ECLI:NL:RBAMS:2022:3346

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
13/751724-21 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

Op 7 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Ogręgowy w Gdańsku in Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1985, die wordt verdacht van oplichting en het opzettelijk vernielen van andermans eigendom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit geen grond vormde voor weigering van de overlevering. De opgeëiste persoon was aanwezig bij de eerste zitting, maar niet bij de zitting die leidde tot het tweede vonnis, wat leidde tot vragen over zijn verdediging. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft ook bepaald dat de feitelijke overlevering pas kan plaatsvinden na de einduitspraak in een andere aanhoudende zaak met parketnummer 13/080858-22.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751724-21 (EAB I)
RK nummer: 21/4782
Datum uitspraak: 7 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juli 2021 door de
Sąd Ogręgowy w Gdańsku(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen:
  • Een vonnis van de
  • Een vonnis van de
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vrijheidsstraffen voor de duur van respectievelijk twee jaren en één jaar, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis de
District Court in Gdańskvan 6 oktober 2015 (IV K 254/14) heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich ten aanzien van dit vonnis dan ook niet voor.
De rechtbank stelt vast dat het EAB eveneens strekt tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van de
Regional Court in Gdańsk-South in Gdańskvan 15 februari 2021 (II K 880/20) terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de overlevering voor het vonnis van 15 februari 2021 te weigeren, nu de opgeëiste persoon niet op de juiste wijze is opgeroepen voor de zitting die plaatsvond op 8 februari 2021. De oproep voor de zitting is naar het adres van de advocaat van de opgeëiste persoon verstuurd, maar deze advocaat stond de opgeëiste persoon na de eerste zitting op 23 november 2020 niet meer bij omdat hij de rekening niet betaalde. De oproep had naar het opgegeven adres van de opgeëiste persoon verstuurd moeten worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht nadere informatie op te vragen over voornoemde gang van zaken.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van weigering op grond van artikel 12 OLW, nu de opgeëiste persoon wist dat er een strafrechtelijke procedure gaande was en hij zelf had moeten nagaan wanneer de volgende zitting zou plaatsvinden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De opgeëiste persoon was op de hoogte van de strafrechtelijke procedure die heeft geleid tot het vonnis van 15 februari 2021. Uit de aanvullende informatie van 26 oktober 2021 blijkt dat er tijdens de eerste zitting op 23 november 2020 een gemachtigd advocaat aanwezig was, die namens de opgeëiste persoon de verdediging heeft gevoerd. Omdat de opgeëiste persoon de facturen van zijn advocaat niet heeft betaald, zo blijkt uit de brief die de raadsvrouw heeft overgelegd, heeft de advocaat vervolgens de verdediging neergelegd. De opgeëiste persoon had hier rekening mee moeten houden. Dat de oproep voor de zitting vervolgens naar het adres van de advocaat is verstuurd en niet naar de opgeëiste persoon acht de rechtbank niet onredelijk, nu de Poolse justitiële autoriteiten ervan uit konden gaan dat deze advocaat nog steeds als gemachtigd advocaat van de opgeëiste persoon optrad. Gelet op voornoemde omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest. De opgeëiste persoon heeft er immers zelf voor gekozen om zich door een gemachtigd raadsman te laten bijstaan en hij had er rekening mee moeten houden dat het niet betalen van de rekening tot gevolg zou kunnen hebben dat de advocaat zijn werkzaamheden zou neerleggen. Het lag op de weg van de opgeëiste persoon om contact te leggen met zijn (ex-)advocaat of bij de rechtbank te informeren naar de volgende zittingsdatum.
De rechtbank ziet af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank ziet geen aanleiding om de uitvaardigende justitiële autoriteit om nadere informatie te vragen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
oplichting;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak die heeft geleid tot het vonnis van de
Regional Court in Gdańsk-South in Gdańskvan 15 februari 2021 (II K 880/20), is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
In gevallen als deze, waarin tegen dezelfde opgeëiste persoon meerdere EAB’s zijn uitgevaardigd en de behandeling van één van de vorderingen is aangehouden in afwachting van antwoorden op nadere vragen – namelijk het EAB met parketnummer 13/080858-22 (EAB II) , ligt de machtiging van de rechtbank aan de officier van justitie om de feitelijke overlevering te bewerkstelligen pas besloten in de einduitspraak met betrekking tot dat executie-EAB (behoudens eerdere intrekking van dat executie-EAB of van de met betrekking tot dat EAB gedane vordering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW). [3]

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 326 en 350 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Ogręgowy w Gdańsku(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB
BEPAALTdat de machtiging aan de officier van justitie om de feitelijke overlevering te bewerkstelligen pas besloten ligt in de einduitspraak in het EAB met parketnummer 13/080858-22.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
3.Rechtbank Amsterdam 25 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5778.