ECLI:NL:RBAMS:2022:2919

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/13/705447 / HA ZA 21-703
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake wijziging van de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst in het kader van onvoorziene omstandigheden door de coronacrisis

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 2] B.V., en een gedaagde, [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de wijziging van de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst die op 28 januari 2020 was gesloten ter beëindiging van hun samenwerking, in het licht van onvoorziene omstandigheden als gevolg van de coronacrisis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de coronamaatregelen een aanzienlijke impact hebben gehad op de financiële situatie van [eiseres sub 2], die actief is in de evenementenbranche. Hierdoor is de afloscapaciteit van [eiseres sub 1] substantieel verminderd, wat heeft geleid tot de vordering van [eiseressen] om de maandelijkse betalingsverplichting te verlagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onvoorziene omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 6:258 BW, van dien aard zijn dat de oorspronkelijke betalingsverplichtingen van [eiseres sub 1] niet langer in stand kunnen blijven. De rechtbank heeft de maandelijkse betalingsverplichting van [eiseres sub 1] met terugwerkende kracht verlaagd tot 50% van het oorspronkelijk bedrag voor de periode van juni 2020 tot en met mei 2022. Tevens is het verbod op het uitoefenen van pandrechten door [gedaagde] opgeheven en zijn er bepalingen getroffen voor de inventarisatie van de bedrijfsvoorraden van [eiseres sub 2]. De proceskosten zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/705447 / HA ZA 21-703
Vonnis van 11 mei 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J.A. Stal te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.P. Klokkers te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] (gezamenlijk: [eiseressen] ) en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit
  • de dagvaarding van 4 februari 2021, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie tevens incidentele vordering, met producties,
  • de overige stukken in het incident, te weten de conclusie van antwoord in het incident, met producties, en het vonnis in incident van 10 november 2021,
  • het tussenvonnis van 5 januari 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • producties 8 t/m 10 van [gedaagde] ,
  • producties 12 t/m 14 van [eiseressen] ,
  • het proces-verbaal van de op 3 maart 2022 gehouden mondelinge behandeling en de daarin genoemde stukken, waaronder de schriftelijke spreekaantekeningen van de raadslieden.
1.2.
Partijen hebben elk bij rolberichten van 16 maart 2022 vonnis gevraagd.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 2] is op 9 september 2010 opgericht door [betrokkene] , [gedaagde] en [betrokkene 2] , die elkaar kenden van de middelbare school. [gedaagde] en [betrokkene 2] (direct) en [betrokkene] (via zijn persoonlijke holding [eiseres sub 1] ) hielden ieder 1/3 van de aandelen in [eiseres sub 2] . Bij akte van 21 juli 2011 heeft [betrokkene 2] zijn aandelen overgedragen aan [betrokkene] .
2.2.
[eiseres sub 2] houdt zich bezig met de verhuur van audio-, licht- en videoapparatuur aan de evenementenbranche en exploiteert een muziekstudio.
2.3.
In de aandeelhoudersvergadering van 26 april 2019 is met 2/3 van de stemmen, namelijk die van [betrokkene] , besloten tot het ontslag van [gedaagde] als bestuurder.
2.4.
Bij brief van 9 mei 2020 heeft [eiseres sub 2] [gedaagde] op staande voet ontslagen, wegens onder meer het opzetten van concurrerende activiteiten.
2.5.
Bij vonnis van 5 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank kort gezegd [gedaagde] geboden gedurende zes maanden zich te onthouden van iedere vorm van contact en samenwerking met huidige klanten van [eiseres sub 2] .
2.6.
Bij beschikking van 10 oktober 2019 heeft deze rechtbank onder meer geoordeeld dat [eiseres sub 2] [gedaagde] terecht op staande voet heeft ontslagen.
2.7.
Ter beëindiging van hun geschil hebben [eiseressen] , [betrokkene] en [gedaagde] op 28 januari 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin zij tegen finale kwijting over en weer tot een volledige ontvlechting van de samenwerking zijn gekomen. Partijen hebben onder meer afspraken gemaakt over de verkoop van de aandelen van [gedaagde] in [eiseres sub 2] aan [eiseres sub 1] voor € 57.497,- en de overname door [eiseres sub 1] van een aandeelhouderslening van [gedaagde] aan [eiseres sub 2] ten bedrage van € 52.503,-; op het totaalbedrag van € 110.000,- is een vordering van [eiseres sub 1] op [gedaagde] van € 3.025,- in mindering gebracht.
2.8.
Bij notariële akte van 4 februari 2020 heeft [gedaagde] zijn aandelen in [eiseres sub 2] geleverd aan [eiseres sub 1] als koper. Tevens zijn in deze akte de voorwaarden van de lening zoals verwoord in de vaststellingsovereenkomst opgenomen en is een eerste pandrecht op de inventaris van [eiseres sub 2] - in de akte aangeduid als de ‘Vennootschap’ - gevestigd ten gunste van [gedaagde] , waarbij de inventaris - in de akte aangeduid als ‘Goederen’ - in de macht van [eiseres sub 2] is gebleven. Een pandlijst met een beschrijving van de inventaris is gehecht aan de akte.
De akte luidt - voor zover hier relevant - als volgt:

Verpanding
Artikel 8
1. (..)
2. Een beschrijving van de Goederen blijkt uit de door de Vennootschap en [gedaagde] getekende pandlijst (de “
pandlijst”), waarvan een kopie aan deze akte wordt gehecht, waarbij ter voorkoming van enig misverstand wordt opgemerkt dat de in de pandlijst opgenomen prijzen niet de werkelijke waarde van de Goederen weergeven, casu quo onjuist zijn. Binnen veertien (14) dagen na het einde van ieder(e) jaar en, daarnaast, op het eerste verzoek van [gedaagde] , zal de Vennootschap aan [gedaagde] een bijgewerkte pandlijst verstrekken. (..)
3. (..)
4. [gedaagde] en/of de door [gedaagde] daartoe aangewezen personen, zullen te allen tijde vrije toegang hebben tot de plaatsen, waar de Goederen zich bevinden, teneinde de aanwezigheid en de toestand van de Goederen te controleren. (..)
5. (..)
6. (..)
7. De Vennootschap is verplicht de Goederen voor haar rekening te verzekeren en verzekerd te houden op gebruikelijke voorwaarden. (..)
8. Behoudens in het kader van de normale uitoefening van zijn bedrijf en in overeenstemming met het gebruikelijke doel en aard van het bedrijf, op zakelijke voorwaarden, mag de Vennootschap de Goederen niet vervreemden, bezwaren, verhuren of anderszins aan derden in gebruik geven, anders dan na voorafgaande schriftelijke toestemming van [gedaagde] . (..)
9. (..)
10. (..)
11. Dit pandrecht blijft in stand totdat de Koper alle aflossingsverplichtingen heeft voldaan en zullen niet wijzigen of teniet gaan door enige tussentijdse en/of gedeeltelijke betaling van aflossingsverplichtingen. (..)
12. (..)
13. (..)
14. De Vennootschap geeft [gedaagde] hierbij een onherroepelijke en niet-exclusieve volmacht (zonder verplichting), met de bevoegdheid tot subdelegatie, om uit haar naam en op haar kosten uitvoering te geven aan al haar verplichtingen voortvloeiende uit deze akte, onder voorwaarde van een verzuim van de Vennootschap. In verband met deze volmacht komt de Vennootschap overeen met [gedaagde] dat, zelfs als sprake is van strijd tussen hun belangen, [gedaagde] mag optreden als wederpartij van de Vennootschap, en voorzover noodzakelijk door de Vennootschap hierbij afstand van alle rechten die zij op enig moment mocht hebben uit hoofde van of in verband met artikel 3:68 BW, welke afstand [gedaagde] hierbij aanvaardt. (..)
2.9.
Op 15 maart 2020 heeft de overheid ingrijpende maatregelen afgekondigd (de ‘intelligente lockdown’) in verband met de uitbraak van COVID-19.
2.10.
Bij brief van 3 juni 2020 van zijn advocaat heeft [gedaagde] [eiseres sub 1] in gebreke gesteld in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en haar in de gelegenheid gesteld om alsnog uiterlijk 11 juni 2020 het termijnbedrag voor juni 2020 te voldoen, bij gebreke waarvan onder meer de lening direct opeisbaar zal worden.
2.11.
Zoals vermeld in de brief van 12 juni 2020 van de advocaat van [gedaagde] , heeft [eiseres sub 1] een bedrag van € 1.069,75 als aflossing voor de periode juni 2020 betaald, dat overeenkomt met een kwart van de aflossingstermijn van € 4.279,00.
2.12.
Bij vonnis van 4 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, voor zover hier van belang, enerzijds de maandelijkse betalingsverplichting van [eiseres sub 1] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst voor 50% met ingang van juni 2020 opgeschort, totdat in de door [eiseres sub 1] aan te spannen bodemprocedure zal zijn beslist, en anderzijds [gedaagde] verboden tot executie van het pandrecht op de inventaris van [eiseres sub 2] over te gaan. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ten aanzien van beide veroordelingen verstaan dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend in bepaalde, specifiek omschreven gevallen.
2.13.
Op 14 januari 2021 heeft [eiseres sub 2] een bijgewerkte pandlijst aan [gedaagde] verstrekt.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseressen] vorderen - kort gezegd - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de gevolgen van de vaststellingsovereenkomst met terugwerkende kracht zal wijzigen, zodanig dat de door [eiseres sub 1] te betalen vergoeding de helft, althans een door de rechtbank te bepalen gedeelte, van het oorspronkelijke bedrag van € 106.975,- bedraagt, dan wel dat de maandelijkse betalingsverplichting van [eiseres sub 1] vanaf juni 2020 wordt vastgesteld op 50% van het oorspronkelijk maandbedrag tot het moment van algehele voldoening en dat de lening in zijn geheel zal zijn afgelost op 1 november 2023,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseressen] gronden hun vordering op artikel 6:258 BW (onvoorziene omstandigheden).
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert - kort gezegd - de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te bepalen dat:
1) het bij vonnis van 4 december 2020 uitgesproken verbod dat [gedaagde] zijn pandrechten jegens [eiseres sub 1] niet mag uitoefenen zal zijn opgeheven vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
2a) op kosten van [eiseressen] , ieder hoofdelijk daarover aan te spreken, de firma Troostwijk Auctions een inventarisatie zal opmaken van de bedrijfsvoorraden van [eiseres sub 2] met vermelding van de bijbehorende serienummers, welke bedrijfsvoorraden zich bevinden op het adres [adres] en bij huurders;
2b) [eiseressen] bij de onder IVa genoemde inventarisatie tevens een lijst dienen te overleggen van de op dat moment zich bij derden bevindende apparatuur, welke eigendom is van [eiseres sub 2] en op het moment van inventariseren is verhuurd, alsmede de adressen waar die verhuurde apparatuur zich op dat moment bevindt;
3) [eiseressen] , hoofdelijk, een dwangsom zullen verbeuren van € 5.000,- voor de eerste dag en € 500,- voor iedere daaropvolgende dag met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,-, indien niet wordt voldaan aan de onder IVa en/of IVb genoemde veroordelingen;
4) te verklaren voor recht dat [eiseres sub 1] met ingang van 1 mei 2020 de wettelijke (handels)rente over de achterstanden in de aflossing zal zijn verschuldigd;
5) met veroordeling van [eiseressen] in de proceskosten.
3.5.
[gedaagde] stelt daartoe het volgende. Het verbod was een tijdelijke ordemaatregel die niet tot in de eeuwigheid kan voortduren. Het is een inbreuk op de overeenkomst en berooft [gedaagde] van de mogelijkheid om zekerheden uit te winnen indien [eiseres sub 1] haar verplichtingen jegens [gedaagde] niet nakomt. [eiseres sub 1] heeft een verzoek om een actuele inventarisatie van de bedrijfsvoorraad geweigerd. [gedaagde] vordert een inventarisatie op grond van artikel 14 van de geldleenovereenkomst.
3.6.
[eiseressen] voeren verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
onvoorziene omstandigheden
4.1.
[eiseressen] stellen ter onderbouwing van hun vordering allereerst het volgende. Als gevolg van de coronacrisis is de omzet van [eiseres sub 2] , dat actief is in de evenementenbranche, vanaf 15 maart 2020 nagenoeg geheel weggevallen. [eiseres sub 1] is voor haar cashflow afhankelijk van [eiseres sub 2] . [gedaagde] wist dit ook, daarom zijn de betalingen verspreid over 24 maandelijkse termijnen. De waarde van de onderneming van [eiseres sub 2] is daardoor, in vergelijking met het moment waarop [gedaagde] zijn aandelen verkocht, fors gedaald. Bij ongewijzigde uitvoering van de vaststellingsovereenkomst zou [gedaagde] zijn gehele lening afgelost zien voor een verkoopprijs van de aandelen tegen een marktwaarde van voor de coronacrisis. Daarnaast is de afloscapaciteit van [eiseres sub 1] substantieel aangetast. Onder deze omstandigheden mag [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de vaststellingsovereenkomst verwachten. Geen van partijen kan een verwijt worden gemaakt aan het ontstaan van de onvoorziene omstandigheden. Het ligt daarom voor de hand het financiële nadeel dat daarvan het gevolg is te verdelen, aldus steeds [eiseressen]
4.2.
Ook in de visie van partijen moet de coronacrisis, gelet op de omvang daarvan en de gevolgen voor de economie en de maatschappij, worden aangemerkt als een onvoorziene omstandigheid. Partijen hadden deze pandemie en de als gevolg daarvan door de overheid getroffen maatregelen niet in de overeenkomst verdisconteerd en mochten dat redelijkerwijs over en weer ook niet denken.
4.3.
Tussen partijen is vervolgens in geschil of de onvoorziene omstandigheid van dien aard is dat [gedaagde] ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet kan verwachten (artikel 6:258 lid 1 BW) respectievelijk of deze omstandigheid voor risico van [eiseres sub 1] komt (artikel 6:258 lid 2 BW).
4.4.
Bij de beoordeling hiervan dient de
uitwerkingvan de coronacrisis en de als gevolg daarvan door de overheid getroffen maatregelen
op deze specifieke overeenkomstbetrokken te worden. Onvoorziene omstandigheden kunnen - voor zover hier relevant - gelegen zijn in:
i) ernstige verstoring in de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties bij wederkerige overeenkomsten,
ii) een aanzienlijke economische verzwaring van de nakoming voor een van de partijen oftewel aan overmacht grenzende gevallen waarin de nakoming van een verbintenis uit overeenkomst uitermate bezwaarlijk is geworden
(vgl. de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 24 december 2021 (hierna: het Corona-arrest), [ECLI:NL:HR:2021:1974] met de (door de Hoge Raad gevolgde) AG-conclusie (Wissink), par. 5.2 [ECLI:NL:PHR:2021:902], en voorts Parl. Gesch. Boek 6, p. 969, HR 12 juni 1987 [NJ 1988/150], AG-conclusie 10 januari 2020, par. 3.11 [ECLI:NL:PHR:2020:94], W.H. van Boom, Onvoorziene omstandigheden en coronacrisis: #sharetheburden?, NTBR 2020/11, p. 86).
(ad i) ernstige verstoring waardeverhouding?
4.5.
In dit geval gaat het om een vaststellingsovereenkomst (artikel 7:900 BW). Partijen hebben met deze overeenkomst een allesomvattende regeling willen treffen ter zake de beëindiging van hun samenwerking. Bij deze regeling heeft enerzijds [gedaagde] zich verplicht tot verkoop en levering van de aandelen in [eiseres sub 2] aan [eiseres sub 1] , naast zijn toestemming voor de overname van zijn aandeelhouderslening door [eiseres sub 1] , anderzijds heeft [eiseres sub 1] zich verplicht tot (terug)betaling van de koopprijs voor de aandelen en de lening aan [gedaagde] . Partijen zijn daarbij overeengekomen dat [eiseres sub 1] het door haar te betalen totaalbedrag van € 106.975,- gespreid over 24 termijnen zou betalen. Gelet op dit gespreide karakter van de betaling was het duidelijk dat [eiseres sub 1] niet over de financiële middelen beschikte om het bedrag ineens te voldoen. Dat [eiseres sub 1] voor haar maandelijkse betalingsverplichting aan [gedaagde] afhankelijk was van de inkomsten van [eiseres sub 2] , moet [gedaagde] ook hebben geweten. Hij was vanaf de middelbare school bevriend met [betrokkene] , de directeur en enig aandeelhouder van [eiseres sub 1] en middellijk bestuurder van [eiseres sub 2] , en zij hebben samen met nog een andere schoolvriend [eiseres sub 2] in september 2010 opgericht en tot medio april 2019 samengewerkt.
4.6.
Uit een en ander volgt, zoals ook doorgaans het geval bij een vaststellingsovereenkomst, dat de overeenkomst als een verbintenisscheppende (obligatoire) overeenkomst (artikel 6:213 BW) aangemerkt dient te worden, en bovendien ook, omdat partijen over en weer een verbintenis op zich nemen ter verkrijging van de prestatie van de ander, als een wederkerige overeenkomst (artikel 6:261 BW). Bovendien kan worden vastgesteld dat de door [gedaagde] te leveren prestaties beide kort achter elkaar ineens zijn verricht (de laatste op 4 februari 2020). Daarmee is ook het risico dat [gedaagde] droeg ten opzichte van de vennootschap [eiseres sub 2] verplaatst naar [eiseres sub 1] . Aan die verdeling van risico’s - tot stand gekomen en uitgevoerd vóór de uitbraak van de coronacrisis - is door de coronacrisis niets gewijzigd. Als de vordering van [eiseressen] wat betreft die prestaties (of de prestatie daartegenover van [eiseres sub 1] tot terugbetaling) zou worden toegewezen, dan zou dit niet leiden tot herstel van het evenwicht dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst hebben afgesproken, maar zou dit evenwicht daardoor juist worden verstoord. Instandhouding van de overeenkomst sluit in zoverre aan bij wat partijen aanvankelijk hebben bedoeld en bij de risicoverdeling die zij aanvankelijk zijn overeengekomen, namelijk: [eiseres sub 1] loopt het risico van de vennootschap, dat wil zeggen van de exploitatie van de onderneming en van een mogelijke waardedaling van de vennootschap.
Daaruit volgt dat het criterium ‘ernstige verstoring van de waardeverhouding’, zoals wel van toepassing geoordeeld door de Hoge Raad in het Corona-arrest, niet één op één toepasbaar is op de onderhavige situatie. De onderhavige situatie verschilt immers van de situatie aan de orde in dat arrest, waarbij sprake was van commerciële huurovereenkomsten in de horecabranche met
voortdurendeverplichtingen
over en weer(enerzijds de verplichting van de verhuurder de verhuurde ruimte ter beschikking te (blijven) stellen en anderzijds de verplichting van de huurder tot het betalen van de huurpenningen).
(ad iii) nakoming overeenkomst uitermate bezwaarlijk?
4.7.
Waar de coronacrisis in dit geval
welop de overeenkomst heeft ingewerkt, is op de (voortdurende) verplichting van [eiseres sub 1] tot (terug)betaling van de maandelijkse termijnen, meer in het bijzonder op de mogelijkheid van [eiseres sub 1] om aan die verplichting te blijven voldoen. Immers, dat de coronacrisis en de bijbehorende maatregelen met name ook voor de evenementenbranche waar [eiseres sub 2] in actief is grote financiële gevolgen heeft, mag een feit van algemene bekendheid worden geacht. De evenementenbranche heeft (nagenoeg) volledig en langdurig stilgelegen. Het is daarom in beginsel ook aannemelijk dat de omzet van [eiseres sub 2] bijna volledig is weggevallen, en dat de daarvan afhankelijke afloscapaciteit van [eiseres sub 1] substantieel is verminderd, en dat een en ander een rechtstreeks gevolg is van de coronacrisis, althans de maatregelen die de overheid naar aanleiding daarvan heeft genomen.
4.8.
Bovendien hebben [eiseressen] concreet gesteld dat zij
daadwerkelijkdoor de coronacrisis zijn aangetast of getroffen. Zij hebben immers tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat over het jaar 2020 de lening van [eiseres sub 1] aan [eiseres sub 2] met € 60.000,- is toegenomen, hetgeen overeenkomt met het verlies van [eiseres sub 2] over dat jaar van € 70.000,-. Ook over 2021 heeft [eiseres sub 2] ondanks een bedrag van € 74.800,27 aan van de overheid ontvangen uitkeringen ruim € 15.000,- verlies geleden. [eiseres sub 2] heeft in 2020 op andere wijze (pakketdiensten) omzet proberen te genereren, maar de resultaten daarvan waren relatief gering (in 2020: € 6.006,-). Dit betoog hebben zij bovendien verifieerbaar gemaakt door te verwezen naar de Balans/Winst- en verliesrekeningen van [eiseres sub 1] over 2020 en 2021 en die van [eiseres sub 2] over 2020.
[gedaagde] heeft hier nog tegenin gebracht dat het verlies van € 70.000,- van [eiseres sub 2] over 2020 nagenoeg voor de helft bestaat uit een afschrijving van bedrijfsmiddelen, maar die enkele nuancering vormt geen afdoende betwisting van het betoog als zodanig, zodat dat betoog overeind blijft.
4.9.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [betrokkene] als aandeelhouder van [eiseres sub 2] ervoor heeft gekozen om de aandelenaankoop en de rekeningcourantschuld te laten financieren door [eiseres sub 1] . Voor zover [gedaagde] daarmee heeft willen betogen dat de onvoorziene omstandigheid onder het risico van de bedrijfsvoering van [eiseres sub 1] valt en om die reden voor haar risico moet komen, geldt dat de coronacrisis anders is dan voorgaande crises. Dit omdat ze als een gezondheidscrisis is begonnen en door de ongekende overheidsmaatregelen ter bescherming van de volksgezondheid is verdiept en, als reeds vermeld, met name de sector waar [eiseres sub 2] in actief is, en waar [eiseres sub 1] indirect van afhankelijk is, hard en langdurig heeft getroffen. Dit uitzonderlijke karakter brengt mee dat de coronacrisis, anders dan een economische crisis, niet tot het reguliere ondernemersrisico van in dit geval [eiseres sub 1] kan worden gerekend.
4.10.
Tegelijkertijd geldt dat voldoende is gesteld dat [gedaagde] op zijn beurt voor zijn levensonderhoud (deels) afhankelijk is van de maandelijkse betalingen van [eiseres sub 1] . Er bestaat dan ook geen aanleiding de omstandigheid en de gevolgen daarvan toe te rekenen aan [gedaagde] .
conclusie
4.11.
Tegen deze achtergrond concludeert de rechtbank dat sprake is van een aanzienlijke economische verzwaring van de nakoming voor een van de partijen oftewel aan overmacht grenzende gevallen waarin de nakoming van een verbintenis uit de overeenkomst uitermate bezwaarlijk is geworden, namelijk de maandelijkse aflossingsverplichting van [eiseres sub 1] . Onder die omstandigheden mocht [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst verwachten, waar het de maandelijkse termijnbetalingen betreft. Het is dan ook aangewezen dat juist die betalingscondities worden aangepast. Nu de maatschappelijke positie, de onderlinge verhoudingen van partijen, alsmede de aard en ernst van de betrokken belangen van partijen elkaar in evenwicht houden en geen van partijen een verwijt kan worden gemaakt aan het ontstaan van de onvoorziene omstandigheden, bestaat aanleiding tot aanpassing van de maandelijkse betalingsverplichting om op die manier “de pijn te verdelen”, en wel in die zin dat deze met terugwerkende kracht wordt gehalveerd met ingang van juni 2020. In zoverre wordt de vordering van [eiseressen] dan ook toegewezen. Deze beslissing komt materieel overeen met de eerder door de voorzieningenrechter getroffen ordemaatregel.
4.12.
Inmiddels is de situatie echter opnieuw gewijzigd, nu sinds 23 maart 2022 geen overheidsmaatregelen meer van kracht zijn. Hoewel niet aannemelijk lijkt dat met de opheffing van de maatregelen ook de impact van de coronacrisis ineens ongedaan wordt gemaakt, moet die opheffing wel worden beschouwd als het nieuwe begin van een normale situatie en bestaat dan ook met inachtneming van een redelijke overgangs- dan wel opstarttermijn geen aanleiding meer om de aanpassing van de betalingsverplichting te laten voortduren. Dit sluit ook aan bij de namens [eiseres sub 1] uitdrukkelijk uitgesproken wens om de schuld aan [gedaagde] zo snel mogelijk, en mogelijk zelfs versneld, af te lossen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de wijziging van de betalingsverplichting van [eiseres sub 1] geldt tot en met mei 2022 en daarna eindigt. Dat betekent dat vanaf juni 2022 de oorspronkelijke maandelijkse aflosverplichting onder de overeenkomst herleeft. Dat de maandelijkse betalingsverplichting voor een periode van twee jaar is verlaagd, doet als vermeld niet af aan de verplichting van [eiseres sub 1] om aan de oorspronkelijke maandelijkse betalingsverplichting te blijven voldoen totdat het gehele bedrag aan [gedaagde] is terugbetaald.
proceskosten
4.13.
[gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseressen] worden begroot op:
- explootkosten € 87,61
- griffierecht € 2.076,-
- salaris advocaat
€ 1.126,- (2 punten, tarief II)
Totaal € 3.289,61
in reconventie
4.14.
De vorderingen in reconventie hebben alleen betrekking op het pandrecht. Nu dat pandrecht alleen door [eiseres sub 2] als pandgever is verstrekt ten gunste van [gedaagde] , en [eiseres sub 1] daarbij geen rol speelt, slaagt het verweer van [eiseressen] dat enige veroordeling daarom beperkt dient te worden tot [eiseres sub 2] .
wettelijke (handels)rente (vordering VI)
4.15.
De onder VI door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht sluit aan bij de conventie en zal de rechtbank daarom eerst bespreken. [gedaagde] vordert een verklaring voor recht dat [eiseres sub 1] met ingang van 1 mei 2020 de wettelijke handelsrente over de achterstanden in de aflossing zal zijn verschuldigd. Nu evenwel sprake is van een overeenkomst waarbij één van partijen een natuurlijk persoon betreft die daarbij niet handelt in beroep of bedrijf, is geen sprake van een handelsovereenkomst. Daarom kan niet de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, maar hoogstens alleen de gewone wettelijke rente van artikel 6:119 BW over enige achterstand worden toegewezen.
[gedaagde] vordert als ingangsdatum voor de wettelijke rente 1 mei 2020. Uit hetgeen in conventie is overwogen komt [eiseres sub 1] evenwel een beroep op onvoorziene omstandigheden toe, hetgeen tot aanpassing door de rechtbank van zijn verplichtingen onder de overeenkomst heeft geleid. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres sub 1] tot op heden per saldo niet tijdig aan de aangepaste verplichtingen, die materieel overeenkomen met de ordemaatregel van de voorzieningenrechter, heeft voldaan. Daarop stuit de vordering af.
opheffing verbod (vordering III)
4.16.
[gedaagde] vordert dat het bij vonnis van 4 december 2020 uitgesproken verbod dat [gedaagde] zijn pandrechten jegens [eiseres sub 1] niet mag uitoefenen zal zijn opgeheven vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum. Met [eiseressen] kan worden vastgesteld dat het verbod een ordemaatregel betreft totdat door de rechter in de bodemprocedure (lees: de onderhavige procedure) zal zijn beslist. Daaruit volgt dat geen aanleiding bestaat om deze ordemaatregel ook na het wijzen van dit vonnis te laten voortduren. De vordering van [gedaagde] is dan ook toewijsbaar, in die zin dat de rechtbank zal verstaan dat de ordemaatregel met dit vonnis komt te vervallen.
inventarisatie bedrijfsvoorraad (vorderingen IVa en IVb)
4.17.
[gedaagde] vordert dat een inventarisatie van de bedrijfsvoorraad van [eiseres sub 2] zal plaatsvinden. Zij beroept zich daarbij op (de rechtbank begrijpt) artikel 8 lid 14 van de akte. Dat artikel stelt als eis dat sprake is van een verzuim van de Vennootschap ( [eiseres sub 2] ). [eiseres sub 2] heeft betwist dat zij in verzuim verkeert. Zij heeft erop gewezen dat zij [gedaagde] de gelegenheid heeft geboden om de aanwezigheid van de goederen te laten controleren, en dat [gedaagde] daar geen gebruik van heeft gemaakt. Dat betoog ziet evenwel op een andere verplichting van [eiseres sub 2] onder de akte dan de verplichting waar [gedaagde] kennelijk het oog op heeft, en moet daarom als irrelevant worden gepasseerd. De verplichting van [eiseres sub 2] waar [gedaagde] kennelijk op doelt is opgenomen in artikel 8, lid 2 van de akte. Deze verplichting houdt in duidelijke bewoordingen in om binnen veertien dagen na het einde van ieder jaar een bijgewerkte pandlijst aan [gedaagde] te verstrekken. Nu deze verplichting niet voor meerderlei uitleg vatbaar is, en bovendien gesteld noch gebleken is dat [eiseres sub 2] daaraan voor het verstrijken van die termijn in 2022 heeft voldaan, moet de betwisting van het verzuim door [eiseres sub 2] als onvoldoende gemotiveerd worden gepasseerd.
4.18.
Dat betekent dat [gedaagde] in beginsel op grond van artikel 8 lid 14 de bevoegdheid toekomt om uit naam van [eiseres sub 2] en op haar kosten uitvoering te geven aan de verplichtingen van [eiseres sub 2] voortvloeiend uit de akte, waaronder de besproken verplichting tot het bijwerken van de pandlijst. Hoewel aannemelijk is dat met een dergelijke inventarisatie de nodige kosten zullen zijn gemoeid, staat dat niet aan gebruikmaking door [gedaagde] van de hem toekomende bevoegdheid in de weg, gelet op zijn gerechtvaardigde belangen daarbij.
4.19.
Partijen twisten nog over de vraag of deze verplichting er mede uit bestaat dat op de op te maken pandlijst tevens de bijbehorende serienummers moeten worden vermeld. Ook dit betreft een kwestie van uitleg. [eiseres sub 2] heeft er onbetwist op gewezen dat de akte van verpanding niet een dergelijke eis stelt. Bovendien geldt dat in de eerdere door [eiseres sub 2] bijgewerkte en aan [gedaagde] verstrekte pandlijst ook geen serienummers waren vermeld, en dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] daartegen bezwaar heeft gemaakt. In het licht van die wijze van uitvoering aan de overeenkomst door partijen, valt niet in te zien dat de verplichting van [eiseres sub 2] het vermelden van serienummers omvat.
4.20.
Op grond van het voorgaande, en met inachtneming daarvan, zullen de vorderingen onder IVa en IVb worden toegewezen, met dien verstande dat zal worden bepaald dat [eiseres sub 2] aan de vordering onder IVa haar medewerking moet verlenen en dat de bedoelde inventarisatie pas 14 dagen na het vonnis mag plaatsvinden.
dwangsom (vordering V)
4.21.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat partijen al langdurig in procedures zijn verwikkeld voldoende aanleiding om aan de voorgaande veroordelingen een dwangsom te verbinden zoals door [gedaagde] onder V gevorderd.
4.22.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat [gedaagde] slechts belang bij die veroordelingen (vorderingen IVa, IVb, en V) heeft, zolang [eiseres sub 1] nog niet volledig aan haar betalingsverplichtingen onder de overeenkomst heeft voldaan. Indien [eiseres sub 1] wel volledig - en mogelijk dus versneld, hetgeen haar vrijstaat - aan haar verplichtingen heeft voldaan, ontvalt haar belang bij deze veroordelingen.
proceskosten
4.23.
[eiseressen] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 1.126,- aan salaris gemachtigde (2 punten, tarief II).
4.24.
De nakosten in reconventie zijn toewijsbaar op de hierna vermelde wijze.
4.25.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijzigt de gevolgen van de vaststellingsovereenkomst met terugwerkende kracht, zodanig dat de maandelijkse betalingsverplichting van [eiseres sub 1] vanaf juni 2020 tot en met mei 2022 wordt vastgesteld op 50% van het oorspronkelijk maandbedrag, en dat daarna de maandelijkse betalingsverplichting van [eiseres sub 1] wordt vastgesteld op het oorspronkelijk maandbedrag tot het moment van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op € 3.289,61,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van [eiseressen] ontstane nakosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
in reconventie
5.4.
verstaat dat het bij vonnis van 4 december 2020 uitgesproken verbod dat [gedaagde] zijn pandrechten jegens [eiseres sub 1] niet mag uitoefenen vanaf heden zal zijn opgeheven,
5.5.
bepaalt dat met medewerking van en op kosten van [eiseres sub 2] de firma Troostwijk Auctions 14 dagen na dit vonnis een inventarisatie mag opmaken van de bedrijfsvoorraden van [eiseres sub 2] , welke bedrijfsvoorraden zich bevinden op het adres [adres] en bij huurders,
5.6.
bepaalt dat [eiseres sub 2] bij de onder IVa genoemde inventarisatie tevens een lijst dient te overleggen van de op dat moment zich bij derden bevindende apparatuur, welke eigendom is van [eiseres sub 2] en op het moment van inventariseren is verhuurd, alsmede de adressen waar die verhuurde apparatuur zich op dat moment bevindt,
5.7.
bepaalt dat [eiseres sub 2] een dwangsom zal verbeuren van € 5.000,- voor de eerste dag en € 500,- voor iedere daaropvolgende dag met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,-, indien niet wordt voldaan aan de veroordelingen onder 5.5 en 5.6,
5.8.
veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.126,00,
5.9.
veroordeelt [eiseressen] in de na dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] ontstane nakosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [eiseressen] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
5.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen onder 5.2., 5.3 en 5.5 t/m 5.10 uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.