12] '[medeverdachte 8] , zie hieronder.
De rechtbank ziet in de samenhang van bovenstaande onderzoeksresultaten opnieuw een aanwijzing dat [medeverdachte 2] mogelijk
[bijnaam 1]is.
Op 1 juni 2020 vond de volgende chat tussen
[bijnaam 14]en
[bijnaam 1]plaats: [48]
[bijnaam 14]Even afspreken?
[bijnaam 1]Ja kan ben nu in ut.
Ga zo reizen naar sh. Dh. Zeg maar”.
[bijnaam 14]16:00
[bijnaam 1]Oke top
Parkwandeling?
[bijnaam 14]Ja is goed maat.
Op 1 juni 2020 om 16:04 uur straalde het
[bijnaam 1]-toestel een mast aan in de omgeving van het Malieveld. [49] Om 16:06 uur stopt de BMW X5 ( [nummer 2] ) bij het [paviljoen] .
[medeverdachte 2] stapt uit en vervolgt te voet zijn weg in de richting van het [paviljoen] . Bij [paviljoen] neemt [medeverdachte 2] plaats bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] op het terras. Vanaf 16:27 uur zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] te zien terwijl ze samen heen en weer lopen op een van de voetpaden aan het Malieveld. [50] Rond 17:30 uur splitsen de drie mannen op. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] vertrekken kort daarna in een VW Golf, [medeverdachte 2] loopt korte tijd later de parkeergarage [naam parkeergarage] binnen.
Ook in deze combinatie van onderzoeksbevindingen ziet de rechtbank een aanwijzing dat
[medeverdachte 2] mogelijk
[bijnaam 1]is.
Op 2 juni 2020 chatte
[bijnaam 1]met
[bijnaam 14] : [51]
[bijnaam 1]En hoop vandaag of morgen leuk nieuws te hebben dan zetten
we deze week al stempel
[bijnaam 14]Toppp
[bijnaam 1]Zeg je live wat we gaan doen maar gaat heftig worden als lukt
Wordt voorpagina. Ps zeg [bijnaam 84] niks over onze plannen ik
moet even wat uitzoeken er is wat gelekt wil weten waar vandaan komt
(…)
[bijnaam 1]Maat zullen we ff rondje lopen vanmiddag? Dan pak ik die [bijnaam 15]
gelijk mee
[bijnaam 14]Ja maag
Op 3 juni 2020 chatte
[bijnaam 1]met
[bijnaam 14] : [52]
[bijnaam 1]Zeg hoe laat in rotje haal ik die [bijnaam 15] op en doen we rondje geef ik jullie update
Ik kan vanaf 1530
[bijnaam 14]Ja 15:30
(…)
Dus 15:30. Zelfde plek
[bijnaam 1]Oke is goed. Dat park in DH?
Of rtm
[bijnaam 14]Doe rtm maat
[bijnaam 1]Is goed.
(13:45:24)Ik zit al op a12 ik kan ook nu. Rij nu bij gouda. (…)
(13:46:10)Ik ben er met 20 min wacht ik wel op je geen probleem
[bijnaam 14]Ja fles heb ik rond 14:15. En dan kom ik.
[bijnaam 1]Top. Ok wacht bij speeltuin (chatbericht van 13:47 uur)
Een observatieteam ziet op 3 juni 2020 rond 14:43 uur [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] bij een speeltuin aan de Berberisweg in Rotterdam Noord. [53]
Om 15:00 uur straalt het toestel van
[bijnaam 1]een mast op het Terbregseplein (een verkeersknooppunt op de A20 [54] ) in het noordoosten van Rotterdam aan. [55]
De rechtbank overweegt dat de verbanden tussen vorenstaande onderzoeksbevindingen wijzen naar [medeverdachte 2] als gebruiker van het account
[bijnaam 1] .
Op 12 juni 2020 maakt het
[bijnaam 1]-toestel (IMEI-nummer * [nummer 4] ) tussen 14:11 en 14:21 uur gebruik van telecommasten die dekking geven over de Rijksweg A12 en Nieuwerbrug. [56]
Om 14:16 uur [57] stuurt
[bijnaam 1]twee foto’s naar
[bijnaam 16]:
  • een foto, gemaakt vanaf de bijrijdersstoel door de voorruit van een auto, van een file
  • en een foto van een navigatiesysteem in een dashboard.
Op deze tweede foto is op de kaart van het navigatiesysteem de rijksweg A12 tussen Waarder en Nieuwerbrug zichtbaar. Ook zichtbaar op de foto zijn, in het stof op het scherm van het navigatiesysteem, vingerafdrukken en een vingerveeg.
De BMW X5 met kenteken [nummer 2] werd op 12 juni 2020 om 14:18 uur door een ANPR-camera vastgelegd, de locatie van de BMW was ‘Rijksweg A 12, Li 38.6 TS3 Nieuwerbrug’.
Na inbeslagname op 20 juni 2020 van de BMW X5 ( [nummer 2] ) in de parkeergarage [naam winkelcentrum] , is op 25 juni 2020 een foto gemaakt van het scherm van het navigatiesysteem. Bij onderzoek bleek dat op de foto die op 25 juni 2020 was gemaakt, op het scherm van het navigatiesysteem van de BMW X5 een duidelijke vingerveeg en vingerafdrukken in het stof zichtbaar waren.
De rechtbank overweegt dat uit de samenhang van bovenstaande onderzoeksgegevens kan worden opgemaakt dat de foto’s door
[bijnaam 1]zijn verzonden vanuit de BMW type X5 ( [nummer 2] ), die gebruikt wordt door [medeverdachte 2] en [naam 8] . Ook dit wijst naar
[medeverdachte 2] als zijnde
[bijnaam 1] .
Overige bijnamen
Met betrekking tot de identiteit van degene die door anderen met de bijnamen
[bijnaam 9] , [bijnaam 11] , [bijnaam 17] , [bijnaam 18]of
[bijnaam 19]wordt aangeduid zijn onder meer de volgende onderzoeksbevindingen van belang
.
- Op 14 augustus 2019 spreekt [naam 13] , de vriendin van [naam 11] , over de telefoon met haar zus [naam 14] . Ze gebruiken af en toe Surinaamse woorden. [verdachte] is een oom van [naam 13] . Ze spreekt over ‘ [bijnaam 8] ’ en over ‘ [voornaam verdachte 1] ’ en zegt dat hij (ze heeft het dan over [voornaam van naam 11] , haar vriend [naam 11] ) gewoon nog een maand salaris krijgt van die
biggiemang(vertaald: grote baas). [naam 11] krijgt volgens [naam 13] een vast maandsalaris. En daarnaast, wanneer hij een klusje doet krijgt hij extra. Omdat hij bij die
[bijnaam 9]hoort, moet hij nog wel gewoon nog steeds deel uitmaken van alles wat bij hem hoort. [naam 13] zegt: “
Dus hij heeft zoiets van, als ik mijzelf niet nuttig maak voor ‘ [bijnaam 8] ’, gaat ’ [bijnaam 8] ’ ook mijn salaris stoppen.” [58]
- Op 17 augustus 2019 praat [naam 11] met [naam 15] , zijnde de moeder van [verdachte] ( [verdachte] , die in dit vonnis verder wordt aangeduid als verdachte [verdachte] ) en de oma van [naam 13] . [naam 15] heeft het over
[bijnaam 9](vertaald: grote baas) en dat [naam 11] niet steeds tussen [verdachte] en
[bijnaam 11]moet komen. [naam 11] zegt daarop: “
Maar die baas en ik zijn toch samen? Wij betalen dat toch samen, dus“ [59]
- Op 31 augustus 2019 belt [naam 13] het met haar zus [naam 14] . [naam 13] zegt dat [naam 9]
[bijnaam 9]van iets op de hoogte had gesteld. [naam 14] reageert: “
Dus zo is het, ja, zo weet hij het. Zij gaat het toch wel tegen haar man zegen. [60]
- Op 3 september 2019 is op camerabeelden waargenomen dat [naam 11] om 18:38 uur in het centrum van Den Haag loopt, richting het station. Ook is waargenomen dat [medeverdachte 2] die avond in Den Haag is: [medeverdachte 2] (en [naam 16] ) liepen om 19:01 uur die avond door het centrum van Den Haag. [61]
- Enkele minuten na de waarneming van [naam 11] , om 18:45 uur, geeft [naam 11] via de telefoon aan [naam 13] door dat hij op Den Haag CS staat en de metro zoekt. Vervolgens zegt hij onder meer: “
Hij is gewoon bang dat ik eigenlijk mijn werk niet meer wil doen of kan doen. (…) Kijk, ik ben gewoon eigenlijk de belangrijkste persoon voor hen. (…) lk zeg mijn meissie gaat niet klagen als ik een avond niet thuis kom. Als ik moet omdat ik uh uhm, iemand in de gaten (..ntv..) daar zit geen vaste tijden aan vast. lk zeg uh (..ntv..) snappen, Niet dat hij niet meer die einde gevaarlijke dit dat zus zo. Ik zeg hem, ik wíl dat ook gewoon niet meer. (…) Hij zegt ja, eigenlijk komt het er gewoon op neer dat iedereen mii nodig heeft. Maar ik zeg tegen hem, ja maar ja, ik kan mij, ik kan dat gewoon niet man. Mijn hoofd is ook gewoon te gestrest. [62]
- Op een in beslag genomen telefoon stond een chat van 10 september 2019 tussen [naam 11] en [naam 13] . [naam 11] chat om 13:54
Ik was bij [bijnaam 8] . Ga nu naar de telefoonwinkel. [63]
- Uit verder onderzoek van de inhoud van de telefoon blijkt dat deze telefoon eerder op die dag, op 10 september 2019 tussen 12:29 uur en 13:38 uur, gebruik heeft gemaakt van de wifi-verbinding [naam winkel] . Vastgesteld werd dat dit bewuste [naam winkel] is gevestigd in het winkelcentrum [naam winkelcentrum] te Den Haag, gelegen onder het appartement [adres 7] . [64]
- Op 5 december 2019 wordt vertrouwelijke communicatie opgenomen tussen [naam 11] en [naam 17] , die samen in een auto zitten. [naam 11] voert telefoongesprek en zegt daarin onder meer: [naam 11] : "lk snap wel wat we daar willen doen, dat dat stinkt natuurlijk."
Daarna, tegen [naam 17] :
[naam 11] : [bijnaam 8] maakt hem helemaal af.
[naam 17] : lacht.
[naam 11] : Die man is al maanden bezig met iets te huren, hebben ze een loods gehuurd, zitten de gaten en buizen van de wietplantage van de vorige er nog in.
[naam 11] : Is logisch dat die man boos wordt toch?
[naam 17] : Ja sowieso.
[naam 11] : Kost geld, tijd, dit dat. (…)
[bijnaam 8] zit er zelf ook mee dat hij ons geen geld kan geven. (…) En als hij dan
dingen probeert en het andere lukt niet. (…) Ja dan voelt hij misschien een beetje
druk van ons. Je weet toch. [65]
Uit gegevens van het politiesysteem BVI-IB is naar voren gekomen dat op 4 september 2018 in het bedrijfspand, met een loods, aan de [adres 9] te Capelle aan den IJssel een in werking zijnde hennepkwekerij met 460 planten was aangetroffen. [66] Vanaf een bankrekening op naam van [medeverdachte 7] werd eind november 2019 de waarborgsom voor het bedrijfspand aan de [adres 9] te Capelle aan den IJssel voldaan. De huurovereenkomst van deze loods werd op 22 november 2019 namens [B.V. 1] ondertekend door [medeverdachte 7] .
De rechtbank overweegt dat op grond van bovenstaande onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang bezien, kan worden geconcludeerd dat [naam 11] betaald wordt voor werkzaamheden die hij verricht voor
biggie mang, die ook wel
[bijnaam 9]of
(grote) [bijnaam 8]wordt genoemd en dat de vrouw van
[bijnaam 9]‘ [naam 9] ’ heet. Voorts kan uit de onderzoeksbevindingen worden opgemaakt dat schijnbaar [medeverdachte 2] bedoeld wordt waar wordt gesproken over
[bijnaam 8]en
[bijnaam 10] etc.
De rechtbank overweegt voorts dat de loods waar in het aangehaalde gesprek op wordt gedoeld, kennelijk de loods aan de [adres 9] te Capelle aan den IJssel betreft en dat deze verkeerd gekozen was omdat er eerder een hennepkwekerij door de politie was ontdekt.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat bovengenoemde reeksen van onderzoeksbevindingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, voldoende bewijs leveren dat [medeverdachte 2] gebruik maakte van het EncoChat-account
[bijnaam 1] .
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Bezien tegen de achtergrond van het dossier, leiden de samenhang en de verbanden tussen de hierboven weergegeven onderzoeksbevindingen steeds alleen naar [medeverdachte 2] als de gebruiker van
[bijnaam 1]gedurende het onderzoek
26Douglasville.De ontkennende verklaring die verdachte hier tegenover stelt, inhoudende dat de politie niet goed genoeg heeft gezocht en de verkeerde conclusies heeft getrokken en dat de bedoelde persoon iemand was die dicht bij hem was, acht de rechtbank niet aannemelijk. Ook de verklaring dat hij slechts een korte periode de beschikking over het
[bijnaam 1]-toestel had en dat dat was vóórdat het onderzoek
26Douglasvillewas gestart acht de rechtbank niet aannemelijk.
Ook aangaande de bijnamen (
grote) [bijnaam 8]of
[bijnaam 11](in allerlei varianten) is, gelet op de samenhang en het onderlinge verband van de verschillende onderzoeksbevindingen, aannemelijk dat [medeverdachte 2] degene is die daarmee wordt aangeduid. Hetgeen hier door [medeverdachte 2] tegenover wordt gesteld doet daar niet aan af.
De rechtbank stelt op basis van het vorengaande het volgende vast:
[medeverdachte 2] was de gebruiker van het EncroChat-account
[bijnaam 1] .Waar in chats gesproken werd over
[bijnaam 2]of de aanduiding ‘’ werd gebruikt, werd hiermee gedoeld op
[bijnaam 1] ,derhalve op [medeverdachte 2] . Er zijn uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen dat een ander dan [medeverdachte 2] gebruik heeft gemaakt van het EncroChat-account
[bijnaam 1] .De rechtbank stelt ook vast dat voor [medeverdachte 2] tevens de volgende bijnamen werden gebruikt:
[bijnaam 9] , [bijnaam 11] , [bijnaam 17] , [bijnaam 20] , [bijnaam 8] , [bijnaam 18]en
[bijnaam 19] .
[naam 4]
Persoon [naam 4] , feiten en omstandigheden
Uit het onderzoek komen onder meer de volgende feiten en omstandigheden met betrekking tot [naam 4] naar voren.
is geboren in Rotterdam op [geboortedag 2] 1995. Behalve de Nederlandse nationaliteit had [naam 4] ook de Marokkaanse nationaliteit. In onderzoek
26Tumwaterwas gebleken dat [medeverdachte 4] en [naam 4] zeer nauwe contacten van elkaar waren en het zeer sterke vermoeden was ontstaan dat [naam 4] werkzaamheden voor [medeverdachte 4] verrichtte.
Op [datum moord] omstreeks 21:50 uur is [naam 4] in Rotterdam doodgeschoten.
[bijnaam 5] , [bijnaam 21] , [bijnaam 22]en
[bijnaam 23] [67]
Uit onderzoek van de EcroChat-data is gebleken dat:
[bijnaam 5] ,werd gebruikt van 27-03-2020 tot 15-04-2020
[bijnaam 21]werd gebruikt van 09-04-2020 tot 17-04-2020 en
[bijnaam 22]werd gebruikt van 18-04-2020 tot 10-05-2020.
Op één bericht na is geen communicatie waargenomen tussen
[bijnaam 5] , [bijnaam 21]en
[bijnaam 22].
[bijnaam 23]werd gebruikt van 4 tot en met 6 april 2020.
[bijnaam 5]is naar eigen zeggen ook
[bijnaam 21].
[bijnaam 21]beschrijft zichzelf in een chat tegenover
[bijnaam 24]als
[bijnaaam 1] , samen een keer gps geplakt nesselande. Ginf alarm af” waarop de ander reageert: “Ooow [bijnaam 29] ”.
[bijnaam 21]reageert met: “Yeaa bro”. Tegen andere gebruikers, die vragen wie
[bijnaam 21]is, antwoordt hij respectievelijk: “ [bijnaam 25] ” “ [bijnaam 26] ”, “ [bijnaam 27] ” en “ [bijnaam 28] ”. Daarmee weten de anderen kennelijk genoeg.
[bijnaam 22]stuurt, op 18 april 2020, de volgende chats: “Nieuwe mail [bijnaam 27] ” en – naar een andere gebruiker – “Jo jneef. Dit me nieuwe mailnhe”. Als
[bijnaam 24]vraagt wie
[bijnaam 22]is antwoordt
:“ [bijnaam 29] ”.
[bijnaam 22]identificeert zich op 18 april 2020 tenslotte naar een andere gebruiker in een chat als “ [naam 18] ”. Op 19 april 2020 stelt
[bijnaam 22]zich aan
[bijnaam 30]voor als “ [bijnaam 31] ”. In de telefoon van
[bijnaam 30]staat
[bijnaam 22]opgeslagen als “ [naam 19] ”.
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie tussen [naam 4] en een vrouw blijkt dat [naam 4] zegt dat hij “gewoon [naam 19] ” wordt genoemd. De vrouw zegt dan dat de ene hem [naam 19] noemt en eentje [bijnaam 95] . Daarop zegt [naam 4] dat hij ook [bijnaam 26] , [naam 36] en [naam 37] genoemd wordt. Ook komt uit onderzoek naar voren dat ‘ [bijnaam 41] ’ als aanduiding voor [naam 4] is gebruikt. [68]
De politie heeft uit analyse van opgenomen vertrouwelijke communicatie en EncroChat-communicatie van
[bijnaam 5] , [bijnaam 21],
[bijnaam 22]en
[bijnaam 23]identificerende kenmerken en aanwijzingen gehaald die, in combinatie met feiten en omstandigheden betreffende [naam 4] , wijzen naar [naam 4] als de gebruiker van deze EncroChat-accounts. De bijnamen die bij andere contacten naar voren zijn gekomen als gekoppeld aan de gebruiker van genoemde accounts zijn:
- voor
[bijnaam 5]onder meer: [bijnaam 26] , [bijnaam 29] , [bijnaam 33] en [bijnaam 27] ,
- voor
[bijnaam 21]onder meer: [bijnaam 29] , [bijnaam 32] , [bijnaam 27] , [bijnaam 34] , [bijnaam 26] , [bijnaaam 1] ,
- voor
[bijnaam 22]onder meer: [bijnaam 35] , [naam 19] , [bijnaam 36] , [bijnaam 27] , [bijnaam 37] , [bijnaam 38] . [69]
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt op grond van deze onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang en tegen de achtergrond van het dossier bezien, vast dat [naam 4] de gebruiker was van de accounts
[bijnaam 5] , [bijnaam 21] , [bijnaam 22]en
[bijnaam 23]en de drager van al de genoemde bijnamen.
[medeverdachte 4]
was tevens verdachte in (onder meer) de onderzoeken
26Lemont,
26Sartell, 26Bransonen
26Tumwater. Uit
TGO Berg, het onderzoek naar de moord op [naam 4] , kwam ook informatie over [medeverdachte 4] naar voren. Diverse onderzoeksbevindingen uit deze onderzoeken zijn gedeeld met het onderzoeksteam
26Douglasvilleen maken deel uit van dit dossier.
Persoon verdachte [medeverdachte 4] , feiten en omstandigheden
Uit het onderzoek komen onder meer de volgende feiten en omstandigheden met betrekking tot [medeverdachte 4] naar voren.
[medeverdachte 4] had een kaal hoofd. [70] Hij had verschillende bijnamen, waaronder ‘ [bijnaam 39] ’ en ‘ [bijnaam 40] ’. [medeverdachte 4] had nauw contact met [naam 4] . [naam 4] , ‘ [bijnaam 41] ’, was geboren in 1995. Uit onderzoek van een telefoon die bij [naam 4] vanaf 20 januari 2020 in gebruik was bleek dat er, via WhatsApp, intensief contact was geweest tussen [medeverdachte 4] en [naam 4] . [naam 4] verrichte diverse werkzaamheden voor [medeverdachte 4] , van het huren en laten afleveren van auto’s en het regelen van een chauffeur voor [medeverdachte 4] tot het verzorgen van een cadeau op Valentijnsdag voor een vrouw met wie [medeverdachte 4] een kind had. [71] [medeverdachte 5] kwam ook als contact van [medeverdachte 4] naar voren. [72] Ook [medeverdachte 2] (
[bijnaam 1] )was bekend als contact van [medeverdachte 4] . [73]
In 2016 had [medeverdachte 4] , in de Engelse taal, contact met een persoon die hij ‘ [bijnaam 42] ’ noemde. Die [bijnaam 42] noemde [medeverdachte 4] destijds ‘ [bijnaam 43] ’. [74]
[medeverdachte 4] verbleef regelmatig in Spanje, in een huurwoning in Sant Andreu de Llavarenes (nabij Mataró, Barcelona). [naam 20] was daar de vriendin van [medeverdachte 4] . [75]
Verklaring verdachte [medeverdachte 4]
Verdachte [medeverdachte 4] heeft de onderzoeksbevindingen en conclusies van de politie ontkend noch bevestigd en op alle vragen gezwegen. Ook ter terechtzitting heeft hij op alle vragen gezwegen en geen reactie gegeven op de voorgehouden stukken.
[bijnaam 3]
Aan de gebruikersnaam was de gebruikersnaam ‘ [bijnaam 40] ’ gekoppeld.
,gebruikte een EncroChat-toestel met IMEI-nummer * [nummer 6] .
Op 28 januari 2020 verplaatste het toestel met IMEI * [nummer 6] zich vanuit Nederland, via Frankrijk, naar Spanje. Vanaf 30 januari 2020 werd uitsluitend nog gebruik gemaakt van zendmasten in Spanje. Het toestel werd enkel gebruikt voor datacommunicatie, niet voor gesprekken. [76] [bijnaam 3]had onder meer chatcontact met [naam 4] , via verschillende door [naam 4] gebruikte accounts:
- met
[bijnaam 5], tot en met 9 april 2020;
- met
[bijnaam 21]van 9 tot en met 17 april 2020;
- met
[bijnaam 22]vanaf 23 april 2020.
Op 5 april 2020 chatte
[bijnaam 3]met
[bijnaam 44]onder meer: [77]
[bijnaam 3]Kzit perfect maat en zit niet vast ik zit hier best…ff
beetje uit zicht blijven
(…)
Die a1 loopt te tippen zit nieuw onderzoek op ons en zijn
wat hitters met ons bezig
(…)
Staat 200k op hoofd [bijnaam 29] [bijnaam 26] reden omdat hij voor mij
werkt zo ziek is a1 dus je weet
(…)
De telecommunicatie via IMEI-nummer * [nummer 6] werd vanaf 24 april 2020 opgenomen.
Na 10 mei 2020 werd er geen communicatie meer geregistreerd. Het toestel straalde voor laatst op 10 mei 2020 een zendmast aan (bij Barcelona). [78]
[bijnaam 3]had tot en met 10 mei 2020 chatcontact, steeds in het Engels, met
[bijnaam 45] .
Op [datum moord] om 21:50 uur werd [naam 4] , bijnamen onder meer
[bijnaam 29]en
[bijnaam 26], vermoord in Rotterdam.
[bijnaam 45]chat op 10 mei 2020 tussen 17:50 en 18:01 uur CST in het Engels met
[gebruikersnaam 1] . [79]
De uit het Engels vertaalde chat:
[bijnaam 45][bijnaam 8] ik hoorde dat er iemand van [de] kant van [bijnaam 43] is omgelegd
.
[gebruikersnaam 1]Yeah bro
[bijnaam 45]Ik heb [bijnaam 43] een bericht gestuurd maar bericht kwam niet aan
[gebruikersnaam 1]Hij is onderweg [naar] Nederland
[bijnaam 45]Is dit waar? Verdorie. Er is een vent hier die PC’s test. Dat is zijn goede vriend.
Hij voelt zich nu klote. Shit
(…)
[bijnaam 45]Het is een oorlog geweest. Deze vent was [bijnaam 43] heel dierbaar/had een hele goede band met [bijnaam 43] vertelde hij me.
(…)
[bijnaam 45]Is het de chauffeur van [bijnaam 43] ? Degene met wie ik soms praat.
[gebruikersnaam 1]Ja [bijnaam 8] .
Jonge gozer.
Net getrouwd.
De rechtbank merkt over deze chat het volgende op. Uit het dossier blijkt dat ten tijde van deze chat
[gebruikersnaam 1]en
[bijnaam 45]zich in een andere tijdzone bevonden.
[bijnaam 45]verbleef op het moment van de chat in Costa Rica (8 uur tijdverschil met Nederland)
[gebruikersnaam 1]verbleef op datzelfde moment in Colombia (7 uur tijdverschil met Nederland). Gezien de bij de chat vermelde tijdstippen begrijpt de rechtbank dat dit de lokale tijd betreft op de locatie waar (het toestel van) degene die de chat begint zich op dat moment bevond, waarmee verklaard kan worden dat ze om 17:50 uur lokale tijd spreken over een gebeurtenis die om 21:50 uur Nederlandse tijd plaatsvond. [80]
[bijnaam 46]chat op 11 mei 2020 omstreeks 00:05 met
[bijnaam 47] : [81]
[bijnaam 46]Deze jongen was rechterhand van [bijnaam 39] . Was multimiljonair.
(…)
Hij was gwn werker van [bijnaam 39] .
[bijnaam 47]wanneer is dit gebeurd
[bijnaam 46]Net 2 uur geleden.
[bijnaam 48]
Ook aan de gebruikersnaam was de gebruikersnaam ‘ [bijnaam 40] ’ gekoppeld. Alle contacten van
[bijnaam 48]bleken tevens eerdere contacten van
[bijnaam 3].
Op 12 mei 2020 ontvangt
[bijnaam 45]voor het eerst berichten van
[bijnaam 48] : [82]
[bijnaam 45]Yoooo?
[bijnaam 48][bijnaam 43]
[bijnaam 48]new one
[bijnaam 45]Okok. Heard what happened thru the test guy here.
You need me down there with you? (..)
[bijnaam 45]noemt de gebruiker van
[bijnaam 48]verder in de chat ‘ [bijnaam 43] ’.
[bijnaam 4],
[bijnaam 14]en
[bijnaam 16].
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de onderzoeksbevindingen is komen vast te staan dat [medeverdachte 5] de gebruiker was van EncroChat-accounts
[bijnaam 4] , [bijnaam 14]en
[bijnaam 16] .Er zijn echter diverse aanwijzingen dat op een aantal concrete momenten na 11 mei 2020 ook [medeverdachte 4] communiceert als gebruiker van die accounts danwel dat [medeverdachte 5] namens [medeverdachte 4] communiceert. Kortheidshalve verwijst de rechtbank voor de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid naar de hieronder opgenomen pagina’s, vanaf pagina 41, volgende identificatie van [medeverdachte 5] als de gebruiker van deze accounts.
Telefoons in gebruik bij [medeverdachte 4] .
* [nummer 7]
In onderzoek
26Bransonis aannemelijk geworden dat [medeverdachte 4] gebruik maakte van een telefoon met daarin telefoonnummer [nummer 7] (hierna: nummer * [nummer 7] ). [83] [medeverdachte 4] stuurde onder meer een foto van zijn paspoort, rijbewijs en een huurcontract waarop [medeverdachte 4] stond vermeld, via * [nummer 7] naar de telefoon van [naam 4] . In onderzoek
26Tumwateris nummer * [nummer 7] getapt vanaf 1 oktober 2019. Na 11 mei 2020 werd er geen communicatie via dit nummer geregistreerd. Nummer * [nummer 7] gebruikte op 28 januari 2020 achtereenvolgens zendmasten in België, Frankrijk en Spanje.
Uit vergelijking van zendmastgegevens van nummer * [nummer 7] met de zendmastgegevens van
[bijnaam 3](IMEI * [nummer 6] ), in de periode van 24 april 2020 tot en met 10 mei 2020, is gebleken dat deze twee nummers vrijwel dagelijks gebruik maakten van dezelfde zendmasten op min of meer dezelfde tijdstippen. De zendmasten bevonden zich allemaal ten oosten van Mataró (Barcelona, Spanje). [84] Nummer * [nummer 7] werd in de onderzochte periode (1 oktober 2019 t/m 11 mei 2020) uitsluitend gebruikt in een toestel met IMEI-nummer [nummer 8] . Op basis van de zendmastgegevens lijkt het dat het toestel met daarin nummer * [nummer 7] buiten Nederland werd aangezet en in Nederland werd uitgezet. Het toestel werd alleen gebruikt voor datacommunicatie/internetgebruik. [85]
Er is vanaf 10 mei 2020 te 23:37 uur een (gelet op de afgelegde afstand tussen de eerste en laatste aangestraalde zendmast: kennelijk erg snelle) verplaatsing van * [nummer 7] langs zendmasten te zien, vanaf Sint Andreu de Llavaneres (nabij Barcelona), door Spanje en Frankrijk noordwaarts. Op 11 mei 2020 06:48 uur werd een zendmast tussen Nancy en Metz aangestraald en tenslotte om 07:22 voor het laatst een zendmast (op een onbekende locatie) in Frankrijk. [86]
[…] , iPhone 7 plus [87]
Tijdens onderzoek
Berg, naar de moord op [naam 4] , werden meerdere mobiele telefoons in beslag genomen. Uit het onderzoek in telefoon ‘ […] , i-Phone 7 plus’ bleek dat onder meer foto’s aanwezig waren van [medeverdachte 4] , van een gebouw in aanbouw (vermoedelijk in het buitenland) en van een Spaanstalig (vermoedelijk) contract op naam van [naam 20] . Bij de contacten stond onder meer het vermoedelijke telefoonnummer van [naam 4] . Op grond van de inhoud van de data van deze telefoon bestond het vermoeden dat [medeverdachte 4] de gebruiker was geweest van de telefoon. Uit de inhoud van de telefoon bleek dat [medeverdachte 4] zichzelf ‘ [bijnaam 49] ’ noemde.
De rechtbank overweegt dat op grond van bovenstaande onderzoeksgegevens, in onderling verband en samenhang bezien, het volgende kan worden geconcludeerd. [medeverdachte 4] verbleef regelmatig in een huis in Sint Andreu de Llavaneres in Spanje. [medeverdachte 4] heeft een kaal hoofd en noemde zichzelf ook wel ‘ [bijnaam 49] ’, een afleiding van ‘calvito’ wat in het Spaans kale man betekent.
[bijnaam 3]werd door anderen ook wel als ‘ [bijnaam 40] ’ aangeduid.
[bijnaam 45]noemde
[bijnaam 3]‘ [bijnaam 43] ’ een aanduiding die in 2016 door een contact van [medeverdachte 4] voor [medeverdachte 4] werd gebruikt.
[bijnaam 3]bevond zich vanaf 30 januari tot 10 mei 2020 in Spanje en
[bijnaam 3]vond dat hij daar wel best zat, een beetje uit zicht want er waren hitters met hen bezig: op het hoofd van [naam 4] was € 200. 000 gezet omdat die voor
[bijnaam 3]werkte. [naam 4] was een nauw contact van [medeverdachte 4] en verrichtte werkzaamheden voor [medeverdachte 4] .
[bijnaam 3]en een bij [medeverdachte 4] in gebruik zijnde telefoon maakten van 24 april tot en met 20 mei 2020 vrijwel dagelijks gebruik van dezelfde zendmasten op min of meer dezelfde tijdstippen en die zendmasten bevonden zich allemaal ten oosten van Mataró (Barcelona, Spanje), dichtbij de plaats Sint Andreu de Llavaneres, waar [medeverdachte 4] een huis huurde.
De rechtbank concludeert dat bovenstaande onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang bezien, wijzen in de richting van [medeverdachte 4] als mogelijke gebruiker van
[bijnaam 3] .
Op [datum moord] rond 21:50 uur werd [naam 4] in Rotterdam vermoord. Diezelfde nacht, vanaf 23:37 uur, verplaatste de telefoon van [medeverdachte 4] zich vanaf Sint Andreu de Llavaneres met grote snelheid over de weg richting Nederland. Op 11 mei 2020 is het telefoontoestel voor het laatst in gebruik.
[bijnaam 3]is na 10 mei 2020 niet meer gebruikt. Ook aan de gebruikersnaam
[bijnaam 48]was de gebruikersnaam ‘ [bijnaam 40] ’ gekoppeld. Alle contacten van
[bijnaam 48]bleken eerdere contacten van
[bijnaam 3]. Op 12 mei 2020 ontving
[bijnaam 45]voor het eerst berichten van
[bijnaam 48]en daarin identificeerde
[bijnaam 48]zich als [bijnaam 43] , een bijnaam die in 2016 als bijnaam voor [medeverdachte 4] naar voren was gekomen.
Ook bovenstaande bevindingen wijzen naar het oordeel van de rechtbank naar [medeverdachte 4] als mogelijke gebruiker van
[bijnaam 3]en tevens als gebruiker van
[bijnaam 48] .Deze versterken de eerdere verwijzingen naar hem als zijnde
[bijnaam 3] .
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat alle bovengenoemde onderzoeksbevindingen, in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd en dat deze de identificatie van [medeverdachte 4] als
[bijnaam 3]en
[bijnaam 48]rechtvaardigen. De enkele, niet onderbouwde ontkenning en het zwijgen van [medeverdachte 4] doen daar niets aan af.
Standpunt verdediging
Namens [medeverdachte 4] heeft zijn raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat [medeverdachte 4] schuilging achter de gebruikersnaam
[bijnaam 3] .De raadsman heeft naar voren gebracht dat een gebruikersnaam zoals ‘ [bijnaam 40] ’ onvoldoende onderscheidend is. Dat [medeverdachte 4] als [bijnaam 40] man zichzelf [bijnaam 49] zou noemen maakt dat volgens de raadsman niet anders.
Ook de telecomgegevens bieden volgens de raadsman onvoldoende grondslag voor de stellingname dat [medeverdachte 4] achter
[bijnaam 3]schuilging. Dat nummer * [nummer 7] en IMEI * [nummer 6] eind januari 2020 één op één met elkaar zouden hebben meebewogen van Nederland naar Spanje blijkt onvoldoende uit de stukken. Er is een te groot tijdverloop tussen het aanstralen van mastlocaties door beide toestellen en de locaties van de verschillende toestellen zijn niet bekend, zodat daar geen bewijsrechtelijk conclusies aan kunnen worden verbonden. De vergelijking van de zendmastgegevens over de periode van 24 april tot 10 mei 2020 is zo kort dat daar slechts met voorzichtigheid bewijswaarde aan kan worden toegekend. Het gegeven dat er per nummer een andere zendmast werd aangekozen, kort achter elkaar, is zelfs een contra-indicatie voor de stelling dat beide toestellen bij dezelfde gebruiker in gebruik waren. Dat [medeverdachte 4] volgens het Openbaar Ministerie kort na de liquidatie van [naam 4] naar Nederland zou zijn gereisd komt niet overeen met het feit dat het toestel van
[bijnaam 3]volgens de telecomgegevens niet is meebewogen naar Nederland.
Omdat de identificatie van [medeverdachte 4] als zijnde
[bijnaam 3]geen stand kan houden gaat ook de identificatie van
[bijnaam 48]niet op, nu die is opgehangen aan de identificatie van
[bijnaam 3].
Dat er in relatie tot dit toestel over ‘ [bijnaam 43] ’ wordt gesproken en dat ook de bijnaam ‘ [bijnaam 40] ’ valt, maken dat niet anders. Er zijn meerdere Nederlanders, er zijn meer [bijnaam 40] mensen en er zijn dus ook meerdere [bijnaam 40] Nederlanders.
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is op grond van de onderlinge verbanden en samenhang van de onderzoeksbevindingen, bezien tegen de achtergrond van het dossier en in samenhang met de identificatie van de andere gebruikers in dit dossier, van oordeel dat is komen vast te staan dat [medeverdachte 4] de gebruiker was van EncroChat-accounts
[bijnaam 3]en
[bijnaam 48]. Er zijn uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen dat een ander dan [medeverdachte 4] gebruik heeft gemaakt van de EncroChat-accounts
[bijnaam 3]en
[bijnaam 48] .
Wel zijn er aanwijzingen dat door of namens [medeverdachte 4] gebruik is gemaakt, op een aantal concrete momenten na 11 mei 2020, van de accounts
[bijnaam 4],
[bijnaam 14]en
[bijnaam 16]. De rechtbank acht het echter voor de beantwoording van de bewijsvraag niet van doorslaggevend belang of de bedoelde berichten door [medeverdachte 4] of -namens hem- door [medeverdachte 5] zijn geschreven en verzonden via de aan [medeverdachte 5] gekoppelde accounts
[bijnaam 4],
[bijnaam 14]en
[bijnaam 16] .Voor de onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hieronder bij de identificatie van [medeverdachte 5] heeft overwogen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat voor [medeverdachte 4] (onder meer) de bijnamen
[bijnaam 39],
[bijnaam 40]en
[bijnaam 43]werden gebruikt.
Het betoog van de raadsman van [medeverdachte 4] dat, kort weergegeven, elk van de onderzoeksbevindingen op zich onvoldoende bewijs leveren om een identificatie te kunnen dragen en dat de identificatie daarom geen stand kan houden, treft geen doel. Immers niet elk van de afzonderlijke onderzoeksbevindingen maar de onderlinge samenhang van die onderzoeksbevindingen dragen de identificatie.
[medeverdachte 5]
In
26Lemontwerd data gekregen van EncroChat-toestellen met de gebruikersnamen
[bijnaam 4] , [bijnaam 14] en [bijnaam 16].
[bijnaam 4]kwam in beeld als een contact van
[bijnaam 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat
[medeverdachte 2] de gebruiker van
[bijnaam 1]was.
Persoon verdachte [medeverdachte 5] , feiten en omstandigheden
Uit het onderzoek komen onder meer de volgende feiten en omstandigheden met betrekking tot [medeverdachte 5] naar voren.
[medeverdachte 5] heeft een (ex-)partner, [naam 21] , met wie hij samen kinderen heeft. [medeverdachte 5] en [naam 21] stonden in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres [adres 10] . De [adres 10] ligt in Rotterdam-Oost, parallel aan de [straatnaam 1] . Vlakbij, aan de andere kant van de [straatnaam 1] bevindt zich een (bedrijven)terrein met straten die vernoemd zijn naar metalen, zoals tin, koper en nikkel. Aan de Nikkelstraat bevindt zich onder meer een GAMMA bouwmarkt, aan de IJzerstraat een brandweerkazerne. [88]
[naam 21] was werkzaam bij [B.V. 2] en had daarbij de beschikking over een Audi SQ5 ( [nummer 9] ). [89] [medeverdachte 5] is in het bezit van een geldig rijbewijs om een motorfiets te mogen besturen. [medeverdachte 5] was een nauw contact van [medeverdachte 4] . [90] [naam 4] was ook een nauw contact van [medeverdachte 4] en was tevens een contact van [medeverdachte 5] .
Verklaring verdachte [medeverdachte 5]
Verdachte [medeverdachte 5] heeft de onderzoeksbevindingen en conclusies van de politie ontkend noch bevestigd en op alle vragen gezwegen. Ook ter terechtzitting heeft hij op alle vragen gezwegen en geen reactie gegeven op de voorgehouden stukken.
[bijnaam 4] , [bijnaam 16]en
[bijnaam 14]
Van het toestel van gebruiker
[bijnaam 16]was het IMEI-nummer * [nummer 10] . [91]
Op
28 mei 2020vonden de volgende chatcontacten plaats: [92]
17:36 uur,
[bijnaam 4]chat naar
[bijnaam 45] :
[bijnaam 4][bijnaam 42]
Send new invitation
Accept please and remove this
18:40 uur,
[bijnaam 4]chat met
[bijnaam 50] :
[bijnaam 4]Nieuwe encro gestuurd
Deze mag weg
[bijnaam 50]Oke
18:43 uur,
[bijnaam 50]chat met
[bijnaam 14] :
[bijnaam 50]Heb hem
[bijnaam 14]Toppp
20:46 uur,
[bijnaam 50]chat naar
[bijnaam 4] :
[bijnaam 50]Heb mensen rederij eraan en willen nog keer samen
zitten ga proberen zaterdag heen en weer te gaan maar
denk aan gesprek dat we er wel uit komen
20:51 uur,
[bijnaam 50]chat met
[bijnaam 14]
[bijnaam 50]Heb mensen rederij eraan en willen nog keer samen
zitten ga proberen zaterdag heen en weer te gaan maar
denk aan gesprek dat we er wel uit komen
[bijnaam 50]Sorry had ook je oude encro gestuurd
[bijnaam 14]Oke top
Hierna hadden de vaste contacten van
[bijnaam 4]geen contact meer met
[bijnaam 4]en startten de vaste contacten van
[bijnaam 4]met contacten met
[bijnaam 14] .
Op 11 en 12 juni 2020 vond het volgende chatcontact plaats:
[bijnaam 14]chat met
[gebruikersnaam 1],
11 juni 2020:
[bijnaam 14]Nieuwe encro gestuurd maat
[bijnaam 14]Maat??
12 juni 2020
[bijnaam 14]Deze kan je wissen maat
[bijnaam 14]Zit op [bijnaam 16]
[gebruikersnaam 1] :Okmaat
In de chats die
[bijnaam 4] , [bijnaam 14]en
[bijnaam 16]stuurt is sprake van een vrij specifieke schrijfwijze van ‘joh’ en ‘top’, woorden die met enige regelmaat in de chats worden gebruikt. Meestal worden die als volgt geschreven: ‘Johhh’ en ‘Toppp’, wisselend met 2, 3, 4 of 5 h’s of p’s aan het eind. Vrij specifiek maar niet uniek, want soms schreef ook [medeverdachte 2] ‘top’ met 3 of 4 p’s. [93]
Overweging rechtbank
De rechtbank overweegt op grond van de inhoud van vorenstaande in tijd opvolgende chats, dat mogelijk sprake was van één gebruiker die achtereenvolgens de namen
[bijnaam 4] , [bijnaam 14]en
[bijnaam 16]gebruikte.
[bijnaam 4]
Op 30 maart 2020 vraagt via de chat aan
[bijnaam 51]om naar GAMMA te komen, Oost.
[bijnaam 51]vraagt of dat bij de brandweer is?
“Ja bro”, bevestigt [bijnaam 4] , ‘Nikkelstraat’. [94]
Op 3 april 2020 chatte [naam 4] (via gebruikersnaam
[bijnaam 5] )met
[bijnaam 4]: [95]
[naam 4] Er loopt een onderzoek of na je vrouw
Of na de suto van je vrouw
Voor witwassen
Dan weet je dat
Ik lees het net in het popo systeem
[bijnaam 4]Johhh
Laat me even lezen
Is wel belangrijk. (…)
[naam 4] Zoiezo sinds die dag met lady
Toen was ze toch klem gereden en bang
Kwam ze naar mij toe
Toen kwam popo
[bijnaam 4]Ze werd ook aangehouden daarna
Vragen stellen enzo
[naam 4] Dus ben ik gelinkt aan haar
[bijnaam 4]Wat staat er precies
[naam 4] Staat
Voertuig komt voor in een onderzoek ivm mogelijk witwassen
[bijnaam 4]Oke ja weet waarom
Door die bedrijf
[naam 4] Okee maar staay op haar naam of
Op bedrijf
[bijnaam 4]Nee die bedrijf
In het politiesysteem is een registratie opgeslagen, opgemaakt op 2 februari 2020. [96] In die registratie is onder meer opgenomen dat op 2 februari 2020 [naam 4] kort na elkaar twee keer werd aangesproken door de politie. De tweede keer werd hij gecontroleerd bij een Audi, type SQ5, kenteken [nummer 9] , waar een licht getinte vrouw achter het stuur zat en een jong kind op de achterbank zat. [naam 4] was vrij vervelend en liet duidelijk merken niet gediend te zijn van bezoek politie. In de registratie staat voorts: “Voertuig komt voor in een onderzoek ivm mogelijk witwassen, [naam 4] komt tweemaal voor tz witwassen en (..). Aandacht voor [naam 4] dus. (..)”
De Audi SQ5 voorzien van kenteken [nummer 9] staat bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer op naam gesteld van [B.V. 2] ., welk bedrijf voorkomt in een strafrechtelijk onderzoek naar btw fraude.
Overweging rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de verbanden tussen vorenstaande onderzoeksbevindingen valt op te maken dat [naam 4] informatie van de politie of inzage in het politiesysteem kreeg met betrekking tot zijn persoon. Omdat de vrouw van
[bijnaam 4]nadat ze klem was gereden naar [naam 4] was toegekomen was ook de naam van [naam 4] aan de registratie gelinkt en om die reden kreeg hij deze vertrouwelijk informatie, die hij meteen doorspeelde naar
[bijnaam 4] ,die daar kennelijk belang bij had. De politieregistratie van 2 februari 2020 biedt zodanige aanknopingspunten bij de inhoud van de chat en de persoon van [medeverdachte 5] , dat de rechtbank in de samenhang van de bevindingen een aanwijzing ziet dat [medeverdachte 5] de gebruiker van
[bijnaam 4]was
.
Op 11 mei 2020 chatte
[bijnaam 50]met
[bijnaam 4]: [97]
[bijnaam 50]Dus denk dat we elkaar vd even moeten zien
Ja
[bijnaam 4]Ja doen we morgen
Zeg maar waar (…)
[bijnaam 50]maakt mij niet uit
[bijnaam 4]Bij pannekoekhuis malieveld
Op 12 mei 2020 verzet
[bijnaam 50]de afspraak naar de volgende dag en stelt voor “12 uur donderdag zelfde plek”.
[bijnaam 4]is akkoord.
Op 12 mei 2020 chatte
[gebruikersnaam 1]met
[bijnaam 4]onder andere: [98]
[gebruikersnaam 1]Maat ben je dr?
Is [bijnaam 90] in de buurt?
[bijnaam 4]Ja maat
Jooo
Zeg maat
[gebruikersnaam 1]Ik ga ander huis pakken
Uit verschillende chats tussen
[gebruikersnaam 1]en [medeverdachte 4] (
[bijnaam 3]en
[bijnaam 48]) is naar voren gekomen dat
[gebruikersnaam 1]meerdere keren
[bijnaam 3]en
[bijnaam 48]‘ [bijnaam 90] ’ noemt.
Op 14 mei 2020 chatte
[bijnaam 4]met
[bijnaam 50]:
11:35
[bijnaam 4]20m later collega
[bijnaam 50]oke geen probleem
12:24 Ben er
12:31
[bijnaam 4]1min
12:31
[bijnaam 50]Oke
12:33
[bijnaam 4]Zwarte jas?
Een observatieteam ziet op 14 mei 2020 dat rond 12:30 uur nabij het pannenkoekenrestaurant aan de [adres 18] te Den Haag, een ontmoeting plaatsvond tussen [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en een derde man. De derde man droeg een zwarte jas en kon op dat moment niet geïdentificeerd worden. [99]
[bijnaam 4]had tot in ieder geval 5 mei 2020 chatcontact met [medeverdachte 4] (
[bijnaam 3] )en ook met
[bijnaam 50] ,die geen contact had met [medeverdachte 4] (
[bijnaam 3] ). [100]
Ook in chats van 16 mei 2020 tussen
[gebruikersnaam 1]en
[bijnaam 4]wordt aan de gebruiker van
[bijnaam 4]gevraagd naar ‘ [bijnaam 90] ’.
Op 16 mei chatte
[gebruikersnaam 1]eerst met
[bijnaam 48], die niet meteen reageerde op de berichten. Vervolgens chatte
[gebruikersnaam 1]met
[bijnaam 4]
[gebruikersnaam 1]Maat
[bijnaam 90]
Kan je m zeggen datbik m nofig heb
[bijnaam 4]Ja mail hem
[gebruikersnaam 1]Dringend
[bijnaam 4]Op die van hem
[gebruikersnaam 1]Hij reageert niet
[bijnaam 4]Oke
Momeny
[gebruikersnaam 1]Zal m zo wel horen dan
[bijnaam 4]Komt online maaf
[gebruikersnaam 1]Ok
Ongeveer drie minuten later reageert [bijnaam 48] op de berichten van
[gebruikersnaam 1] . [gebruikersnaam 1]reageert:
[gebruikersnaam 1]Yo
[bijnaam 90]
Ben je dr
De rechtbank overweegt dat uit bovenstaande onderzoeksbevindingen geconcludeerd kan worden dat het account
[bijnaam 4]door [medeverdachte 5] of door [medeverdachte 4] gebruikt was om de afspraak met
[bijnaam 50]te maken. De chat waarin aan
[bijnaam 4]wordt gevraagd of ‘ [bijnaam 90] ’ in de buurt is doet vermoeden dat
[bijnaam 50]verwacht dat er een ander in de nabijheid van
[bijnaam 4]is waar
[bijnaam 50]via
[bijnaam 4]contact mee zoekt
.
[bijnaam 14]
De gebruiker van hanteerde meestal de vrij specifieke schrijfwijze van ‘joh’ en ‘top’ maar niet altijd, vanaf het moment waarop [medeverdachte 4] naar Nederland was gereisd na de moord op [datum moord] op [naam 4] zijn er aanwijzingen dat soms (ook) een ander gebruik maakte van
.
Zoals hierboven aangegeven bij de identificatie van
[bijnaam 1] ,maakten [medeverdachte 2] en
[bijnaam 14]op 1 juni 2020 een afspraak om elkaar om 16:00 uur te treffen bij ‘een parkwandeling’ in ‘dh’ en werd rond dat afgesproken tijdstip waargenomen dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] elkaar ontmoetten in Den Haag en samen heen en weer liepen op een van de voetpaden aan het Malieveld.
[medeverdachte 2] en
[bijnaam 14]maakten ook een afspraak om elkaar op 3 juni 2020 live te treffen in ‘rtm’ en rond het afgesproken tijdstip werd in Rotterdam waargenomen dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] bij een speeltuin aan de Berberisweg in Rotterdam Noord waren en dat het
[bijnaam 1] -toestel van [medeverdachte 2] een mast op het Terbregseplein (in het noordoosten van Rotterdam) aanstraalde.
Overweging rechtbank
Op de twee met of door
[bijnaam 14]gemaakte afspraken met [medeverdachte 2] komen zowel [medeverdachte 4] als [medeverdachte 5] naar de afgesproken ontmoetingsplek. De rechtbank maakt daaruit op dat [medeverdachte 5] dan wel [medeverdachte 4] gebruik maakte van het account
[bijnaam 14]om de afspraak te maken. De overige aangehaalde onderzoeksbevindingen bevestigen dat gedeelde gebruik.
[bijnaam 16]
Uit een analyse van de historische gegevens van het IMEI-nummer van blijkt dat het toestel van
[bijnaam 16]gebruik maakte van een zendmast die ook vanuit de woning waar [medeverdachte 4] werd aangehouden werd gebruikt, net zoals vanaf de locatie waar de auto van [medeverdachte 5] vaak stond geparkeerd. [101]
Op 11 juni 2020 chatte
[bijnaam 45]met
[bijnaam 16] : [102]
[bijnaam 45]Heeee [bijnaam 43] ?
[bijnaam 16]Dit is niet [bijnaam 43] mijn vriend
Ik zal hem over een paar uur ontmoeten
[bijnaam 45]He [bijnaam 8] . Oke ik sla dit contact altijd op
[bijnaam 16]Ik zal hem vragen om jouw sms/bericht te sturen
[bijnaam 45]Ja [bijnaam 8] . Dan zullen we praten
[bijnaam 16]He
Bro
[bijnaam 43]
Whatsup?
[bijnaam 45]Yoyo
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat de onderzoeksbevindingen de conclusie rechtvaardigen dat [medeverdachte 5] en vanaf 11 mei 2020 soms [medeverdachte 4] , gebruik maakte(n) van de EncroChat-accounts
[bijnaam 4],
[bijnaam 14]en
[bijnaam 16].
Tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] kan op grond van de vastgestelde ontmoetingen en de wijze waarop elk van hen via chats laat blijken hetzelfde oogmerk te hebben, een criminele samenwerking worden vastgesteld. Het is dan ook niet van beslissende betekenis of berichten die mogelijk door [medeverdachte 4] zijn verzonden daadwerkelijk van hem afkomstig zijn of door [medeverdachte 5] namens hem zijn geschreven.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd voor wat betreft de identificatie van [medeverdachte 5] als de gebruiker van EncroChat-accounts
[bijnaam 4] , [bijnaam 14]en
[bijnaam 16] .
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is op grond van de onderlinge verbanden en samenhang van de onderzoeksbevindingen, bezien tegen de achtergrond van het dossier en in samenhang met de identificatie van de andere gebruikers in dit dossier, van oordeel dat is komen vast te staan dat [medeverdachte 5] de gebruiker was van EncroChat-accounts
[bijnaam 4] , [bijnaam 14]en
[bijnaam 16] .
Er zijn echter in bovenstaande onderzoeksbevindingen aanwijzingen dat op een aantal concrete momenten na 11 mei 2020 ofwel [medeverdachte 4] communiceert als gebruiker van die accounts ofwel [medeverdachte 5] namens [medeverdachte 4] .
De rechtbank gaat er vanuit dat een gebruiker van een Encrochat-toestel (een vorm van ‘Pretty Good Privacy’ ofwel een PGP-toestel) gebruikt werd door personen die zeer op hun privacy waren gesteld en vrijuit wilden kunnen communiceren met hun contacten. Een deel van de in het dossier
26Douglasvilleopgenomen berichten heeft betrekking op ernstige gepleegde en/of nog te plegen geweldsdelicten. Zoals al beschreven kon een EncroChat-gebruiker alleen één-op-één communiceren met een andere EncroChat-gebruiker, maar pas nadat deze over en weer elkaars username onder een zelfgekozen bijnaam hadden opgeslagen in de contactlijst. Bijnamen die de identiteit van het contact niet zomaar prijsgaven, zoals bijvoorbeeld ‘
[gebruikersnaam 1] ’, ‘
[bijnaam 52] ’, en
’ [bijnaam 53] ’. De gebruikers moesten erop kunnen vertrouwen dat een chat die werd verzonden naar een opgeslagen contact daadwerkelijk het bedoelde contact zou bereiken.
Het spreekt haast voor zich, gelet op de grote behoefte aan privacy en de gedeelde criminele intenties van de gebruikers, dat een EncroChat-toestel delen of tijdelijk ter beschikking stellen aan een ander uitzondering was en betekende dat die ander het vertrouwen van de gebruiker had en dicht in diens nabijheid was.
De rechtbank overweegt dat uit de aangehaalde chats blijkt dat
[bijnaam 4]en
[bijnaam 48]( [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] ) zich op de genoemde chatmomenten op 16 mei 2020 in elkaars directe nabijheid bevonden en dat ze nauw contact hadden. De observatie van 14 mei 2020, de waarneming op camerabeelden van 1 juni 2020 in Den Haag en de waarneming van 3 juni 2020 in Rotterdam, waarbij [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] telkens samen werden waargenomen, bevestigen dat ze regelmatig in elkaars nabijheid waren en samen afspraken met derden hadden.
Met het Openbaar Ministerie is de rechtbank dan ook van oordeel dat het, gelet op de tenlastelegging, voor de beantwoording van de bewijsvraag niet van doorslaggevend belang is of de bedoelde berichten door [medeverdachte 4] of namens hem door [medeverdachte 5] zijn geschreven en verzonden via de aan [medeverdachte 5] gekoppelde accounts.
[medeverdachte 3]
In
26Lemontwerd data gekregen van het EncroChat-toestel met de gebruikersnaam
[bijnaam 13].
[bijnaam 13]kwam in beeld omdat hij een contact van
[bijnaam 1]was.
Persoon verdachte [medeverdachte 3] , feiten en omstandigheden
Uit het onderzoek komen onder meer de volgende feiten en omstandigheden met betrekking tot [medeverdachte 3] naar voren.
[medeverdachte 3] stond ingeschreven op het adres [adres 11] . Vanaf 4 mei 2020 verbleef hij (ook) in een appartement op het [adres 12] . [103] Het [adres 12] betreft een appartement, gelegen boven winkelcentrum [naam winkelcentrum] . Onder het appartementencomplex bevindt zich tevens een parkeergarage. [medeverdachte 3] had onder meer de beschikking over een Audi A5 (kenteken [nummer 11] ).
[medeverdachte 3] was een contact van [medeverdachte 2] (observatie 29-09-19, p. 127 van de bijlagen). [medeverdachte 3] is in de periode van 22 april tot en met 22 juni 2020 op verschillende dagen in de loods in Wouwse Plantage aanwezig geweest, op meerdere dagen samen met [medeverdachte 10] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] en heeft daar werkzaamheden verricht. De eigenaar van de loods te Wouwse Plantage heeft [medeverdachte 3] op een foto herkend als ‘voorman [bijnaam 54] ’. [104]
Verklaring verdachte [medeverdachte 3]
Verdachte [medeverdachte 3] heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij de gebruiker is geweest van het EncroChat-account [bijnaam 13] en dat hij ook ‘ [bijnaam 54] ’ is geweest die in het dossier voorkomt, maar niet altijd.
Doorzoeking en beslag
Op 22 juni 2020 zijn tijdens een doorzoeking op het adres [adres 11] , onder meer in beslag genomen een Samsung A10. In de Samsung A10, waarvan via het daaraan gekoppelde IMEI- en telefoonnummer was vastgesteld dat deze vermoedelijk in gebruik was bij [medeverdachte 3] , zijn onder meer de gebruikersaccounts ‘ [bijnaam 54] ’ (WhatsApp) en ‘ [bijnaam 54] ’ en ‘ [bijnaam 55] ’ (Telegram), ‘ [bijnaam 56] ’ (Wickr) en ‘ [bijnaam 57] ’ (Gmail) geregistreerd. [105]
Bij voornoemde doorzoeking werd nog een telefoon bij [medeverdachte 3] in beslag genomen waarop een chatgesprek is aangetroffen waarin de gebruiker van de telefoon, ‘ [afkorting voornaam medeverdachte 3] ’, in het Engels schrijft “ [bijnaam 54] ” als hem wordt gevraagd naar zijn naam. Vervolgens schrijft hij dat zijn naam [voornaam medeverdachte 3] is maar dat niet veel mensen dat weten. [106]
In de auto waar [medeverdachte 3] gebruik van maakte werd een Samsung M10 aangetroffen. In die telefoon bleek aan de applicatie Telegram de gebruikersnaam
[bijnaam 54]/
[bijnaam 56]gekoppeld te staan. [107]
[bijnaam 13]
Van het toestel van is geen IMEI of IMSI-nummer bekend. De gebruiker had als status ' [bijnaam 54] '. Wegens het vermoeden dat [medeverdachte 3] de gebruiker van dat toestel was is ter identificatie vanaf 30 april 2020 gestart met stelselmatige observatie van [medeverdachte 3] . [108] De politie heeft vervolgens uit analyse van diverse onderzoeksbevindingen en EncroChat-communicatie met en door
[bijnaam 13], identificerende kenmerken en aanwijzingen gehaald die, in combinatie met feiten en omstandigheden betreffende [medeverdachte 3] , tot de conclusie leidden dat [medeverdachte 3] de gebruiker was van
[bijnaam 13]. [109]
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht bewezen dat [medeverdachte 3] de gebruiker van
[bijnaam 13]was en dat hij de persoon is geweest die werd aangeduid met de naam ‘ [bijnaam 54] ’.
S
tandpunt verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd op de identificatie.
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt, gelet op de aangehaalde onderzoeksbevindingen en de bevestiging van [medeverdachte 3] , vast dat [medeverdachte 3] de gebruiker van
[bijnaam 13]was, zichzelf ook ‘ [bijnaam 54] ’ noemde en de gebruikersnamen
[bijnaam 56],
[bijnaam 55] en [bijnaam 54]gebruikte. Er zijn uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen dat een ander dan [medeverdachte 3] gebruik heeft gemaakt van het EncroChat-account
[bijnaam 13] .
[medeverdachte 8]
Persoon [medeverdachte 8] , feiten en omstandigheden
Uit de periode vanaf ongeveer medio 2018 tot de datum van zijn aanhouding, 22 juni 2020, zijn uit het onderzoek de volgende feiten en omstandigheden over [medeverdachte 8] naar voren gekomen.
is in 1977 geboren in [geboorteplaats 2] , [geboorteland 1] en heeft de [nationaliteit] nationaliteit. Een van zijn bijnamen is [bijnaam 58] . [medeverdachte 8] heeft twee kinderen, [naam 22] en [naam 23] . [medeverdachte 8] stond bij de Basisregistratie Personen ingeschreven aan de [adres 13] en verbleef daar ook daadwerkelijk. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 8] sinds de oprichting op 15 december 2014 direct en/of indirect betrokken is bij [B.V. 3]
was gevestigd op de [adres 14] en is sinds 15 december 2014 gevestigd op [adres 13] .
was een contact van [medeverdachte 2] .
Verklaring verdachte [medeverdachte 8]
heeft de onderzoeksbevindingen en conclusies van de politie ontkend noch bevestigd en op alle vragen gezwegen. Ook ter terechtzitting heeft hij grotendeels gezwegen en geen reactie gegeven op de voorgehouden stukken.
Beslag Samsung A10
Op 22 juni 2020 werd tijdens de doorzoeking op het BRP-adres van verdachte [medeverdachte 8] , de [adres 13] , een Samsung A10 in beslag genomen. [110]
Uit onderzoek in de telefoon bleek:
- In de telefoon stond in de applicatie Telegram de naam en gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 3] ’ (owner)/ [bijnaam 60] ’ gekoppeld. Aan Telegram was het telefoonnummer [nummer 12] (hierna: * [nummer 12] ) gekoppeld. [111]
- Op de Samsung A10 was de website [naam website] bijna dagelijks bezocht. Dit betreft een [nationaliteit] nieuwswebsite met nieuws en achtergronden over binnenland. [112]
- In de Samsung A10 bleek een contact opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam 59] ’ met de Telegram gebruikersnaam ‘ [bijnaam 60] ’ en het telefoonnummer eindigend op * [nummer 12] . [113]
De rechtbank overweegt dat uit bovenstaande onderzoeksbevindingen, in samenhang bezien, zou kunnen worden opgemaakt dat [medeverdachte 8] , geboren in [geboorteland 1] , de gebruiker van de in zijn woning in beslag genomen telefoon was en dat ‘ [bijnaam 59] ’ en Telegram-gebruikersnaam ‘ [bijnaam 60] ’ eveneens [medeverdachte 8] betrof.
Beslag iPhone 7
In de woning op de [adres 13] werd op de bank in de woonkamer een iPhone 7 aangetroffen en in beslag genomen. [114] Uit onderzoek in de telefoon bleek onder meer het volgende.
In de iPhone 7 waren verschillende gebruikersnamen en (telefoon)nummers opgeslagen.
Een aantal gebruikersnamen en (telefoon)nummers horen bij verschillende (chat)applicaties waaronder
WhatsApp:Gebruikersnaam: [bijnaam 61] (owner)
Telefoonnummer: [nummer 13] (hierna: * [nummer 13] )@ s.whatsapp.net
Telegram:Gebruikersnaam: [gebruikersnaam]
G-mail: Gebruikersnaam: [gebruikersnaam 4]
Pinterest: Gebruikersnaam: [gebruikersnaam 5]
Uit gegevens van CIOT bleek dat het telefoonnummer * [nummer 13] op naam stond van [B.V. 3] , [adres 14] . Uit onderzoek in de politiesystemen kwam naar voren dat een van de bijnamen van [medeverdachte 8] ‘ [bijnaam 58] ’ was.
Tussen 9 april en 20 april 2020 vonden er meerdere chats plaats via WhatsApp tussen ‘ [gebruikersnaam 6] ’, in gebruik bij [verdachte] , en ‘* [nummer 13] @s.whatsapp.net [bijnaam 61] ’.
In chats van ‘ [bijnaam 62] ’, werden meerdere afbeeldingen verstuurd door [bijnaam 62] , waarop door de politie [verdachte] werd herkend. [115]
In diverse chats wordt de gebruiker ‘ [bijnaam 61] ’ aangesproken met ‘ [bijnaam 58] ’ of ‘ [bijnaam 63] ’.
Op 25-04-2020 chatte [bijnaam 61] : “(
…) means everything to Me believe Me. I [medeverdachte 11] Truely LOVE YOU (…)”
In diverse chats wordt door ‘ [bijnaam 61] ’ gesproken over zijn kinderen [naam 22] en [naam 23] .
Bij de opgeslagen contacten in de iPhone 7 stonden onder andere:
‘ [bijnaam 62] [nummer 14] en [bijnaam 62] [nummer 15] ’. Uit het onderzoek 2
6Douglasvillekwamen deze telefoonnummers naar voren als nummers waar [verdachte] gebruik van bleek te maken. [bijnaam 62] wordt in een chat door ‘ [bijnaam 61] ’ aangesproken met ‘Mr [verdachte] ’.
Daarnaast was als contact opgeslagen ‘ [bijnaam 64] [nummer 16] ’. [medeverdachte 1] had als bijnaam [bijnaam 64] en uit meerdere chatgesprekken met [medeverdachte 1] en andere personen binnen onderzoek
26Douglasvilleis gebleken dat veelal via [medeverdachte 1] contact werd gezocht met [verdachte] , omdat [verdachte] vaak niet bereikbaar was.
De rechtbank overweegt dat de opgeslagen gebruikersnamen zouden kunnen behoren bij [medeverdachte 8] , die immers [gebruikersnaam] heet, woonde op het adres waar behalve hijzelf ook [bijnaam 61] Europe stond ingeschreven en betrokkenheid bij dat bedrijf had. Via WhatsApp appt ‘ [bijnaam 61] ’ “Ik [medeverdachte 11] (…)” en appt hij over zijn kinderen [naam 22] en [naam 23] , zoals ook de kinderen van [medeverdachte 8] heten.
Gelet op bovenstaande onderzoeksbevindingen in onderling verband en samenhang bezien, werd het telefoonnummer * [nummer 13] dat op naam van ‘ [bijnaam 61] ’ stond vermoedelijk gebruikt door [medeverdachte 8] .
[bijnaam 12]
komt in het onderzoek naar voren als een contact van [medeverdachte 2] (
[bijnaam 1]). Waar aanvankelijk in het onderzoek naar de identiteit van
[bijnaam 12]de bevindingen wezen naar [medeverdachte 8] of [medeverdachte 3] als
[bijnaam 12], werd later in het onderzoek duidelijk dat [medeverdachte 3]
[bijnaam 13]moest zijn en niet
[bijnaam 12]. Dat [medeverdachte 3]
[bijnaam 13]was is door de rechtbank vastgesteld. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat met ‘ [bijnaam 19] ’ [medeverdachte 2] wordt bedoeld.
Op 4 mei 2020 was er via WhatsApp contact tussen [bijnaam 61] en [bijnaam 62] ( [verdachte] ) [116] :
[bijnaam 61] [bijnaam 10]
[bijnaam 19]wilt Je zien Hij voeld in de steak galaaten zegt de wilt dat Jullie alleen met alkaar gaan praaten denk dat de beetje verdrietig is (smiley met droevige uitdrukking)
[bijnaam 62] ik moet deze dagen veel.doen voor [bijnaam 65] en woensdag ben.ik buiten ds stad 2
Afspraken ver
kam donderdag met jou meegaan
naar gym
maar jij moet bij zijn
(…)
[bijnaam 61] Oké [bijnaam 10] top ga [bijnaam 19] zeggen (..)
Later die dag appt [verdachte] via WhatsApp naar [bijnaam 61] dat hij een ‘incas’ heeft van 3M en eentje van 9M en dat ‘mensen’ woensdag aan tafel willen zitten. [verdachte] heeft de afspraak al gemaakt, woensdag 1030 (de rechtbank begrijpt: 10:30 uur) in Haarlem.
Een dag later, op 5 mei 2020, is er via WhatsApp het volgende contact tussen [bijnaam 62] ( [verdachte] ) en [bijnaam 61] :
[bijnaam 62] morgenochtend verry important meeting hs
1030
Hoe ga je dst doen
[bijnaam 61] Yeap [bijnaam 66] en me zijn er klaar voor
(…)
Op 6 mei 2020 om 07:32 uur appt [bijnaam 62] ( [verdachte] ) naar [bijnaam 61] :
[bijnaam 62] Shared contact: [naam 24] ( [nummer 17] )
[adres 15]
Als u met de auto hierheen komt dan is de [naam parkeergarage 2] ideaal
spreken af in die garagee
parkeergarage
(…)
Luister
Zeg hem duidelijk is niks met [bijnaam 19] ok
Die man wil niks met [bijnaam 19] te maken hebben
[bijnaam 61] appt naar [bijnaam 62] ( [verdachte] ):
10:03 uur [bijnaam 10] Wij zijn er ga eff Coffee pakken en broodtje
10:31 uur [bijnaam 10] Wij lopen nou trug naar garage
10:42 uur Hoe veer ben Jij dan [bijnaam 10]
10:55 uur Wij zijn nou met [naam 24] wcht op de man [bijnaam 10]
12:47 uur [bijnaam 10] waar was Je dan Je was niet een hier
Waar zien Wij je dan [bijnaam 10]
12:58 uur Hallo. [bijnaam 10] [bijnaam 66] wilt Jij nou nou spreken over deze man.
??
13:03 uur Bro hallo
13:11 uur [bijnaam 10] hallo
13:29 uur [bijnaam 10] watchOS dit moet Jouw zien Nou!!
Dan reageert [bijnaam 62] :
14:19 uur ik ben enschede
Daarna reageert [bijnaam 62] de rest van de dag niet meer op berichten van [bijnaam 61] , die stug doorgaat met het verzenden van berichten naar [bijnaam 62] , onder meer:
14:22 [bijnaam 10] moet Jouw zo zien heel de shit van net klopte helemaal niet.
Maar moet jou spreken erover
14:29 uur Wat is dit voor onzin [bijnaam 10] [bijnaam 66] is pissed hierover!!
Zeg waar Jij nou bent Wij rijden naar Jouw [bijnaam 10] maak niet uit waar
(…)
Op 6 mei heeft [bijnaam 61] vanaf 14:06 via WhatsApp ook contact met [bijnaam 64] , aan wie hij appt dat hij met spoed [bijnaam 62] moet hebben maar dat die niet meer opneemt. [bijnaam 61] verzucht: “Hebt dit al 4 x nou mee gemaakt met Him Bra”
Op 6 mei 2020 chatte [medeverdachte 2] (
[bijnaam 1] )om 09:42 en 10:44 uur naar
[bijnaam 12] : [117]
[bijnaam 1]Hoe voel je je
[bijnaam 1]Ja nu ga je Als een raket
[bijnaam 12]antwoordde om 16:00 uur:
[bijnaam 12][bijnaam 8] kom net trig van de “incasso” van [bijnaam 6] heel raar verhalklopt er helemaal niks van [bijnaam 6] was er ook niet phone staat werr uit fucking junkie
(...)
De rechtbank overweegt op basis van de verbanden en samenhang van bovenstaande bevindingen dat [bijnaam 61] en
[bijnaam 12]waarschijnlijk door dezelfde persoon zijn gebruikt.
Op 14 mei 2020 om 10:49 uur stuurde [medeverdachte 2] een chat naar
[bijnaam 12]: [118]
Goedemorgen bro tot zo.
Omdat gebleken was dat [medeverdachte 2] overdag regelmatig verbleef op, of in de directe omgeving, van zijn sportschool heeft op 14 mei 2020 vanaf 12:25 uur daar een observatie plaatsgevonden, rondom de [adres 4] . [119] Bij deze observatie werden verschillende personen waargenomen en geïdentificeerd, waaronder in ieder geval [medeverdachte 3] (om 12:29 uur), die de wasstraat inliep en (om 14:05 uur) [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] die de wasstraat verlieten. [medeverdachte 3] stapte vervolgens als bestuurder en [medeverdachte 8] als passagier in een Ford Mondeo, die daarna vertrok. Een paar minuten later stopte de Ford, stapte [medeverdachte 8] uit en stapte als bestuurder in een VW Caddy met kenteken [nummer 5] .
Op 19 mei 2020 chat [medeverdachte 2] ( [bijnaam 1] ) met
[bijnaam 12]:
[bijnaam 1][bijnaam 8] ik moet je spoed zien
Voor klus
[bijnaam 12]Oke zeg maar waar kom ik gelijk [bijnaam 8]
Moet ik nou naar de gym komen [120]
Zoals hierboven bij de identificatie van
[bijnaam 1]ook al weergegeven werd op 19 mei 2020, nadat tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en
[bijnaam 12]voor die dag voor ongeveer 17:30 een afspraak was gemaakt in ‘dh’, bij een observatie op het Malieveld in Den Haag om 17:10 uur onder andere [medeverdachte 8] in een VW Caddy ( [nummer 5] ) waargenomen in de omgeving van de Bezuidenhoutseweg te Den Haag. [medeverdachte 8] zat vervolgens samen met [medeverdachte 3] op een bankje. Een tijdje later werd waargenomen dat ze [medeverdachte 2] ontmoetten en gedrieën richting Bezuidenhoutseweg liepen. [medeverdachte 8] liep vervolgens terug naar de VW Caddy en reed daarin weg.
Op 19 mei 2020 omstreeks 21:10 werd waargenomen dat [medeverdachte 8] bij een filiaal van KFC (Kentucky Fried Chicken) in Delft een ontmoeting had.
Op 20 mei 2020, om 09:05 uur, chat
[bijnaam 12]naar [medeverdachte 2] (
[bijnaam 1])
:
Goodmorning [bijnaam 8] was gister ziek had bloody kip van kfc geeten (…) [121]
[bijnaam 67], die
[bijnaam 12]onder de naam ‘ [bijnaam 68] ’ had opgeslagen, kreeg op 8 mei 2020 een chat van
[bijnaam 12].
[bijnaam 12]chatte: “Als jij in de buurt ben kan Ik Je laaten zien.”
[bijnaam 67]liet weten dat hij met drie minuten bij
[bijnaam 12]zou zijn.
De [adres 13] te Rotterdam valt onder het dekkingsgebied van de telefoonmast waar de telefoon van [bijnaam 67] op dat moment gebruik van maakte. [122]
Taalgebruik in de chats van [bijnaam 12]
De in het Nederlandse geschreven chatberichten van [bijnaam 12] kenmerken zich door het taalgebruik, schrijffouten, de zinsopbouw en het vele gebruik van Engelse woorden.
Datzelfde taalgebruik komt ook voor in de WhatsApp-berichten die door [bijnaam 61] naar [verdachte] worden verzonden via de bovengenoemde iPhone 7.
De rechtbank overweegt dat uit de onderlinge samenhang en verbanden van bovenstaande onderzoeksbevindingen en de al eerdergenoemde bevindingen, de conclusie getrokken kan worden dat
[bijnaam 12]en [bijnaam 61] dezelfde persoon betrof en dat dat waarschijnlijk [medeverdachte 8] was.
[bijnaam 12]geeft in een chat aan dat hij op 19 mei 2020 is opgehaald voor wapenbezit. Dit zou gebeurd zijn naar aanleiding van een anonieme tip. Uit onderzoek in de politiesystemen is echter niet gebleken dat [medeverdachte 8] of [medeverdachte 3] of enig ander rond 19 mei 2020 aangehouden zijn geweest.
De rechtbank overweegt dat het onaannemelijk is dat
[bijnaam 12]daadwerkelijk is opgehaald voor wapenbezit.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat de onderzoeksbevindingen in onderling verband en samenhang bezien de identificatie van [medeverdachte 8] als
[bijnaam 12]rechtvaardigen.
Standpunt verdediging
Kort weergeven heeft de verdediging bepleit dat elk van de onderzoeksbevindingen op zich onvoldoende bewijs leveren om een identificatie te kunnen dragen en dat de identificatie van
[bijnaam 12]samenhangt met de identificatie van [medeverdachte 2] als
[bijnaam 1], die zeer veel uitgebreide stukken heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn ontkenning. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 8] de gebruiker is geweest van
[bijnaam 12]en verantwoordelijk was voor alle verzonden berichten.
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank heeft hierboven vastgesteld dat [medeverdachte 2]
[bijnaam 1]was en [medeverdachte 3]
[bijnaam 13] .Op grond van bovenstaande onderzoeksbevindingen en bezien in onderlinge samenhang en tegen de achtergrond van het dossier, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 8]
[bijnaam 12]en [bijnaam 61] was, dat hij de gebruiker was van het Telegram-account
[bijnaam 70]en
[bijnaam 60]en dat de bijnaam ‘ [bijnaam 59] ’ op hem zag. Er zijn uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen dat een ander dan [medeverdachte 8] gebruik heeft gemaakt van het EncroChat-account
[bijnaam 12] .
[medeverdachte 9]
Persoon [medeverdachte 9] , feiten en omstandigheden
Uit het onderzoek zijn de volgende feiten en omstandigheden met betrekking tot [medeverdachte 9] naar voren gekomen.
Het adres waar [medeverdachte 9] stond ingeschreven was [adres 16] . [medeverdachte 9] heeft een (ex)vrouw en een kind, die in [woonplaats] woonden op de [adres 16] .
Uit het bedrijfsprocessensysteem (BVI-IB) van de politie is onder meer naar voren gekomen dat het geregistreerde signalement van [medeverdachte 9] onder andere aangeeft ‘ bolle /ronde/brede gelaatsvorm en een corpulent postuur’. In BVI-IB is genoteerd als roepnamen van [medeverdachte 9] o.a. [roepnaam 1] , [roepnaam 2] , [roepnaam 3] en [roepnaam 4] . Ook blijkt uit BVI-IB dat meerdere keren een motorfiets op het erf van de [adres 16] in Vianen heeft gestaan en dat [medeverdachte 9] een mogelijke verblijfplaats heeft in Nieuwegein ( [straatnaam 2] ). [123]
heeft een motorrijbewijs en mag de (BMW)motor van zijn zwager gebruiken wanneer hij wil.
is in mei 2019 ziek geweest en geopereerd en met chemo behandeld voor –naar eigen zeggen– uitgezaaide kanker.
Verklaring verdachte [medeverdachte 9]
heeft ontkend dat hij gebruik heeft gemaakt van het EncroChat-account
[bijnaam 69]en hij heeft verklaard dat hij niet in Vianen en ook niet in Nieuwegein woonde.
[bijnaam 69]
Het IMEI-nummer behorend bij het EncroChat-toestel van , te weten [nummer 18] (hierna: * [nummer 18] ), is in de periode 13 mei 2020 tot en met 15 juni 2020 getapt.
Uit de locatiegegevens van * [nummer 18] /
[bijnaam 69]in deze periode blijkt dat het nummer bijna dagelijks een telecommast aanstraalde die dekking gaf over Lopikerkapel, alsmede een mast ter hoogte van de [adres 19] en een mast ter hoogte van de [adres 20] in Vianen. Deze beide telecommasten bevinden zich in de directe omgeving van de [adres 16] in Vianen. [124]
De bijnamen die door EncroChat-contacten van
[bijnaam 69]aan
[bijnaam 69]waren gekoppeld waren onder meer: [bijnaaam 2] , [bijnaam 71] , [bijnaam 72] , [bijnaam 73] , [bijnaam 74] , [bijnaam 75] , [bijnaam 76] , [bijnaam 77] en [bijnaam 78] .
Op 10 mei 2020 om 17:55 uur chatte
[bijnaam 69]:
Me moeder is jarig ga zo rijden
Uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie blijkt dat de moeder van [medeverdachte 9] op [geboortedag 3] jarig is.
[bijnaam 69]chatte op enig moment naar
[bijnaam 4]:
Oke maat ik stap met 10 min op de motor rij ik binnendoor
opngemakkie [125]
Op 12 mei 2020 chatte [medeverdachte 2] (
[bijnaam 1]) om 13:55 uur met
[bijnaam 69] : [126]
[bijnaam 1]Heb je nog nagedacht voor werk en back up chauffeur
Op loon basis
Op 13 mei 2020 om 11:14 uur reageert [bijnaam 69] :
[bijnaam 69]Ik wil graag klaar staan voor je alleen moet eerst even wat dingen voor mezelf oplossen en dat kan alleen als ik even een klappertje maak ik moet nog steeds die vrienden van me terug betalen (…) dus als er nou even 2 automaatjes lukken dan ben ik er weer bovenop en kan ik alle tijd nemen die ik wil
(…)
[bijnaam 1]Maat traceer die [naam 25]
En je hebt je klappertje
Vergeet die automateb
Op woensdag 27 mei 2020 chatte
[bijnaam 69]:
Ben even advocaat geweest
Moet dinsdag op verhoor komen [127]
De dinsdag na 27 mei 2020 betreft dinsdag 2 juni. [medeverdachte 9] blijkt op dinsdag 2 juni 2020 te zijn verhoord door de politie, inzake een verdenking van het plegen/medeplegen/voorbereiden van een ram- en plofkraak.
De rechtbank overweegt dat bovenstaande chats gaan over een klappertje dat
[bijnaam 69]wil maken om vrienden terug te kunnen betalen waarop van [medeverdachte 2] reageert dat
[bijnaam 69]die (de rechtbank begrijpt) automaten moet vergeten en hem een alternatief biedt om geld te verdienen op loonbasis. In combinatie met de aankondiging van
[bijnaam 69]dat hij bij de politie moet komen op 2 juni 2020 en het feit dat op 2 juni 2020 [medeverdachte 9] bij de politie moest komen en daar verhoord is over een gepleegde plofkraak ziet de rechtbank hierin een aanwijzing dat [medeverdachte 9] de gebruiker van
[bijnaam 69]was.
Uit de hierboven aangehaalde chats komt onder meer naar voren dat [medeverdachte 2] (
[bijnaam 1] )graag wil dat
[bijnaam 69]‘ [naam 25] ’ voor hem opspoort. Op 13 mei 2020, nadat
[bijnaam 1]chatte ‘vergeet die automateb’ vervolgde
[bijnaam 1]via de chat:
[bijnaam 1]Hoe snel heb je die [naam 25] als je alle middelen hebt
Op 31 mei 2020 chatte
[bijnaam 1]vervolgens
:
[bijnaam 1]Die [bijnaam 79] heeft die spullen nog ergens
Zou leuke bonus zijn haha
Desnoods zn familie meenemen en zeggen maak 30 mil over
naar colo anders krijg je ze niet terug
Denkt hij zijn hun
En wij hebben leuk vakantiegeld
Weet je waar die vrouw en kind bewegen?
Dit is zon anoniem jackpot gevalletje
[bijnaam 69]Jaa maat die zijn gewoon thuis hahaha
(…)
[bijnaam 1]Waar zouden we die kunnen meenemen
En losgeld vragen die 1000 stuks
Zou lekker zijn
Ik zeg doe je huiswerk haha
Team staat klaar om in te laden
Verblijf is er ook
[bijnaam 69]Jaa ze wijf en kind ia geen hogere wiskunde he
[bijnaam 1]Nee zeg maar
Wanneer kan ik inplannen
Plek en tijd dat ze getrokken kunnen worden
De politie heeft het vermoeden dat de bedoelde persoon [naam 25] betreft, van wie de bijnaam ‘ [bijnaam 79] ’ is. Besloten werd om de vrouw van [naam 25] en zijn kinderen te waarschuwen over een bestaande dreiging op haar en de kinderen. [128]
Op 2 juni 2020 vond de volgende chat tussen [medeverdachte 2] (
[bijnaam 1]) en [medeverdachte 5] (
[bijnaam 14] ): [129]
[bijnaam 1]Ps zeg [bijnaam 84] niks over onze plannen ik moet even wat
uitzoeken er is wat gelekt wil weten waar vandaan komt
Politie heeft iemand gewaarschuwd gisteren
[bijnaam 14]Johhhh
Ja hij weet een en ander
Zou toch wel goed zitten maat
[bijnaam 1]Ja denk het wel maar sluit Niks uit
[bijnaam 1]Ik had m gevraagd over die vrouw om mee te nemen die is voor
hem appeltje eitje om te zeggen wanneer ze waar is
Hij zei ik zoek het uit maar hoor m er niet meer over
En gisteren avond zijn ze moet spoed door popo weggehaald van
dat adres
En wij hebben verder geen lekkage want niemand wist verder om wie het ging
Wat denk jij
Mss denkt ie vrouw en kind gaat te ver
(…)
[bijnaam 14]Ja kanker weet we zijn bezig
We dachten we kunnen open praten
(…)
En zoek aub uit [bijnaam 80]
Kan geen lek gebruiken
Uit bovenstaande chats kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 2]
[bijnaam 69]heeft gevraagd om ‘ [naam 25] ’ op te sporen en desnoods diens familie mee te nemen.
[bijnaam 69]gaf aan dat dat geen hogere wiskunde was. Kort daarna vermoedt [medeverdachte 2] dat er een lek is en geeft hij aan [medeverdachte 5] aan dat dat de enige die wist om wie het ging ‘ [bijnaam 84] ’ was. [medeverdachte 5] bevestigt dat ‘ [bijnaam 85] ’ weet dat ze bezig zij en vindt het belangrijk om te weten of ‘ [bijnaam 80] ’ het lek was. De rechtbank stelt op basis van de samenhang hiervan dan ook vast dat met ‘ [bijnaam 84] ’, ‘ [bijnaam 80] ’ en ‘ [bijnaam 85] ’
[bijnaam 69]werd bedoeld.
Gelet op de reeds genoemde aanwijzingen dat [medeverdachte 9]
[bijnaam 69]was, [medeverdachte 9] kanker heeft gehad en
[bijnaam 69]met ‘ [bijnaam 85] ’ en met ‘ [bijnaam 86] ’ wordt aangeduid ziet de rechtbank ook in deze bijnamen van
[bijnaam 69]een aanwijzing dat [medeverdachte 9] gebruik maakte van het account
[bijnaam 69]was.
Standpunt Openbaar Ministerie
De onderzoeksbevindingen rechtvaardigen de identificatie van [medeverdachte 9] als gebruiker van het account
[bijnaam 69] .Zijn niet onderbouwde ontkenning maakt dat niet anders.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, hoewel [medeverdachte 9] op bepaalde punten best zou passen in het profiel van
[bijnaam 69], [medeverdachte 9] anderzijds hard wordt uitgesloten door de verklaring van zijn ex-vriendin. Daartoe is het volgende naar voren gebracht.
Niet kan worden vastgesteld waar [medeverdachte 9] verbleef tijdens de periode dat het IMEI-nummer van
[bijnaam 69]werd getapt. Uit de verklaring van de ex-vriendin van [medeverdachte 9] blijkt dat hij al vanaf februari 2019 niet langer over een sleutel van de woning beschikte en vooral telefonisch contact met hun minderjarige zoon had. Tijdens de doorzoeking werden geen goederen of kleding van [medeverdachte 9] aangetroffen.
Een koppeling via de bijnamen aan de regio Utrecht is, nu meerdere (mede)verdachten aan de regio Utrecht gekoppeld kunnen worden, niet onderscheidend. Bijnamen van
[bijnaam 69]kunnen naar Utrecht verwijzen, maar er is ook een bijnaam die verwijst naar Rotterdam en een die verwijst naar Amsterdam. Ook de bijnaam ‘ [bijnaam 6] ’ etc. is niet voldoende onderscheidend. [medeverdachte 9] is niet kaal en zat niet aan de chemotherapie in de maanden mei/juni 2020.
[bijnaam 69]zegt op 10 mei dat zijn moeder jarig is, de moeder van [medeverdachte 9] is echter jarig op [geboortedag 3] .
Het gegeven dat [medeverdachte 9] motor rijdt is onvoldoende onderscheidend. Datzelfde geldt voor het woord kanker, dat te pas en te onpas in chats gebruikt wordt en daardoor zijn betekenis verliest.
Ook al zou de rechtbank oordelen dat bepaalde chats van en met
[bijnaam 69]over plofkraken gaan, dan nog is ook dit niet voldoende onderscheidend. Juist in het dekkingsgebied van
,Utrecht, is een groot aantal plofkrakers actief.
In de observatie op 14 mei 2020 zitten gaten en [medeverdachte 9] wordt pas om 15:27 uur gezien, hetgeen een contra-indicatie oplevert.
Sowieso kan niet worden bewezen dat [medeverdachte 9] exclusief gebruiker is geweest van
[bijnaam 69]. Uit het onderzoek is gebleken is dat men ook wel gebruik maakt van elkaars telefoon.
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is op grond van de onderlinge verbanden en samenhang van de onderzoeksbevindingen, bezien tegen de achtergrond van het dossier en in samenhang met de identificatie van de andere gebruikers in dit dossier, van oordeel dat is komen vast te staan dat [medeverdachte 9] de gebruiker was van EncroChat-account
[bijnaam 69] .Niet is enige aanwijzing uit het dossier naar voren gekomen dat een ander ook gebruik van dit account heeft gemaakt.
Het betoog van de raadsman van [medeverdachte 9] dat, kort weergegeven, geen van de onderzoeksbevindingen op zich voldoende onderscheidend zijn om bewijs voor de identificatie te leveren treft geen doel. Immers niet elk van de afzonderlijke onderzoeksbevindingen maar de onderlinge samenhang van die onderzoeksbevindingen, sommige met meer, andere met minder bewijswaarde, dragen de identificatie.
5.2.3.2.
Identificatie Telegram-gebruikers en dragers van bijnamen
[medeverdachte 3]
Zoals eerder is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat de bijnaam ‘ [bijnaam 54] ’ door en voor verdachte [medeverdachte 3] werd gebruikt en dat hij de gebruiker was van het Telegram-account
[bijnaam 54] .
[medeverdachte 8]
Zoals eerder is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat verdachte [medeverdachte 8] de gebruiker was van de Telegram-accounts
[bijnaam 70]en
[bijnaam 60] .
[medeverdachte 10]
Bijnaam ´ [bijnaam 81] ’
Op 22 juni 2020 is tijdens de aanhouding van verdachte [medeverdachte 10] een telefoon bij hem in beslag genomen. [130] Uit onderzoek is gebleken dat op deze telefoon Telegram berichten zichtbaar zijn van het account
[bijnaam 81]. Daarnaast was de telefoon voorzien van een Wickr-account met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 7] ’. [131]
Verklaring verdachte [medeverdachte 10]
Verdachte [medeverdachte 10] heeft ter terechtzitting bekend dat hij de persoon is geweest die schuilgaat onder de naam ‘ [bijnaam 81] ’.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [medeverdachte 10] de persoon is geweest die werd aangeduid met de naam ‘ [bijnaam 81] ’.
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de bijnaam ‘ [bijnaam 81] ’ door en voor verdachte [medeverdachte 10] werd gebruikt en dat hij de gebruiker was van het Telegram-account
[bijnaam 81] .
[medeverdachte 1]
[bijnaam 64] , [bijnaam 82]en
[gebruikersnaam 8]
Op 22 juni 2020 is bij de aanhouding van verdachte [medeverdachte 1] een Samsung Galaxy M10s (model SM-M107F) in beslag genomen. Na onderzoek aan de inhoud van de telefoon is gebleken dat de ‘owner’ ofwel de gebruiker van het toestel bij ‘call logs’ en chatberichten staat vermeld als ‘ [bijnaam 82] ’. Voor de dienst Telegram werd eveneens de naam ‘ [bijnaam 82] ’ gebruikt en als gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 8] ’. [132]
Verklaring verdachte [medeverdachte 1]
Verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de Telegram-accounts.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [medeverdachte 1] de persoon is geweest die werd aangeduid met de namen ‘ [bijnaam 64] ’, ‘ [bijnaam 82] ’ en ‘ [gebruikersnaam 8] ’.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte [medeverdachte 1] er niet omheen kan dat voornoemde telefoon van hem was en dat de genoemde bijnamen naar hem verwijzen.
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de namen ‘ [bijnaam 64] ’, ‘ [bijnaam 82] ’ en ‘ [gebruikersnaam 8] ’ door en voor verdachte [medeverdachte 1] werden gebruikt en dat hij de gebruiker was van het Telegram-account
[gebruikersnaam 8] .
[verdachte]
Bijnamen ‘ [bijnaam 6] ’en
‘ [bijnaam 7] ’
De politie heeft op basis van verschillende onderzoeksbevindingen geconcludeerd dat de bijnamen ‘ [bijnaam 6] ’ en ‘ [bijnaam 7] ’ bijnamen van [verdachte] zijn. [133]
De voornaam van [verdachte] is [vornaam] .
Een van de opgeslagen contacten in een onder [medeverdachte 8] in beslag genomen iPhone 7 was
‘ [bijnaam 62] [nummer 14] en [bijnaam 62] [nummer 15] ’. Uit het onderzoek 26Douglasville kwamen deze telefoonnummers naar voren als nummers waar [verdachte] gebruik van bleek te maken. [bijnaam 62] wordt in een chat door [bijnaam 61] aangesproken met ‘Mr [verdachte] ’.
Uit onderzoek van de iPhone 7 van [medeverdachte 8] kwam ook naar voren dat er tussen 9 april 2020 en 20 april 2020 meerdere chats plaatsvonden via WhatsApp tussen ‘ [gebruikersnaam 6] ’, en ‘* [nummer 13] @s.whatsapp.net [bijnaam 61] ’. In chats van ‘ [bijnaam 62] ’, werden meerdere afbeeldingen verstuurd door [bijnaam 62] , waarop door de politie [verdachte] werd herkend. [134]
Verklaring verdachte [verdachte]
Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij de bijnaam ‘ [bijnaam 7] ’ heeft en dat men hem ook wel ‘ [bijnaam 6] ’ noemt.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [verdachte] de persoon is geweest die werd aangeduid met de namen ‘ [bijnaam 6] ’ en ‘ [bijnaam 7] ’.
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ‘ [bijnaam 6] ’ en ‘ [bijnaam 7] ’ als bijnamen voor verdachte [verdachte] werden gebruikt.
[medeverdachte 12]
Bijnamen ‘ [bijnaam 87] ’en
‘ [bijnaam 88] ’
Op de telefoon die op de verblijfplaats van verdachte [medeverdachte 3] in beslag is genomen, voornoemde Samsung A10s, is een contact opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam 87] ’ met de bijnaam ‘ [bijnaam 88] ’. [135] Dit contact staat ook zo opgeslagen in de telefoon die bij verdachte [medeverdachte 10] in beslag is genomen. Er zijn op die telefoongesprekken aangetroffen tussen de Telegram-accounts
[bijnaam 81]en
[bijnaam 87] . [136] Uit de gesprekken blijkt dat
[bijnaam 81]en
[bijnaam 87]met elkaar op 18 juni 2020 afspreken om 08:30 uur en dat
[bijnaam 87]“de caddy pakt”. [137] Uit de camerabeelden van de loods te Rotterdam blijkt dat verdachte [medeverdachte 10] daar op 18 juni 2020 om 08:36 uur arriveert in een Opel Vivaro en dat om 08:43 uur verdachte [medeverdachte 12] arriveert in een Volkswagen Caddy . [138] Beiden gaan de loods binnen.
Verklaring verdachte [medeverdachte 12]
Verdachte heeft gezwegen op vragen over de bijnaam ‘ [bijnaam 87] ’.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [medeverdachte 12] de persoon is geweest die werd aangeduid met de naam ‘ [bijnaam 87] ’.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betwist dat verdachte [medeverdachte 12] de persoon is die aangeduid wordt met de bijnamen ‘ [bijnaam 87] ’ en ‘ [bijnaam 88] ’.
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, alsmede de omstandigheden dat vastgesteld is dat verdachte [medeverdachte 10] de gebruiker is geweest van het Telegram-account
[bijnaam 81]en verdachte afkomstig is uit [geboorteland 2] , van oordeel dat de namen ‘ [bijnaam 87] ’ en ‘ [bijnaam 88] ’ voor en door verdachte [medeverdachte 12] werden gebruikt en dat hij de gebruiker was van het Telegram-account
[bijnaam 88] .
[medeverdachte 7]
Bijnaam ‘ [bijnaam 89] ’
In verschillende gesprekken komt de naam ‘ [bijnaam 89] ’ voor. In gesprekken tussen ‘ [bijnaam 54] ’ oftewel verdachte [medeverdachte 3] en ‘ [bijnaam 89] ’ wordt gesproken over de oom van [bijnaam 89] , genaamd ‘ [bijnaam 7] ’. [139] Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting bekend dat ‘ [bijnaam 7] ’ een bijnaam van hem is. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte [verdachte] de oom is van verdachte [medeverdachte 7] . [140] Daar komt bij dat ‘ [bijnaam 89] ’ een afkorting is van de naam ‘ [voornaam] ’, zijnde de voornaam van verdachte [medeverdachte 7] .
Verklaring verdachte [medeverdachte 7]
heeft bij de politie verklaard dat hij ‘ [bijnaam 89] ’ wordt genoemd door zijn neef, [medeverdachte 1] . [141]
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [medeverdachte 7] de persoon is geweest die werd aangeduid met de naam ‘ [bijnaam 89] ’.
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de bijnaam ‘ [bijnaam 89] ’ door verdachte [medeverdachte 7] werd gebruikt en voor hem werd gebruikt en dat hij ook de gebruiker was van het Telegram-account met de naam ‘ [bijnaam 89] ’.
[medeverdachte 6]
Bijnaam ‘ [bijnaam 90] ’
Verdachte [medeverdachte 6] heeft kluswerkzaamheden verricht in (de zeecontainers in) de loods in Wouwse Plantage. Hij werd hiervoor –zoals hij zelf heeft verklaard– betaald. [142]
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was [medeverdachte 6] , geboren in 1953, 67 jaar oud. In absolute zin is dat een leeftijd waarop de meesten gepensioneerd zijn.
was 13 jaar ouder dan medeverdachte [medeverdachte 10] , de een-na-oudste verdachte. Vergeleken bij de leeftijden van de meeste andere in beeld gekomen verdachten was [medeverdachte 6] echter meer dan 20 jaar, bij sommigen zelfs meer dan 30 jaar ouder.
Op de telefoon die op het BRP-adres van verdachte [medeverdachte 3] in beslag is genomen, voornoemde Samsung A10s, is een bericht op het Telegram-account [bijnaam 54] aangetroffen waarop staat: “Loom [bijnaam 90] 1000”. [143] Op een andere telefoon die bij verdachte [medeverdachte 3] in beslag is genomen, de Samsung M10, is een bericht aangetroffen waarop staat: “ [bijnaam 90] bonus 800”. [144]
Verklaring verdachte [medeverdachte 6]
Verdachte heeft bekend werkzaamheden te hebben verricht in de loods te Wouwse Plantage, maar dat hij dacht dat het om wiethokken ging. Verder heeft verdachte grotendeels gezwegen.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [medeverdachte 6] de persoon is geweest die werd aangeduid met de naam ‘ [bijnaam 90] ’ in de Telegram berichten.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betwist dat verdachte [medeverdachte 6] de persoon is die aangeduid wordt met ‘ [bijnaam 90] ’.
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Aangezien hij de oudste van de betrokkenen is en uit het voorgaande blijkt dat geen van de anderen ‘ [bijnaam 90] ’ is, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte [medeverdachte 6] wordt aangeduid in de Telegram berichten als het om de bijnaam ‘ [bijnaam 90] ’ gaat.
Samenvattend
De rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende vastgesteld:
Identiteit gebruiker
Bijnaam EncroChat
Overige bijnamen, o.a.
[medeverdachte 2]
- [bijnaam 1]
[bijnaam 2] , , [bijnaam 9] , [bijnaam 11] , [bijnaam 17] , [bijnaam 20] , [bijnaam 8] , [bijnaam 18] en [bijnaam 19]
[medeverdachte 4]
- [bijnaam 3] ,
- [bijnaam 48]
(na 1 mei 2020)
- [bijnaam 14]
[bijnaam 39] , [bijnaam 40] , [bijnaam 43] , [bijnaam 91] en [bijnaam 90]
[naam 4]
(† [datum overlijden] )
- [bijnaam 5]
- [bijnaam 21]
- [bijnaam 22]
- [bijnaam 23]
- o.a. [bijnaam 26] , [bijnaam 29] , [bijnaam 33] , [bijnaam 27]
- o.a. [bijnaam 29] , [bijnaam 32] , [bijnaam 27] , [bijnaam 34] , [bijnaam 26] , [bijnaaam 1]
- [bijnaam 29] , [bijnaam 35] , [naam 19] , [bijnaam 36] , [bijnaam 27] , [bijnaam 37] , [bijnaam 38]
- [bijnaam 41]
[medeverdachte 3]
- [bijnaam 13]
[bijnaam 54] , [bijnaam 54] , [bijnaam 55] en [bijnaam 56]
[medeverdachte 8]
- [bijnaam 12]
[bijnaam 70] , [bijnaam 60] en [bijnaam 59]
[medeverdachte 9]
- [bijnaam 69]
[bijnaam 86] , [bijnaam 85] en [bijnaam 92]
[medeverdachte 5]
- [bijnaam 4]
- [bijnaam 14]
- [bijnaam 16]
[bijnaam 94]
[verdachte]
-
[bijnaam 6] en [bijnaam 7]
[medeverdachte 10]
-
[bijnaam 81]
[medeverdachte 1]
-
[bijnaam 64] , [bijnaam 82] en [gebruikersnaam 8]
[medeverdachte 12]
-
[bijnaam 87] en [bijnaam 88]
[medeverdachte 7]
-
[bijnaam 89]
[medeverdachte 6]
-
[bijnaam 90]
In het kader van de leesbaarheid zijn – voor zover mogelijk – vanaf 5.2.3.2. de accounts waarmee de berichten zijn verstuurd of ontvangen, vervangen door de namen van de geïdentificeerde gebruikers van deze accounts.
5.2.3.3.
Witwassen (feit 1)
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling voor witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of, ondanks de verklaring van verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond (dat het niet anders kan zijn dan) dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring van verdachte is uitgebleven, mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in haar bewijsoverwegingen.
Beoordeling
De rechtbank leidt uit de thans beschikbare bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Witwasvermoeden
De rechtbank oordeelt dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Uit het onderzoek is gebleken dat er meerdere contante geldbedragen zijn gestort op diverse rekeningen op naam van [naam 26] , [naam 27] , [naam 28] (de dochter van verdachte) en verdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] . [145] Het gaat om aanzienlijke bedragen die binnen zeer korte tijd (soms minder dan een minuut) weer overgemaakt zijn naar andere rekeningen op naam of onder beheer van verdachte [verdachte] , onder omschrijvingen die niets te maken hebben met de uitgaven. [146] Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat er vanaf voornoemde rekeningen is betaald voor de loodsen, de containers en woningen waar andere verdachten gebruik van maakten. [147]
Voorts staan de gestorte bedragen niet in verhouding tot het (legale) vermogen van verdachten [medeverdachte 7] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en andere personen op wiens naam de rekeningen staan.
Tot slot zijn deze aanzienlijke contante stortingen niet verantwoord in de administratie van voornoemde personen of de bedrijven – die in de transacties voorkomen – waarbij verdachte [verdachte] betrokken zou zijn.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de (contante) geldbedragen.
Verklaring verdachte herkomst geldbedragen
Verdachte heeft verklaard dat de contante geldbedragen afkomstig zijn van een geldleningsovereenkomst die hij in juni 2014 zou hebben afgesloten bij de heer [naam 1] van in totaal € 500. 000 ,-. Dit bedrag zou verdachte [verdachte] in coupures van € 100,- en € 500,- hebben opgehaald bij een bedrijf in Rotterdam. [verdachte] kon het geleende bedrag niet zelf storten. Hij maakte daarom gebruik van bankrekeningen op namen van anderen.
Deze verklaring kan niet geverifieerd worden door het horen van [naam 1] , nu de Surinaamse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat zijn gezondheidssituatie een verhoor niet toelaat. De rechtbank baseert haar oordeel daarom op wat overigens het uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken.
Vooropgesteld wordt dat verdachte [verdachte] wisselend heeft verklaard omtrent het aangaan van de geldleningsovereenkomst. Op nadere vragen daarover heeft hij geen antwoord gegeven. Daar komt bij dat verdachte [verdachte] in het geheel geen concrete verklaring heeft gegeven over waar hij het geld precies voor heeft gebruikt. Uit de gegevensdragers en administratie van verdachte is bovendien niet gebleken van het bestaan van de geldleningsovereenkomst. De verklaring van verdachte van 17 januari 2022 dat hij de geldleningsovereenkomst, die hij tijdens het verhoor op 16 november 2020 heeft overgelegd, heeft gevonden in zijn mail op de telefoon die de politie in beslag heeft genomen is onaannemelijk, nu verdachte voor en tijdens het vierde verhoor was gedetineerd en niet kon beschikken over deze telefoon. De raadsman heeft nog betoogd dat verdachte meerdere telefoons had, maar de rechtbank wijst erop dat verdachte het in verhoor specifiek heeft over de telefoon die de politie in beslag heeft genomen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verklaring van verdachte [verdachte] een reeks van onaannemelijke elementen bevat. Zo zou verdachte naar eigen zeggen voornoemd geldbedrag geleend hebben om een zaak op te starten en investeringen in de aankopen van auto’s te doen, terwijl daarvoor iedere aanwijzing in het dossier ontbreekt.
Verder is niet aannemelijk dat men een dergelijk groot bedrag van iemand leent, zonder het adres van de geldverstrekker te weten, zonder dat bij het ophalen van de lening een kwitantie wordt verstrekt en zonder dat er afspraken over de terugbetaling worden gemaakt.
De verklaring van verdachte [verdachte] dat hij het geld in contanten in tassen bewaarde in de woningen waar hij verbleef, is eveneens onaannemelijk, gelet op de omvang van het geldbedrag en de veiligheidsrisico’s die dat met zich meebrengt. Bovendien wordt dit weersproken door de dochter van verdachte [verdachte] .
De omstandigheid dat verdachte –blijkens zijn eigen verklaring– in 2017 nog een geldbedrag van € 30. 000 heeft geleend van de heer [naam 2] , voor het opstarten van een onderneming, terwijl hij drie jaar daarvoor € 500. 000 ,- zou hebben ontvangen in het kader van een ‘ondernemingsplan’, maakt de verklaring van verdachte eveneens onaannemelijk.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van verdachte [verdachte] over de herkomst van het geld niet aannemelijk. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat als het al zo zou zijn dat voornoemde geldlening daadwerkelijk aan verdachte [verdachte] was verstrekt, daarmee nog steeds geen verband is aangetoond tussen het geld dat in het kader van een zijn ‘ondernemingsplan’ is geleend en verstrekt en de verrichte uitgaven die in
26Douglasvillezijn geconstateerd.
Nu de verklaring van verdachte [verdachte] omtrent de herkomst van de gestorte contante geldbedragen onaannemelijk is en daarmee terzijde wordt geschoven door de rechtbank, is er geen verklaring die het vermoeden van witwassen weerlegt. Dat betekent dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn.
Transacties op de tenlastelegging
De rechtbank zal nu ingaan op de onderdelen zoals die in de tenlastelegging onder A t/m U zijn opgenomen.
Uit het dossier blijkt dat in de periode 5 december 2017 tot en met 4 februari 2020 in totaal € 291.180,- contant is gestort op het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 19] op naam van [naam 27] . [148]
Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting [149] verklaard dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, onder meer via de rekening van [naam 27] .
De rechtbank acht gelet op van het voorgaande bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking van de bankrekening van [naam 27] met nummer eindigend op * [nummer 19] , in totaal een bedrag van € 291.180,- heeft gestort.
Daarnaast blijkt uit het overzicht van de bij- en afschrijvingen van het bankrekeningnummer op naam van [naam 27] dat in de periode van 29 november 2017 tot en met 7 februari 2020 in totaal € 94.024,78 is afgeschreven ten behoeve van rekeningen op naam van [verdachte] . Ook is in totaal € 6.480,- afgeschreven ten behoeve van een rekening op naam van [naam 29] . Verder is in totaal € 5.668,- afgeschreven ten behoeve van rekeningen op naam van [B.V. 4] / [B.V. 5] . In totaal betreft dit een bedrag van € 106.172,78. [150]
Ter terechtzitting heeft verdachte [verdachte] verklaard dat hij betrokken is (geweest) bij het bedrijf [B.V. 4] . Uit het dossier blijkt verder dat verdachte [verdachte] bestuurder en enig aandeelhouder was van [B.V. 4] van 31 juli 2018 tot en met 3 april 2019. [151] Via deze onderneming is hij indirect belanghebbende van [B.V. 5] [152] De rekening op naam van [naam 29] betreft het rekeningnummer eindigend op * [nummer 35] . Uit onderzoek
26Antigois gebleken dat voornoemd bankrekeningnummer op naam staat van [verdachte] in plaats van [naam 29] . [153]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, onder meer via de rekening van [naam 27] , bewezen dat verdachte [verdachte] met gebruikmaking van voornoemde bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 19] in totaal € 106.172,78 heeft overgemaakt naar diverse rekeningen op zijn naam of bedrijven waaraan hij gelieerd is.
Ook blijkt uit het overzicht van de bij- en afschrijvingen van het bankrekeningnummer op naam van [naam 27] dat in de periode van 29 november 2017 tot en met 7 februari 2020 in totaal
€ 23.800,- aan contanten is opgenomen. [154]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, onder meer via de rekening van [naam 27] , en de omstandigheid dat 83% van de afschrijvingen – waaronder de contante geldopnamen – afkomstig is van contante stortingen die aan verdachte [verdachte] te linken zijn, [155] bewezen dat verdachte [verdachte] met gebruikmaking van voornoemde bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 19] in totaal € 23.800,- aan contanten heeft opgenomen.
Verder blijkt uit het overzicht van bij- en afschrijvingen van het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 20] op naam van [naam 26] dat in de periode van 20 juni 2018 tot en met 12 december 2019 in totaal € 81.410,- aan contanten is gestort. [156]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, onder meer via de rekening van [naam 26] , en de omstandigheid dat 81% van de bijschrijvingen afkomstig is van contante stortingen die aan verdachte [verdachte] te linken zijn, [157] bewezen dat verdachte [verdachte] met gebruikmaking van voornoemde bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 20] in totaal
€ 81.410,- contant heeft gestort.
Daarnaast blijkt uit het overzicht van de bij- en afschrijvingen van het bankrekeningnummer op naam van [naam 26] dat in de periode van 20 juni 2018 tot en met 12 december 2019 in totaal
€ 49.796,50 is afgeschreven ten behoeve van rekeningen op naam van [verdachte] . Daarnaast is er in totaal € 4.080,- afgeschreven ten behoeve van rekeningen op naam van [B.V. 4] / [B.V. 5] . In totaal betreft dit een bedrag van € 53.876,50. [158]
Ter terechtzitting heeft verdachte [verdachte] verklaard dat hij betrokken is (geweest) bij het bedrijf [B.V. 5] . Uit het dossier blijkt verder dat verdachte [verdachte] bestuurder en enig aandeelhouder was van [B.V. 5] van 31 juli 2018 tot en met 3 april 2019. [159] Via deze onderneming is hij indirect belanghebbende van [B.V. 5] [160]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, onder meer via de rekening van [naam 26] , bewezen dat verdachte [verdachte] met gebruikmaking van voornoemde bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 20] in totaal € 53.876,50 heeft overgemaakt naar diverse rekeningen op zijn naam of bedrijven waaraan hij gelieerd is.
Verder blijkt uit het overzicht van de bij- en afschrijvingen van het bankrekeningnummer op naam van [naam 26] dat in de periode van 20 juni 2018 tot en met 12 december 2019 in totaal € 8.080,- aan contanten is opgenomen. [161]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande en de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, onder meer via de rekening van [naam 26] bewezen dat verdachte [verdachte] met gebruikmaking van voornoemde bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 20] in totaal € 8.080,- aan contanten heeft opgenomen.
Uit het overzicht van de bij- en afschrijvingen van het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 21] op naam van [naam 28] , zijnde de dochter van verdachte [verdachte] , blijkt dat in de periode van 3 januari 2017 tot en met 4 maart 2020 in totaal € 121.500,- aan contanten is gestort. [162]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande en de verklaring van verdachte [verdachte] dat hij de rekening van zijn dochter gebruikte voor betalingen [163] bewezen dat verdachte [verdachte] met gebruikmaking van voornoemde bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 21] in totaal € 121.500,- aan contanten heeft opgenomen.
Daarnaast blijkt uit het overzicht van de bij- en afschrijvingen van het bankrekeningnummer op naam van [naam 28] dat in de periode van 3 januari 2017 tot en met 4 maart 2020 in totaal
€ 59.428,86 is afgeschreven ten behoeve van rekeningen op naam van [verdachte] . Daarnaast is er in totaal € 29.016,37 afgeschreven ten behoeve van rekeningen op naam van [bedrijf 1] , [B.V. 7] , [B.V. 6] en [B.V. 8] .
Ook is er een bedrag van in totaal € 2.130,- afgeschreven ten behoeve van een rekening op naam van [B.V. 5] . In totaal betreft dit een bedrag van € 90.575,23. [164]
Ter terechtzitting heeft verdachte [verdachte] verklaard dat hij betrokken is (geweest) bij de bedrijven [B.V. 6] [B.V. 7] en het bedrijf [B.V. 4] . Uit het dossier blijkt verder dat verdachte [verdachte] bestuurder en enig aandeelhouder was van [B.V. 5] van 31 juli 2018 tot en met 3 april 2019. [165] Via deze onderneming is hij indirect belanghebbende van [B.V. 5] [166]
Via [B.V. 7] is verdachte [verdachte] indirect bestuurder van [B.V. 8] . [167] en [bedrijf 1] . [168] Daarnaast heeft verdachte [verdachte] bij de politie verklaard dat [B.V. 8] . zijn bedrijf was. [169]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring van verdachte [verdachte] dat hij de rekening van zijn dochter gebruikte voor betalingen, [170] bewezen dat verdachte [verdachte] met gebruikmaking van voornoemde bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 21] in totaal in elk geval € 90.455,23 heeft overgemaakt naar diverse rekeningen op zijn naam of bedrijven waaraan hij gelieerd is.
I.
Verder blijkt uit het overzicht van de bij- en afschrijvingen van het bankrekeningnummer op naam van [naam 28] dat in de periode van 3 januari 2017 tot en met 4 maart 2020 in totaal € 22.640,- aan contanten is opgenomen. [171]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring van verdachte [verdachte] dat hij de rekening van zijn dochter gebruikte voor betalingen, [172] en de omstandigheid dat 61% van de afschrijvingen – waaronder de contante geldopname – afkomstig is van contante stortingen die aan verdachte [verdachte] te linken zijn, [173] bewezen dat verdachte [verdachte] met gebruikmaking van voornoemde bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 21] in totaal € 22.640,- aan contanten heeft opgenomen.
Uit het dossier blijkt dat op 23 november 2019 € 7.150,- contant is gestort op het rekeningnummer eindigend op * [nummer 22] op naam van verdachte [medeverdachte 7] en € 7.180,- is ontvangen vanaf een bankrekening op naam van verdachte [medeverdachte 1] . In totaal gaat het om een bedrag van € 14.330,- [174] Ongeveer een uur later is € 14.276,79 vanaf de rekening van verdachte [medeverdachte 7] afgeschreven ten behoeve van een bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 23] op naam van [B.V. 9] met als omschrijving “waarborgsom [adres 9] ”. [175]
Op 26 november 2019 is € 4.760,- gestort op voornoemde rekening op naam van verdachte [medeverdachte 7] . Ongeveer een halfuur later is € 4.758,- afgeschreven ten behoeve van voornoemd rekeningnummer op naam van [B.V. 9] met als omschrijving “huur januari [adres 9] ”. [176]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, en de verklaring van verdachte [medeverdachte 7] dat hij de geldbedragen heeft gestort op verzoek van zijn oom, [177] bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking van voornoemd bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 22] , (deels contant) bedragen heeft gestort en ontvangen en vervolgens € 19.034,79 heeft overgemaakt naar voornoemd bankrekeningnummer op naam van [B.V. 9] onder voornoemde vermeldingen.
Uit het dossier blijkt dat op 6 februari 2020 een bedrag van € 14.276,79 is bijgeschreven afkomstig van bankrekeningnummer op naam van [B.V. 9] met als omschrijving “Terugstorting Waarborgsom [adres 9] ”. [178]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, en de verklaring van verdachte [medeverdachte 7] dat geldbedragen op verzoek van zijn oom via zijn rekening zijn gelopen, [179] bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking van voornoemd bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 22] , een bedrag van € 14.276,79 heeft ontvangen van voornoemd bankrekeningnummer op naam van [B.V. 9] onder voornoemde vermelding.
Verder blijkt uit het dossier dat op 16 januari 2020 € 5. 000 ,- contant is gestort op het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 22] op naam van verdachte [medeverdachte 7] en een paar minuten later € 3.992,- is ontvangen vanaf een bankrekening op naam van verdachte [medeverdachte 1] . In totaal gaat het om een bedrag van € 8.992,-. [180]
Ongeveer een kwartier later is er € 8.939,20 overgemaakt vanaf de rekening van verdachte [medeverdachte 7] naar een bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 24] op naam van [B.V. 12] met als omschrijving “huur [adres 17] eerste deel”. [181]
Op 17 januari 2020 zijn vervolgens binnen een tijdsbestek van enkele minuten respectievelijk een contant bedrag van € 2.650,- en een contant bedrag van € 800,- gestort op bankrekeningnummer * [nummer 22] op naam van verdachte [medeverdachte 7] . Tien minuten later is op dezelfde rekening een bedrag van € 3.450,- ontvangen vanaf een bankrekening op naam van verdachte [medeverdachte 1] . Ongeveer twintig minuten later is € 3.100,- ontvangen vanaf een bankrekening op naam van [naam 30] . In totaal gaat het om een bedrag van € 10. 000 ,- dat is gestort en ontvangen op de rekening van verdachte [medeverdachte 7] . [182]
Een halfuur later is € 10. 000 ,- vanaf rekening * [nummer 22] van verdachte [medeverdachte 7] overgemaakt naar eerdergenoemde bankrekeningnummer op naam van [B.V. 12] met de omschrijving “huur [adres 17] tweede deel”. [183]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, en de verklaring van verdachte [medeverdachte 7] dat hij de geldbedragen heeft gestort op verzoek van zijn oom, [184] bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking van voornoemd bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 22] , een bedrag van € 18.992,- (deels contant) heeft gestort en ontvangen op zijn rekening en vervolgens € 18.939,20 heeft overgemaakt naar voornoemd bankrekeningnummer op naam van [B.V. 12] onder voornoemde vermeldingen.
Uit het dossier blijkt dat op 31 oktober 2019 € 3.110,- contant is gestort op het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 22] op naam van verdachte [medeverdachte 7] . Een paar minuten na ontvangst is, via een betaalverzoek, € 3.100,- afgeschreven van rekening * [nummer 22] ten behoeve van een bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 25] op naam van [verdachte] . [185]
Op 6 december 2019 is € 5.100,- contant gestort op voornoemde rekening van verdachte [medeverdachte 7] en een paar minuten daarna, via een betaalverzoek, is € 4.650,- afgeschreven ten behoeve van een bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 25] op naam van [verdachte] . [186]
Vervolgens is op 17 december 2019 € 5. 000 ,- contant gestort op de rekening op naam van verdachte [medeverdachte 7] en daarna eveneens € 5. 000 ,-, via een betaalverzoek, afgeschreven ten behoeve van een bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 25] op naam van [verdachte] . [187]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, en de verklaring van verdachte [medeverdachte 7] dat hij de geldbedragen heeft gestort op verzoek van zijn oom, [188] bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking van voornoemd bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 22] , € 12.750 heeft overgemaakt naar voornoemd bankrekeningnummer op naam van verdachte [verdachte] .
Uit het dossier blijkt dat op 11 maart 2020 een contant bedrag van € 4.800,- en even later een contant bedrag van € 3.660,- en € 500,- zijn gestort op het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 22] op naam van verdachte [medeverdachte 7] . In totaal gaat het om een bedrag van € 8.960,-. Na ontvangst van deze bedragen is een paar minuten later € 8.960,- van de rekening * [nummer 22] afgeschreven, via een betaalverzoek, ten behoeve van een bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 26] op naam van [B.V. 8] . met de omschrijving “Borgstelling Mercedes CLS”. [189]
Na ontvangst van het bedrag van € 8.960,- op voornoemd rekeningnummer zijn binnen een paar minuten de huur en borg van de loods in Wouwse Plantage betaald. [190]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, en de verklaring van verdachte [medeverdachte 7] dat hij de geldbedragen heeft gestort op verzoek van zijn oom, [191] bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking van voornoemd bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 22] , een bedrag € 8.960,- heeft gestort en vervolgens € 8.960,- heeft overgemaakt naar voornoemd bankrekeningnummer op naam van [B.V. 8] . onder vernoemde vermelding.
Uit het dossier blijkt dat op 19 maart 2020 € 2.520,- contant is gestort op het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 22] op naam van verdachte [medeverdachte 7] , waarna via een betaalverzoek, een paar minuten daarna, € 2.500,- is afgeschreven ten behoeve van een bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 26] op naam van [B.V. 8] . met de omschrijving “Betaling Borg en huur Mercedes GLA”. [192]
Na ontvangst van het bedrag van € 2.500,- op voornoemd rekeningnummer is binnen een paar minuten een factuur van € 2.450,25 voor de huur van twee containers van [B.V. 10] betaald. [193]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, en de verklaring van verdachte [medeverdachte 7] dat hij de geldbedragen heeft gestort op verzoek van zijn oom, [194] bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking van voornoemd bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 22] , € 2.520,- heeft gestort en vervolgens € 2.500,- heeft overgemaakt naar voornoemd bankrekeningnummer op naam van [B.V. 8] . onder vernoemde vermelding.
Voorts blijkt uit het dossier dat op 31 maart 2020 € 3. 000 ,- contant is gestort op het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 22] op naam van verdachte [medeverdachte 7] , waarna via een betaalverzoek, een paar minuten daarna, € 3. 000 ,- is afgeschreven ten behoeve van een bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 26] op naam van [B.V. 8] . met de omschrijving “Borg en 1 maand huur Mercedes C Klasse”. [195]
Na ontvangst van het bedrag van € 3. 000 ,- op voornoemd rekeningnummer is binnen een paar minuten een factuur van € 2.964,50 voor de huur van vijf containers van [B.V. 11] betaald. [196]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, en de verklaring van verdachte [medeverdachte 7] dat hij de geldbedragen heeft gestort op verzoek van zijn oom, [197] bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking van voornoemd bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 22] , € 3. 000 ,- heeft gestort en vervolgens € 3. 000 ,- heeft overgemaakt naar voornoemd bankrekeningnummer op naam van [B.V. 8] onder vernoemde vermelding.
Op 30, 31 maart 2020 en 24 april 2020 is vanaf het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 27] op naam van [B.V. 1] een bedrag van € 4.154,33 afgeschreven ten behoeve van het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 24] op naam van [B.V. 12] zijnde de verhuurder van de loods in Rotterdam. Het gaat in totaal om € 12.462,99. [198]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij de in de tenlastelegging opgenomen stortingen heeft laten doen door anderen, en de verklaring van verdachte [medeverdachte 7] dat hij – op verzoek van zijn oom en in dienst van [B.V. 1] – geldbedragen heeft gestort, [199] bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking van voornoemd bankrekening met nummer eindigend op * [nummer 27] , € 12.462,99 heeft overgemaakt naar voornoemd bankrekeningnummer op naam van [B.V. 12] .
Op 27 juni 2019, 11 juli en 29 juli 2019 is € 2.700,- overgemaakt vanaf het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 25] op naam van [verdachte] naar het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 28] op naam van [naam 31] . In totaal gaat het om een bedrag van € 8.100,-. [200] Op 31 oktober 2019 is € 2. 900 ,- overgemaakt vanaf voornoemd bankrekeningnummer op naam van [verdachte] naar het bankrekeningnummer van [naam 31] . [201] [naam 31] is de eigenaar van woning aan de [adres 6] waar verdachte [medeverdachte 2] gebruik van maakte. [202]
Op 2 september 2018 is € 9. 000 ,- overgemaakt vanaf het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 29] en naar het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 30] op naam van [bedrijf 2] , zijnde de verhuurder van het appartement aan de [adres 6] . [203]
Ook is op die dag € 10. 000 ,- overgemaakt vanaf het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 35] en naar het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 30] op naam van [bedrijf 2] . [204]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij aan de in de tenlastelegging opgenomen BUNQ-rekeningen gekoppeld kan worden, en de verklaring van verdachte [verdachte] bij de politie dat hij de woning aan de [adres 6] heeft gehuurd, [205] bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking van voornoemde bankrekeningnummers, in totaal € 30. 000 ,- heeft overgemaakt naar voornoemde bankrekeningnummers op naam van [naam 31] en [bedrijf 2] .
Op 28 februari 2019 is € 18.050,- overgemaakt vanaf het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 31] op naam van [verdachte] naar het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 62] op naam van [bedrijf 3] , zijnde de verhuurder van de appartementen aan de [adres 7] en het [adres 12] in den Haag, waar onder andere verdachte [medeverdachte 2] gebruik van maakte. [206]
Op 13 juni 2019 is € 8.575 overgemaakt vanaf het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 25] op naam van [verdachte] naar voornoemde rekening op naam van [bedrijf 3] .
Daarna is op 1 oktober 2019 € 4.025 overgemaakt vanaf voornoemd rekeningnummer op naam van [verdachte] naar voornoemde rekening op naam van [bedrijf 3] . Dit gebeurde ook op 2 oktober 2019. Toen is er € 5. 000 ,- overgemaakt naar [bedrijf 3] . [207]
Tot slot is op 6 december 2019 € 9.250,- overgemaakt naar [bedrijf 3] . [208]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij aan de in de tenlastelegging opgenomen BUNQ-rekeningen gekoppeld kan worden, en de verklaring van verdachte [verdachte] dat hij de appartementen aan de [adres 7] en het [adres 12] te Den Haag heeft gehuurd, [209] bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking van voornoemde bankrekeningnummers, € 44. 900 ,- heeft overgemaakt naar voornoemd bankrekeningnummer op naam van [bedrijf 3] .
Uit het dossier blijkt dat op 11 maart 2020 twee keer € 4.477,- is overgemaakt van het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 26] op naam van [B.V. 8] . naar het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 32] op naam van [naam 32] onder de omschrijvingen “borgstelling” en “1e maand Huur”. [210] [naam 32] is een van de eigenaren van de loods in Wouwse Plantage. [211]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, de verklaring ter terechtzitting van verdachte [verdachte] dat hij aan de in de tenlastelegging opgenomen BUNQ-rekeningen gekoppeld kan worden, en de verklaring van verdachte [verdachte] bij de politie dat [B.V. 8] . zijn bedrijf was en dat hij de loods in Wouwse Plantage heeft gehuurd, [212] bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking, van voornoemd bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 26] € 8.954,- heeft overgemaakt naar voornoemd bankrekeningnummer op naam van [naam 32] .
Tot slot blijkt uit het dossier dat op 19 maart 2020 € 2.450,25 is overgemaakt vanaf het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 26] op naam van [B.V. 8] . naar het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 64] op naam van [B.V. 10] . [213]
Op 31 maart 2020 is vervolgens € 2.964,50 overgemaakt vanaf voornoemd bankrekeningnummer op naam van [B.V. 8] . naar het bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 33] op naam van [B.V. 11] [214]
[B.V. 10] is de leverancier van twee containers die zijn afgeleverd bij de loods in Wouwse Plantage op verzoek van verdachte [verdachte] . [215]
[B.V. 11] is de leverancier van de vijf containers die ook zijn afgeleverd bij de loods in Wouwse Plantage op verzoek van verdachte [verdachte] . [216]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande en de verklaring van verdachte [verdachte] bij de politie dat [B.V. 8] . zijn bedrijf was en dat hij de loods in Wouwse Plantage heeft gehuurd, [217] bewezen dat verdachte [verdachte] , met gebruikmaking van voornoemde bankrekeningnummer eindigend op * [nummer 26] , € 5.414,75 heeft overgemaakt naar voornoemde bankrekeningnummers op naam van [B.V. 10] en [B.V. 11] .
Wetenschap verdachte [verdachte]
De rechtbank is van oordeel dat er verschillende omstandigheden zijn die tot de conclusie leiden dat verdachte [verdachte] wist dat door en voor hem gestorte, omgezette, overgedragen en opgenomen geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren en dat hij zich schuldig maakte aan witwassen.
Het gaat het om vele stortingen en grote bedragen, die door verdachte [verdachte] met gebruikmaking van rekeningen van anderen, na een storting vrijwel meteen zijn overgemaakt naar een rekening op naam van verdachte [verdachte] of naar rekeningen ten aanzien waarvan verdachte [verdachte] bevoegd was, onder omschrijvingen die niets te maken hebben met de daadwerkelijke bestemming van de uitgaven. [218]
Daarnaast is voldoende uit de hiervoor vastgestelde feiten gebleken dat verdachte de rekeningen voor de loodsen, containers en woningen voor andere verdachten binnen de ten laste gelegde periode heeft betaald.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het witwassen van voornoemde geldbedragen.
Medeplegen
Het witwassen van de geldbedragen heeft verdachte gepleegd met verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] en anderen. Uit het hiervoor beschrevene blijkt voldoende van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.
Gewoontewitwassen
Nu het witwassen herhaaldelijk heeft plaatsgevonden, vindt de rechtbank de strafverzwarende omstandigheid van het maken van een gewoonte van witwassen bewezen.
5.2.3.4.
Criminele organisatie (feit 2)
Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, dient de rechtbank te beoordelen of sprake was van een criminele organisatie en zo ja, of bewezen kan worden dat verdachte aan deze organisatie heeft deelgenomen.
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr, moet – kort gezegd – worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
De organisatie
Om te kunnen spreken van een organisatie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid tussen twee of meer personen. Daarnaast moet sprake zijn van een zekere structuur. Deze hoeft niet hiërarchisch te zijn, niet vast te liggen en ook is niet vereist dat er een afgebakende taakverdeling is.
Niet is vereist dat alle betrokkenen bij de organisatie elkaar kennen of met elkaar hebben samengewerkt.
Oogmerk
Een criminele organisatie moet ten minste een duidelijke kern hebben die het gemeenschappelijk oogmerk deelt. Het oogmerk van het gestructureerd samenwerkingsverband moet – mede – gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven.
Deelneming
Het opzet van de verdachte moet zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie.
Voor ‘deelneming’ aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (weten in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat hij wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of dat zijn opzet was gericht op het plegen van die misdrijven. Het gaat er om of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Deelnemer aan de criminele organisatie is in ieder geval degene die heeft meegedaan aan de beoogde strafbare feiten. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten.
Bestaan criminele organisatie
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen, aan de hand van het hiervoor weergegeven beoordelingskader, vast dat in de aan verdachte ten laste gelegde periode sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit twee of meer personen, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Het bestaan van die criminele organisatie, het oogmerk daarvan en het bestaan van een zekere rolverdeling tussen de deelnemers blijkt uit hetgeen hiervoor al is overwogen ten aanzien van het medeplegen van voorbereidingshandelingen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het medeplegen van voorbereidingshandelingen blijkt tevens dat de deelnemers aan deze organisatie in ieder geval waren (al dan niet gedurende de gehele periode):
[medeverdachte 4] , [naam 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 10] , [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] .
Deelneming verdachte [verdachte]
Dat verdachte [verdachte] behoorde tot het samenwerkingsverband en dat hij wist dat dat samenwerkingsverband tot oogmerk had het plegen van misdrijven, volgt naar het oordeel van de rechtbank onder meer uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het gewoontewitwassen. Dat oordeel wordt ondersteund door het volgende.
Vanaf september 2018 doet [verdachte] betalingen voor twee woningen in Den Haag. Verdachte heeft bevestigd dat hij betalingen deed voor woningen voor [medeverdachte 2] zodat deze onder de radar kon blijven, omdat [medeverdachte 2] op een dodenlijst stond. [verdachte] had daarmee moeten weten dat [medeverdachte 2] zich in een (zwaar) crimineel milieu bewoog.
[verdachte] heeft echter vervolgens ook loodsen en containers geregeld en daar de huurbetalingen voor gedaan. Uit gegevens van het politiesysteem BVI-IB kwam naar voren dat op 4 september 2018 in het bedrijfspand, met een loods, aan de [adres 9] te Capelle aan den IJssel een in werking zijnde hennepkwekerij met 460 planten was aangetroffen. [219] Vanaf een bankrekening op naam van [medeverdachte 7] , werd eind november 2019 de waarborgsom voor het bedrijfspand aan de [adres 9] te Capelle aan den IJssel voldaan. Uit een op 5 december 2019 afgeluisterd gesprek blijkt dat [medeverdachte 2] (‘ [bijnaam 8] ’) boos is geworden toen eerst een verkeerde loods bleek te zijn gehuurd, namelijk een loods waarin eerder een wietplantage in was ontdekt door de politie. [220] [verdachte] gaat daarna voor de organisatie op zoek naar een andere loods, de rechtbank neemt aan: een geschiktere loods. Ook hieruit kan worden afgeleid dat [verdachte] weet had van het criminele oogmerk van de organisatie.
Voor de betalingen met betrekking tot de loods in Rotterdam heeft [verdachte] gebruikgemaakt van een schijnconstructie met het bedrijf [B.V. 1] waarvan verdachte [medeverdachte 7] , op verzoek van verdachte, bestuurder was. [221]
Uit de hierboven, bij de identificatie van [medeverdachte 2] als gebruiker van
[bijnaam 1]en als drager van diverse bijnamen, aangehaalde afgeluisterde gesprekken blijkt dat [verdachte] werkte met of voor ‘ [bijnaam 11] ’, oftewel [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 2] ook anderen voor hem had werken. Uit de hierboven (bij identificatie verdachte [medeverdachte 8] als gebruiker van
[bijnaam 12]) weergegeven WhatsApp-gesprekken blijkt dat [verdachte] regelmatig contact had met [medeverdachte 8] . Ook [medeverdachte 3] was in het kader van onderzoek
26Douglasvilleeen contact van [verdachte] . [222]
De rechtbank concludeert dat verdachte [verdachte] actief betrokken is geweest bij de criminele organisatie en daarin een belangrijke rol had.
In opdracht van [verdachte] stortten anderen, waaronder verdachte [medeverdachte 7] , contante bedragen op rekeningen en werden vanaf diezelfde rekeningen die bedragen vrijwel meteen weer overgemaakt naar rekeningen op naam van verdachte [verdachte] of rekeningen waarover hij zeggenschap had. De desbetreffende overschrijvingen waren voorzien van onjuiste omschrijvingen. [223] Uiteindelijk zijn met het geld waar [verdachte] op deze wijze over kon beschikken, door [verdachte] betalingen verricht voor de huur van loodsen en containers die de organisatie nodig had voor het verwezenlijken van haar criminele activiteiten. Ook werden er van dit geld betalingen verricht voor woningen, die onder meer door verdachte [medeverdachte 2] werd gebruikt, en nutsvoorzieningen. [224]
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte [verdachte] opzet had op het ondersteunen van het criminele oogmerk van de organisatie waaraan hij deelnam.
Ten aanzien van het oogmerk moord van de organisatie wijst de rechtbank nog op de volgende chats.
In een chat van 2 april 2020 waarin [medeverdachte 4] het heeft over een tegenstander schrijft hij “Maat iedereen gaat liggen, geloof me” en “Er zijn dagelijks veel mensen mee bezig”. [225] Die dag schrijft [naam 4] naar [medeverdachte 4] : “Maar jou doel is mijn doel ik ga ook pas dood” “Als hun dood zijb”, waarna [medeverdachte 4] schrijft “Juist”. [naam 4] schrijft vervolgens “Van kids was is geen voorstander maar ik doe mee”. [medeverdachte 4] reageert met “Komt goed”. [226]
Op 9 april 2020 schrijft [medeverdachte 2] in een gesprek met [medeverdachte 4] “We kunnen geen fouten maken met vastlopers.” [227]
Voorts hebben [medeverdachte 4] en [naam 4] het in een chat op 14 april 2020 over familieleden van ‘A1’ en schrijft [naam 4] “Wil ik een slaapliedje zingen voor ze.” Dit terwijl in het criminele milieu met ‘laten slapen’ vermoorden wordt bedoeld. [medeverdachte 4] reageert op het bericht met “Juist”. [228]
Op [datum moord] , de dag waarop [naam 4] is vermoord, [229] hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] het over ‘slecht nieuws’ en zegt [medeverdachte 5] “Is echt onze maat” en “Ons team”. [medeverdachte 2] schrijft dan “Ze moeten dood tot hun hond toe” waarna [medeverdachte 5] zegt “Alles maat”. [230]
Op 12 mei 2020 heeft [medeverdachte 4] het over ‘A1’ en zijn groep en schrijft hij “Heel deze groep moet dood” en “En familie mag ook”. [231] Op 12 mei 2020 hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] het over “ [bijnaam 93] ” en schrijft [medeverdachte 8] in een chat met [medeverdachte 2] “Dood moet de naar zwaar jaar martling”. [232]
Op 15 mei 2020 heeft [medeverdachte 2] het in een gesprek met [medeverdachte 4] over ‘A1’ en schrijft hij “laten m doodsteken door junk”. [233]
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gedurende de periode van 1 november 2019 tot en met 22 juni 2020. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van feit 2.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 juni 2020 te Amsterdam, Rotterdam, Schiedam en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen contante en girale geldbedragen van in totaal EUR 980.435,04 voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet en van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
door met gebruikmaking van een bankrekening met nummer [nummer 43] op naam van [naam 27] :
in totaal EUR 291.180 contant te storten op bankrekeningnummer [nummer 43] ,
in totaal EUR 106.172,78 over te maken van bankrekeningnummer [nummer 43] naar diverse bankrekeningen op naam van [verdachte] , [naam 29] , [B.V. 5] en [B.V. 5] (bankrekeningnummers [nummer 34] , [nummer 35] , [nummer 36] , [nummer 37] , [nummer 38] , [nummer 39] , [nummer 40] , [nummer 41] en/of [nummer 42] ),
in totaal EUR 23.800 contant op te nemen van bankrekeningnummer [nummer 43] ,
met gebruikmaking van een bankrekening met nummer [nummer 44] op naam van [naam 26] :
in totaal EUR 81.410 contant te storten op bankrekeningnummer [nummer 44] ,
in totaal EUR 53.876,50 over te maken van bankrekeningnummer [nummer 44] naar diverse bankrekeningen op naam van [verdachte] , [B.V. 5] en [B.V. 5] (bankrekeningnummers [nummer 45] , [nummer 35] , [nummer 36] , [nummer 41] en/of [nummer 46] ),
in totaal EUR 8.080 contant op te nemen van bankrekeningnummer [nummer 44] ,
met gebruikmaking van een bankrekening met nummer [nummer 46] op naam van [naam 28] :
in totaal EUR 121.500 contant te storten op bankrekeningnummer [nummer 46] ,
EUR 90.455,23 over te maken van bankrekeningnummer [nummer 46] naar diverse bankrekeningen op naam van [verdachte] , [B.V. 5] , [B.V. 6] .., [B.V. 8] ., [B.V. 7] en [bedrijf 1] (bankrekeningnummer(s) [nummer 45] ,
[nummer 35] , [nummer 37] ,
[nummer 39] , [nummer 38] ,
[nummer 47] , [nummer 40] ,
[nummer 41] , [nummer 48] ,
[nummer 49] , [nummer 52] ,
[nummer 51] , [nummer 53] ,
[nummer 54] en/of [nummer 55] ),
in totaal EUR 22.640 contant op te nemen van bankrekeningnummer [nummer 46] ,
met gebruikmaking van een bankrekening met nummer [nummer 56] op naam van [medeverdachte 7] :
in totaal EUR 19.090 contant te storten en te ontvangen op bankrekening [nummer 56] en vervolgens EUR 19.034,79 van bankrekening [nummer 56] over te maken naar bankrekeningnummer [nummer 57] op naam van [B.V. 9] onder vermelding van “waarborgsom [adres 9] ” en “huur januari [adres 9] ”,
EUR 14.276,79 te ontvangen op bankrekeningnummer [nummer 56] van bankrekeningnummer [nummer 57] onder vermelding van “terugstorting waarborgsom [adres 9] ”,
in totaal EUR 18.992 deels contant te storten en te ontvangen op bankrekeningnummer [nummer 56] en vervolgens in totaal EUR 18.939,20 van bankrekening [nummer 56] over te boeken naar [nummer 58] op naam van [B.V. 12] (huur [adres 17] ),
in totaal EUR 12.750 over te maken van bankrekeningnummer [nummer 56] naar bankrekeningnummer [nummer 39] op naam van [verdachte] ,
in totaal EUR 8.960 contant te storten op bankrekeningnummer [nummer 56] en vervolgens in totaal EUR 8.960 over te maken van bankrekeningnummer [nummer 56] naar bankrekeningnummer [nummer 51] op naam van [B.V. 8] . onder vermelding van “Borgstelling Mercedes CLS”,
in totaal EUR 2.520 contant te storten op bankrekeningnummer [nummer 56] en vervolgens EUR 2.500 over te maken van bankrekeningnummer [nummer 59] naar bankrekeningnummer [nummer 51] op naam van [B.V. 8] . onder vermelding van “Betaling Borg en huur Mercedes GLA”,
in totaal) EUR 3. 000 contant te storten op bankrekeningnummer [nummer 56] en vervolgens EUR 3. 000 over te maken van bankrekeningnummer [nummer 56] naar bankrekeningnummer [nummer 51] op naam van [B.V. 8] . onder vermelding van “Borg en 1 maand huur Mercedes C klasse”,
met gebruikmaking van een bankrekeningen met nummer [nummer 59] op naam van [B.V. 1] :
in totaal EUR 12.462,99 over te maken van bankrekeningnummer [nummer 59] naar bankrekeningnummer [nummer 58] op naam van [B.V. 12] (huur [adres 17] ),
met gebruikmaking van bankrekeningen met nummers [nummer 35] , [nummer 37] , [nummer 39] en [nummer 54] op naam van [verdachte] :
in totaal EUR 30. 000 over te maken vanaf bankrekeningnummers [nummer 35] , [nummer 37] en [nummer 39] naar bankrekeningnummers [nummer 60] op naam van [naam 33] en [nummer 61] op naam van [bedrijf 2] (ten behoeve van huur van de woning aan de [adres 6] ),
in totaal EUR 44. 900 over te maken vanaf bankrekeningnummers [nummer 39] en [nummer 54] naar bankrekeningnummer [nummer 62] op naam van [bedrijf 3] (ten behoeve van huur van de woning aan de [adres 7] en de woning aan het [adres 12] te Den Haag),
met gebruikmaking van een bankrekening met nummer [nummer 51] op naam van [B.V. 8] .:
in totaal EUR 8.954 over te maken vanaf bankrekeningnummer [nummer 51] naar bankrekeningnummer [nummer 32] op naam van [naam 32] (ten behoeve van borg voor en/of huur van een loods gelegen aan de [adres 2] te Wouwse Plantage) en
in totaal EUR 5.414,75 over te maken vanaf bankrekeningnummer [nummer 51] naar bankrekeningnummers [nummer 65] op naam van [B.V. 11] en [nummer 66] op naam van [B.V. 10] (ten behoeve van de huur en/of de aankoop van in totaal zeven zeecontainers),
terwijl hij en zijn mededaders wisten a dat die voorwerpen (geldbedragen) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 november 2019 tot en met 22 juni 2020 te Capelle aan den IJssel, Den Haag, Nieuwegein, Rotterdam, Utrecht, Wouw, Wouwse Plantage en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte, [medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] ,
[medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 9] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • moord (artikel 289 Wetboek van Strafrecht),
  • opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Wetboek van Strafrecht),
  • gijzeling (artikel 282a Wetboek van Strafrecht),
  • afpersing in vereniging, althans afpersing (artikel 317 jo. 312, tweede lid, onder 2, Wetboek van Strafrecht),
  • zware mishandeling met voorbedachten rade (artikel 302 jo. 303 Wetboek van Strafrecht),
  • opzetheling (artikel 416 Wetboek van Strafrecht) en/of
  • het voorhanden hebben van een of meer vuurwapens (artikel 26 jo. 55 Wet Wapens en Munitie).
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het hiervoor bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat, zoals die hiervoor zijn weergegeven. In de voetnoten is verwezen naar de vindplaats in het dossier.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft hij gevorderd dat verdachte een beroepsverbod voor het besturen van een rechtspersoon wordt opgelegd voor de duur van 10 jaar.
Het Openbaar Ministerie heeft verder aangevoerd dat het recidivegevaar onverminderd groot is en dat het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak zal moeten worden opgeheven.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten komt, verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft op dit moment een eigen woning, dagbesteding en hij wordt behandeld.
Zij heeft verder ten aanzien van de voorlopige hechtenis primair verzocht het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Subsidiair heeft zij verzocht verdachte bij uitspraak opnieuw te schorsen voor onbepaalde tijd onder de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in de beschikking van de rechtbank op 2 april 2021.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Wat de persoon van verdachte betreft heeft de rechtbank gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van 22 december 2021. Hieruit blijkt dat hij niet recentelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
In de onderhavige zaak is sprake van een groep verdachten die op verschillende wijze heeft bijgedragen aan een plan om criminele tegenstanders, dan wel familie daarvan, van hun vrijheid te beroven, te gijzelen, af te persen en daarbij zo nodig (zwaar) te mishandelen en te doden.
Daartoe is een tweetal loodsen gehuurd en ingericht, werden onder meer voertuigen, wapens, politie-uniformen en martelwerktuigen verworven en werd getracht informatie over de locatie van de tegenstanders te verkrijgen.
Eén van de loodsen werd ingericht als uitvalsbasis voor diegenen die de tegenstanders daadwerkelijk van hun vrijheid zouden gaan beroven met alle attributen om zich voor te doen als een legitiem arrestatieteam van de politie. De andere werd ingericht als een particuliere gevangenis met meerdere containers die waren ingericht als geluidsdichte cellen en een container die was ingericht om mensen te martelen, met een ‘behandelstoel’ en een keur aan gereedschappen voor dat doel. Uit het onderschepte berichtenverkeer blijkt duidelijk dat het ook daadwerkelijk de bedoeling was om in ieder geval een aantal van de beoogde slachtoffers daadwerkelijk zeer ernstig leed toe te brengen.
Om voornoemde activiteiten mogelijk te maken en uit het zicht te houden werden financiële schijnconstructies in het leven geroepen door andere leden van de organisatie.
Het voorgaande in samenhang bezien levert het beeld op van een groep verdachten die in het kader van een conflict over geld in het criminele milieu op niets ontziende wijze van plan is geweest het recht in eigen hand te nemen. Het gebrek aan respect dat daarbij getoond is voor de vrijheid en de lichamelijke integriteit van anderen is schokkend. Dat het uiteindelijk niet tot de uitvoering van de voorgenomen feiten is gekomen is op geen enkele wijze de verdienste van verdachten, maar is uitsluitend het gevolg van het feit dat de opsporingsinstanties tijdig op de hoogte zijn geraakt van de hier omschreven plannen en daar adequaat op hebben gereageerd.
Ten aanzien van verdachte [verdachte] geldt dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan grootschalig gewoontewitwassen. Zijn rol binnen de criminele organisatie bestond eruit dat hij onder meer loodsen, huizen en containers die bij de (leden van) de organisatie in gebruik waren financierde met behulp van schijnconstructies, waarbij hij naast diverse vennootschappen onder meer ook medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] inzette en aanstuurde. Wat verdachte deed was van cruciaal belang voor de organisatie. Verdachte onderhield in dat kader contact met
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en had ook veelvuldig contact met verdachte [medeverdachte 8] .
De Reclassering Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft meermalen over verdachte gerapporteerd. Uit deze rapportages blijkt – kort gezegd – dat verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed heeft meegewerkt met de aanpak van zijn problemen in de persoonlijke levenssfeer. Wel ziet de reclassering nog steeds een verhoogd risico op fraudegevoelig gedrag. De rechtbank laat de meewerkende houding tijdens de schorsing in enige mate in strafmatigende zin meewegen. Dat laatste geldt niet voor de grotendeels ontkennende houding van verdachte.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en beperkte mate waarin verdachte daarvoor verantwoording heeft genomen komt de rechtbank tot de navolgende strafoplegging.
De rechtbank acht, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verdachte naast een gevangenisstraf ook een beroeps- en bestuursverbod op te leggen. Voor wat betreft de duur van de ontzetting is het volgende van belang. De wet bepaalt dat in dit geval de ontzetting de duur van de hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaat. De duur van de ontzetting is dus minimaal 6 jaar en maximaal 9 jaar. De rechtbank acht in dit geval de maximale duur passend en ontzet verdachte daarom voor negen jaar uit het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Zaktelefoon Samsung (NA032.03.01.002) (36)
  • 1 STK Zaktelefoon Samsung SM-M105 (NA032.03.01.003) (37).
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen twee telefoons moeten worden verbeurdverklaard, omdat ze bij de strafbare feiten zijn gebruikt.
De verdediging heeft geen standpunt ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde telefoons onder verdachte in beslag zijn genomen en aan hem toebehoren. Deze telefoons worden verbeurdverklaard, omdat het onder 1 en 2 bewezen geachte met betrekking tot deze voorwerpen is begaan.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 28, 31, 33, 33a, 47, 57, 140(oud), 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van gewoontewitwassen;
Ten aanzien van feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot de (bijkomende) straf dat hij wordt
ontzet uit het recht om een beroep als bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoonuit te oefenen voor de duur van
9 (negen) jaar.
Wijsthet verzoek tot (opnieuw) schorsen van de voorlopige hechtenis
af.
Verklaart verbeurd:
  • 1 STK Zaktelefoon Samsung (NA032.03.01.002) (36)
  • 1 STK Zaktelefoon Samsung SM-M105 (NA032.03.01.003) (37).
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en L. Dolfing rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 mei 2022.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBAMS:2020:6443 naar aanleiding van de pro forma zitting van 4 december 2020, ECLI:NL:RBAMS:2021:3707 naar aanleiding van de pro forma zittingen van 4 december 2020 en 11 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5460 naar aanleiding van de pro forma zitting van 12 augustus 2021.
2.Bijvoorbeeld Rechtbank Limburg, 26 januari 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:571.
4.Zie hierover onder meer HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889.
5.De rechtbank heeft geconstateerd dat er in het dossier wisselend gebruik wordt gemaakt van de aanduidingen ‘EncroChat’, ‘Encro’ en ‘Encro c.s.’ zonder dat steeds duidelijk is waarom en of daarmee verschillende entiteiten worden bedoeld. In dit vonnis is er daarom voor gekozen telkens gebruik te maken van de aanduiding ‘EncroChat’ – ook als het om het bedrijf gaat – tenzij een tekst letterlijk (als citaat) is overgenomen.
6.Geschriften, te weten bijlagen van het proces-verbaal van bevindingen kaders gebruik dataset 26Lemont, p. 2112 van de bijlagen.
7.Proces-verbaal aanvraag bevel binnendringen en onderzoek doen geautomatiseerd werk, p. 6562 van de bijlagen.
8.Vordering machtiging bevel binnendringen en onderzoek geautomatiseerd werk en vordering machtiging bevel opnemen van (tele)communicatie, p. 6590 – 6592 van de bijlagen.
9.Een proces-verbaal ‘Aanvraag bevel binnendringen en onderzoek doen geautomatiseerd werk’, p. 6562 – 6570 van de bijlagen.
10.Een proces-verbaal ‘Titel V beschrijving NN gebruikers Encro c.s.’, p. 6571 – 6582 van de bijlagen.
11.Een geschrift, te weten een ‘begeleidend schrijven bij aanvraag art 126uba Sv in 26Lemont van de zaaksofficieren van justitie in de zaak 26Lemont’, p. 6583 – 6589 van de bijlagen.
12.Een geschrift, te weten een ‘begeleidend schrijven bij aanvraag art 126uba Sv in 26Lemont van de zaaksofficieren van justitie in de zaak 26Lemont’, p. 6585 van de bijlagen.
13.Een geschrift, te weten een ‘begeleidend schrijven bij aanvraag art 126uba Sv in 26Lemont van de zaaksofficieren van justitie in de zaak 26Lemont’, p. 6586 van de bijlagen.
14.Een geschrift, te weten de 126uba Sv machtiging van de rechter-commissaris, p. 6593 – 6597 van de bijlagen.
15.Een geschrift, te weten een ‘nadere aangekondigde toelichting’ van de zaaksofficieren van justitie in de zaak 26Lemont, p. 209 van de bijlagen.
17.HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629.
18.De processen-verbaal met nummer LERDB20001-6 en proces-verbaalnummer LERDB20001-3 alsmede de brief van de zaaksofficieren van justitie in de zaak 26Lemont d.d. 16 maart 2020 .
19.HvJ EU 8 februari 2014, ECLI:EU:C:2014:238
20.HvJ EU 7 mei 2013, ECLI:EU:C:2013:105
21.NL:RBAMS:2020:6443.
22.
23.Proces-verbaal van verdenking, p. 77 e.v. van de bijlagen.
24.Proces-verbaal van observatie d.d. 07-04-2020, p. 115 en 117 van de bijlagen.
25.Proces-verbaal bevindingen, p. 135 e.v. van de bijlagen.
26.Proces-verbaal bevindingen, p. 140 e.v. van de bijlagen.
27.Proces-verbaal van verdenking, p. 1 -18 van de bijlagen en proces-verbaal van verdenking, p. 77 – 92 van de bijlagen.
28.Proces-verbaal ter terechtzitting van 12 augustus 2021.
29.Proces-verbaal van bevindingen omtrent de algemene functionaliteiten van Encrochat telefoons, p. 2126 e.v. van de bijlagen.
30.Proces-verbaal van bevindingen bijnaam [bijnaam 2] en emoticon , p. 2084 e.v. van de bijlagen.
31.Idem als vorige noot.
32.Idem als vorige noot.
33.Proces-verbaal terechtzitting van 12 augustus 2021, p. 6138 e.v. van de bijlagen, met name p. 6142 en het geschrift
34.Proces-verbaal van bevindingen betreffende ‘IMEI * [nummer 4] (‘ [bijnaam 1] ’) in gebruik bij [medeverdachte 2] ’, p. 351-361 van de bijlagen.
35.- Proces-verbaal betreffende aanvraag printertap op IMEI * [nummer 4] , [bijnaam 54] -dossier, p. 232 e.v., en
36.Proces-verbaal van bevindingen betreffende ‘IMEI * [nummer 67] ( [bijnaam 1] ) in gebruik bij [medeverdachte 2] ’, p. 354 van de bijlagen.
37.Proces-verbaal van bevindingen wachtwoord [bijnaam 1] @EncroChat.com, p. 5645 van de bijlagen.
38.Proces-verbaal raadkamer, p. 56, 57 en 59 van de relazen.
39.Proces-verbaal observeren: zondag 19 april 2020, p. 699 e.v. van de bijlagen, met name het activiteiten-journaal, p. 701 e.v. van de bijlagen.
40.Proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek naar Encrochat gebruiker [bijnaam 1] , p. 696 van de bijlagen en proces-verbaal bevindingen betreffende aanvullend onderzoek en correlatie tussen OTC PV en printertap, p. 697 e.v. van de bijlagen.
41.Idem als vorige noot.
42.Proces-verbaal van bevindingen betreffende ‘IMEI * [nummer 67] ( [bijnaam 1] ) in gebruik bij [medeverdachte 2] ’, p. 353 van de bijlagen.
43.Proces-verbaal observeren: donderdag 23 april 2020, p. 183 e.v. van de bijlagen, met name het activiteiten-journaal, p. 187 e.v.
44.Proces-verbaal van bevindingen betreffende ‘IMEI * [nummer 67] ( [bijnaam 1] ) in gebruik bij [medeverdachte 2] ’, p. 353 van de bijlagen.
45.Proces-verbaal van bevindingen betreffende ‘IMEI * [nummer 67] ( [bijnaam 1] ) in gebruik bij [medeverdachte 2] ’, p. 354 van de bijlagen.
46.Proces-verbaal raadkamer, p. 68 van de relazen.
47.Proces-verbaal van bevindingen betreffende ‘IMEI * [nummer 67] ( [bijnaam 1] ) in gebruik bij [medeverdachte 2] ’, p. 575 van de bijlagen.
48.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
49.Chronologische weergave van de bevindingen onderzoek binnen 26Douglasville, p. 5345 van de bijlagen.
50.Proces-verbaal van bevindingen, betreft camerabeelden van 1 juni 2020 Malieveld te Den Haag, p. 1370 e.v. van de bijlagen.
51.Proces-verbaal van bevindingen (beoogd) slachtoffer, p. 3259 van de bijlagen.
52.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
53.Proces-verbaal observeren: woensdag 3 juni 2020, p. 1376 e.v. van de bijlagen, met name het activiteiten-journaal, p. 1378 e.v. van de bijlagen.
54.Openbare bron: Google Maps, kaart.
55.Chronologische weergave van de bevindingen onderzoek binnen 26Douglasville, p. 5351 van de bijlagen.
56.Proces-verbaal van bevindingen betreffende ‘IMEI * [nummer 4] (‘ [bijnaam 1] ’) in gebruik bij [medeverdachte 2] ’, p. 351-361 van de bijlagen, met name p. 358.
57.Het navigatiesysteem geeft op de foto het tijdstip 14:15 uur aan. Daarom ontstond het vermoeden dat het tijdstip van de chat (
58.Proces-verbaal van verdenking, p. 4 van de bijlagen.
59.Proces-verbaal van verdenking, p. 5 – 6 van de bijlagen.
60.Proces-verbaal van verdenking, p. 6-7 van de bijlagen.
61.Proces-verbaal van verdenking, p. 13 – 14 van de bijlagen.
62.Proces-verbaal van verdenking, p. 12 van de bijlagen.
63.Proces-verbaal van verdenking, p. 81 van de bijlagen.
64.Idem als vorige noot.
65.Proces-verbaal van verdenking, p. 89 en 90 van de bijlagen.
66.Proces-verbaal van verdenking, p. 77 e.v. van de bijlagen, met name p. 89.
67.Proces-verbaal van bevindingen betreffende proces-verbaal van identificatie “ [bijnaam 5] ”, “ [bijnaam 21] ” en “ [bijnaam 22] ” = [naam 4] , p. 2177-2178 van de bijlagen en
68.Proces-verbaal van bevindingen betreffende proces-verbaal van identificatie “ [bijnaam 5] ”, “ [bijnaam 21] ”en “ [bijnaam 22] ” = [naam 4] , p. 2177-2178 van de bijlagen, met name onderste helft p. 2154.
69.Proces-verbaal van bevindingen betreffende Identificatie Encrochat-accounts [naam 4] , p. 4146-4172 van de bijlagen.
70.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
71.Proces-verbaal van bevindingen relatie [naam 4] en [medeverdachte 4] , p. 4200 e.v. van de bijlagen.
72.Proces-verbaal observeren: donderdag 14 mei 2020 p. 2167 en het daarbij behorende activiteiten-journaal, p. 2169 e.v. van de bijlagen.
73.Proces-verbaal bevindingen camerabeelden van 1 juni 2020 Malieveld te Den Haag, p. 1370 e.v. van de bijlagen.
74.Proces-verbaal van bevindingen terugreis [medeverdachte 4] op 10/11 mei 2020, p. 6051 e.v. van de bijlagen.
75.Proces-verbaal van bevindingen ontvangst stukken EOB Spanje, doorgenummerde bijlagen p. 6055 e.v. van de bijlagen.
76.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie gebruiker IMEI [nummer 6] , p. 2144 e.v. van de bijlagen.
77.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] d.d. 3 februari 2021, p. 2955 e.v. van de bijlagen, met name p. 2961-2962.
78.Proces-verbaal van bevindingen vergelijking telecomregistraties [nummer 7] en IMEI [nummer 6] , p. 6045 e.v. van de bijlagen.
79.Proces-verbaal van bevindingen terugreis [medeverdachte 4] op 10/11 mei 2020, p. 6051 e.v. van de bijlagen, met name p. 6052.
80.Proces-verbaal van bevindingen betreffende ‘oogmerk moord’, p. 3114 e.v. van de bijlagen, met name p. 3149.
81.Proces-verbaal van bevindingen terugreis [medeverdachte 4] op 10/11 mei 2020, p. 6051 e.v. van de bijlagen, met name p. 6053.
82.Proces-verbaal van bevindingen identificatie “ [bijnaam 48] ”= [medeverdachte 4] , p. 2175-2176 van de bijlagen; en proces-verbaal van vierde verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , p. 2890 e.v. van de bijlagen, met name p. 2903.
83.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie gebruiker IMEI [nummer 6] , p. 2144 e.v. van de bijlagen.
84.Proces-verbaal van bevindingen vergelijking telecomregistraties [nummer 7] en IMEI [nummer 6] , p. 6045 e.v. van de bijlagen.
85.Proces-verbaal bevindingen zendmasten * [nummer 7] , p. 6048 e.v. van de bijlagen.
86.Proces-verbaal van bevindingen terugreis [medeverdachte 4] op 10/11 mei 2020, p. 6051 e.v. van de bijlagen.
87.Proces-verbaal van bevindingen, betreffende PV van analyse IPhone B.01.03, p. 6018 e.v. van de bijlagen.
88.Openbare bron: Google Maps (satellietweergave).
89.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
90.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
91.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie [bijnaam 4] @encrochat.com, [bijnaam 14] @encrochat.com en [bijnaam 16] @encrochat.com, p. 2147 van de bijlagen.
92.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
93.Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte [medeverdachte 5] , p. 1419 van de bijlagen; proces-verbaal 3e verhoor van verdachte [medeverdachte 4] , p. 2993 van de bijlagen; Proces-verbaal van bevindingen overige beoogde slachtoffers, p. 3355 van de bijlagen.
94.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
95.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
96.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
97.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
98.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
99.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
100.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
101.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie
102.Idem als vorige noot.
103.Proces-verbaal van bevindingen betreffende verblijfadres [medeverdachte 3] op het [adres 12] te ’s-Gravenhage, p. 711 e.v. van de bijlagen.
104.Proces-verbaal van tweede verhoor getuige [naam 32] , p. 1163 van de bijlagen, in combinatie met de foto op p. 1177.
105.Proces-verbaal van identificatie van de bijnaam ‘ [bijnaam 54] ’ als [medeverdachte 3] , p. 2081 van de bijlagen.
106.Proces-verbaal van identificatie van de bijnaam ‘ [bijnaam 54] ’ als [medeverdachte 3] , p. 2081 en 2082 van de bijlagen.
107.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek Samsung M10 met beslagcode TV180B.4, p. 3558 van de bijlagen.
108.Proces-verbaal van bevindingen betreffende identificatie [medeverdachte 3] als EncroChat gebruiker [bijnaam 13] , p. 377 e.v. van de bijlagen.
109.Proces-verbaal van identificatie van de bijnaam ‘ [bijnaam 54] ’ als [medeverdachte 3] , p. 2077 van de bijlagen.
110.Proces-verbaal van onderzoek Samsung A10 met beslagcode SI652.01.02.001, p. 4273 van de bijlagen.
111.Proces-verbaal van onderzoek Samsung A10 met beslagcode SI652.01.02.001, p. 4273 en 4274 van de bijlagen.
112.Proces-verbaal van onderzoek Samsung A10 met beslagcode SI652.01.02.001, p. 4277 van de bijlagen.
113.Proces-verbaal van onderzoek Samsung A10 met beslagcode SI652.01.02.001, p. 4274 van de bijlagen.
114.Proces-verbaal van onderzoek iPhone 7 met beslagcode SI652.01.01.001, p. 4279 van de bijlagen.
115.Proces-verbaal van onderzoek iPhone 7 met beslagcode SI652.01.01.001, p. 4282 e.v. van de bijlagen.
116.Proces-verbaal van onderzoek iPhone 7 met beslagcode SI652.01.01.001, p. 4295 van de bijlagen.
117.Proces-verbaal 4e verhoor verdachte [verdachte] , p. 2579 en 2588 van de bijlagen.
118.Proces-verbaal van identificatie van de EncroChat gebruiken
119.Proces-verbaal van observatie van donderdag 14 mei 2020, p. 5258 e.v. van de bijlagen.
120.Proces-verbaal van identificatie van de EncroChat gebruiken
121.Proces-verbaal van identificatie van de EncroChat gebruiken
122.Proces-verbaal van identificatie van de EncroChat gebruiken
123.Proces-verbaal Identificatie van [medeverdachte 9] , geboren [geboortedag 4] 1987, als de gebruiker van de encronaam “ [bijnaam 69] ”, p. 3066 van de bijlagen.
124.Proces-verbaal van bevindingen Identificatie van [medeverdachte 9] , geboren [geboortedag 4] 1987, als de gebruiker van de encronaam “ [bijnaam 69] ”, p 3063 e.v. van de bijlagen.
125.Proces-verbaal Identificatie van [medeverdachte 9] , geboren [geboortedag 4] 1987, als de gebruiker van de encronaam “ [bijnaam 69] ”, p. 3067 van de bijlagen.
126.Proces-verbaal Identificatie van [medeverdachte 9] , geboren [geboortedag 4] 1987, als de gebruiker van de encronaam “ [bijnaam 69] ”, p. 3071 van de bijlagen.
127.Proces-verbaal Identificatie van [medeverdachte 9] , geboren [geboortedag 4] 1987, als de gebruiker van de encronaam “ [bijnaam 69] ”, p. 3067 van de bijlagen.
128.Proces-verbaal Identificatie van [medeverdachte 9] , geboren [geboortedag 4] 1987, als de gebruiker van de encronaam “ [bijnaam 69] ”, p. 3070 van de bijlagen en proces verbaal beoogd slachtoffer, p. 3295 van de bijlagen.
129.Proces-verbaal van bevindingen beoogd slachtoffer, p. 3297 en 3298 van de bijlagen en proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 568.
130.Proces-verbaal van identificatie ‘ [bijnaam 81] ’ als [medeverdachte 10] , p. 4184 van de bijlagen.
131.Proces-verbaal van identificatie ‘ [bijnaam 81] ’ als [medeverdachte 10] , p. 4184 en 4185 van de bijlagen.
132.Proces-verbaal van bevindingen telefoon [medeverdachte 1] beslagcode [code met naam medeverdachte] , p. 4474 en 4475 van de bijlagen.
133.Proces-verbaal van bevindingen identificatie ’ [bijnaam 6] ’ en ‘ [bijnaam 7] ’ als [verdachte] , p. 2503 e.v van de bijlagen en Proces-verbaal van bevindingen abusievelijk opnemen onjuiste beschrijving in 4e verhoor van verdachte [verdachte] , p. 2584 e.v. van de bijlagen.
134.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone 7 met beslagcode SI652.01.01.001, p. 4281 van de bijlagen.
135.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek Samsung A10s in gebruik bij [medeverdachte 3] , p. 3374 van de bijlagen.
136.Proces-verbaal van gesprekken telefoon [telefoon met naam medeverdachte] , p. 3581 – 3585 van de bijlagen.
137.Proces-verbaal van gesprekken telefoon [telefoon met naam medeverdachte] , p. 3584 van de bijlagen.
138.Proces-verbaal van uitkijken camerabeelden 18 juni 2020, p. 820 – 821 van de bijlagen.
139.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek Samsung A10s in gebruik bij [medeverdachte 3] , p. 3408 van de bijlagen.
140.Proces-verbaal van eerste verhoor van de verdachte [medeverdachte 7] d.d. 27 oktober 2020, p. 1644 van de bijlagen.
141.Proces-verbaal van verhoor eerste verhoor van de verdachte [medeverdachte 7] d.d. 27 oktober 2020, p. 1650 van de bijlagen.
142.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 6] d.d. 13 oktober 2020, p. 1778 van de bijlagen.
143.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek Samsung A10s in gebruik bij [medeverdachte 3] , p. 3421 van de bijlagen.
144.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek Samsung M10 met beslagcode TV180B.4, p. 3563 van de bijlagen.
145.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 15 en 16.
146.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 763, 770, 1639 en 1640.
147.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 691, 756, 757, 770, 771, 763, 1339 en 1638.
148.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1536 en 1537.
149.Proces-verbaal ter terechtzitting van de inhoudelijke behandeling. Waar in het vervolg van dit vonnis verwezen wordt naar ‘de verklaring van verdachte ter terechtzitting’, geldt dat deze verklaring is opgenomen in het proces-verbaal ter terechtzitting.
150.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1535 en 1534 – 1550. Zie ook proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 687, 688, 691, 693, 700, 702 – 704, 706, 711, 755, 757 en 1538 – 1540,
151.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 27.
152.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 738.
153.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1540.
154.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1535.
155.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1535 – 1537.
156.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1516 – 1518.
157.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1518.
158.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 688, 693, 696, 703, 705, 711, 1517 – 1532.
159.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 27.
160.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 738.
161.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1517 -1518.
162.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1604 en 1606.
163.Proces-verbaal vierde verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 16 november 2020, p. 5236.
164.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 81, 688, 692, 693, 697, 698, 700 – 703, 708, 710, 712, 1603 – 1621.
165.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 27.
166.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 738.
167.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 444.
168.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1439.
169.Proces-verbaal derde verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 10 november 2020, p. 1670 van de bijlagen.
170.Proces-verbaal vierde verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 16 november 2020, p. 2536 van de bijlagen.
171.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1604 – 1606.
172.Proces-verbaal vierde verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 16 november 2020, p. 5236.
173.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1606.
174.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1636.
175.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1636.
176.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1636.
177.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 1715.
178.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1639.
179.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 1715.
180.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1637 en 1638.
181.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1638.
182.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1638.
183.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1638.
184.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 1715.
185.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1635 en 1636.
186.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1637.
187.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1637.
188.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 1715.
189.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 763, 1639 en 1640.
190.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1640.
191.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 1715.
192.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 770 en 1640.
193.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 770.
194.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 1715.
195.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 771 en 1641.
196.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 771.
197.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 1715.
198.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1641 en 1642 en proces-verbaal van bevindingen gegevens van verhuurder [adres 17] , p. 3751 van de bijlagen.
199.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 1715.
200.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 691.
201.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 1339.
202.Proces-verbaal van bevindingen verstrekte huurgegevens partner van eigenaar [adres 6] , p. 4641 van de bijlagen en proces-verbaal van vijfde verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , p. 4742 van de bijlagen.
203.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 781.
204.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 705 en 781.
205.Proces-verbaal derde verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 10 november 2020, p. 1699 van de bijlagen.
206.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 47 en proces-verbaal van vijfde verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , p. 4741 van de bijlagen.
207.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 691.
208.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 756 en 757.
209.Proces-verbaal derde verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 10 november 2020, p. 1699, 1701 en 1702 van de bijlagen.
210.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 763.
211.Proces-verbaal van bevindingen omtrent huurtransacties [adres 2] te Wouwse Plantage, p. [bijnaam 25] – 112 van de bijlagen.
212.Proces-verbaal derde verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 10 november 2020, p. 1670 en 1672 van de bijlagen.
213.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 770.
214.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 771.
215.Proces-verbaal eerste verhoor getuige [naam 34] , p. 1624 van de bijlagen.
216.Proces-verbaal eerste verhoor getuige [naam 35] , p. 1629 en 1631 van de bijlagen.
217.Proces-verbaal derde verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 10 november 2020, p. 1670 en 1672 van de bijlagen.
218.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 770, 771, 1640 en 1641.
219.Proces-verbaal van verdenking, p. 77 e.v. van de bijlagen, met name p. 89.
220.Proces-verbaal van verdenking, p. 89 van de bijlagen.
221.Proces-verbaal van bevindingen gegevens van verhuurder [adres 17] , p. 3751 – 3753 van de bijlagen en proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 1715.
222.Proces-verbaal van derde verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 10 november 2020, p. 1698 van de bijlagen, proces-verbaal van bevindingen onderzoek Samsung A10s in gebruik bij [medeverdachte 3] , p. 3407 van de bijlagen en proces-verbaal van onderzoek iPhone 7, p. 4282 en 4283 van de bijlagen.
223.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 763, 770, 1639 en 1640.
224.Proces-verbaal artikel 420bis/420ter/420quater Wetboek van Strafrecht, ZD01, LERAF20002-2630, p. 763, 770, 1639 en 1640 en proces-verbaal van bevindingen betalingen ingebruikname [adres 6] en [adres 7] , p. 647 – 651 van de bijlagen.
225.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 774 en 775.
226.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 777.
227.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 3 779.
228.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 750.
229.Proces-verbaal van bevindingen verstrekking relatie [naam 4] en [medeverdachte 4] , p. 4198 van de bijlagen.
230.Proces-verbaal van oogmerk moord, p. 3132 van de bijlagen.
231.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 790.
232.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 59.
233.Proces-verbaal artikel 140 Wetboek van Strafrecht met PV-nummer LERAF20002-1577, p. 798.