ECLI:NL:RBAMS:2022:3348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
13/751649-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

Op 7 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een aantal vonnissen van de Regional Court in Gdańsk. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 en thans gedetineerd in Nederland, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de zittingen op 3 november 2021 en 24 mei 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die tot de vonnissen hebben geleid, maar dat hij wel op de hoogte was van de zittingsdagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen schending van de verdedigingsrechten is en dat de overlevering niet geweigerd kan worden op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid en dat er geen structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde zijn die een individueel reëel gevaar voor een eerlijk proces met zich meebrengen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn genoemd. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751649-21
RK nummer: 21/5144
Datum uitspraak: 7 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 juni 2021 door de
Regional Court in Gdańsk(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 3 november 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021. [1]
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Tevens heeft de rechtbank de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, OLW verlengd met zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW, omdat zij in afwachting is van de uitspraak van het HvJ EU over de prejudiciële vragen die zijn gesteld bij voornoemde verwijzingsbeslissing en zij daarom nog niet over de verzochte overlevering kan beslissen.
Op 21 januari 2022 en 1 april 2022 heeft de raadkamer de beslistermijn verlengd met telkens zestig dagen op grond van artikel 22, vierde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met telkens zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 24 mei 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 24 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen met 60 dagen verlengd. Het HvJ EU heeft inmiddels uitspraak gedaan over de prejudiciële vragen die zijn gesteld bij voornoemde verwijzingsbeslissing, [2] maar de rechtbank heeft de verlenging van de termijn nodig om over de overlevering te kunnen beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van 14 oktober 2021 en 2 november 2021, wordt melding gemaakt van vier vonnissen van de
District Court Gdańsk-Southin Gdańsk en van één uitspraak in hoger beroep:
  • het vonnis van 9 januari 2019, nr. II K 766/18;
  • het vonnis van 31 juli 2019, nr. II K 821/18, waartegen hoger beroep is ingesteld dat heeft geleid tot de uitspraak van de
  • het vonnis van 12 december 2019, nr. II K 1599/18;
  • het vonnis van 9 februari 2021, nr. X K 421/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vier vrijheidsstraffen voor de duur van:
  • het vonnis van 9 januari 2019: vier maanden gevangenisstraf;
  • het vonnis van 31 juli 2019: twee jaren en vier maanden gevangenisstraf;
  • het vonnis van 12 december 2019: zes maanden gevangenisstraf;
  • het vonnis van 9 februari 2021: een jaar en zes maanden gevangenisstraf.
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB nog:
  • het vonnis van 9 januari 2019: drie maanden en 28 dagen gevangenisstraf;
  • het vonnis van 31 juli 2019: twee jaren, drie maanden en 28 dagen gevangenisstraf;
  • het vonnis van 12 december 2019: vijf maanden en 28 dagen gevangenisstraf;
  • het vonnis van 9 februari 2021: een jaar en zes maanden gevangenisstraf.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit het EAB en uit de aanvullende informatie van 14 oktober 2021 volgt dat het vonnis van 31 juli 2019 van de
District Court Gdańsk-South(nr. II K 766/18) is gewijzigd bij de uitspraak in hoger beroep van de
Regional Court in Gdańskvan 12 februari 2020 (nr. V Ka 2184/19. Deze laatste beslissing is de beslissing waarbij definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en de aan hem opgelegde straf (als bedoeld in het arrest HvJ EU 10 augustus 2017,
ECLI:EU:C:2017:628(
Tupikas)), zodat alleen deze beslissing relevant is voor de toetsing aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van drie vonnissen en een uitspraak in hoger beroep terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de processen die tot die beslissingen hebben geleid, en die - kort gezegd - zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de overlevering te weigeren. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht de uitvaardigende justitiële autoriteit om nadere informatie te verzoeken.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van toepassing van de weigeringsgrond, omdat het aan de onzorgvuldigheid van de opgeëiste persoon te wijten is dat hij niet op de hoogte was van de zittingsdagen en hij daarmee stilzwijgend afstand heeft gedaan van de mogelijkheid om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In het EAB en in de aanvullende informatie van 14 oktober 2021 en 2 november 2021 is vermeld dat de opgeëiste persoon in iedere procedure als verdachte is verhoord. Tijdens die verhoren is de opgeëiste persoon geïnstrueerd over zijn verplichting om de autoriteiten op de hoogte te stellen van een eventuele wijziging van zijn woon- of verblijfadres bij gebreke waarvan de procedure zonder zijn aanwezigheid voortgezet wordt en vonnis gewezen kan worden. De opgeëiste persoon is vervolgens telkens gedagvaard op zijn thuisadres, welk adres hij zelf als correspondentieadres had opgegeven tijdens de voorbereidende procedures welke dagvaardingen hij niet heeft opgehaald .
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure.
De rechtbank ziet af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank ziet geen aanleiding om de uitvaardigende justitiële autoriteit om nadere informatie te vragen. De rechtbank verwerpt zowel het primaire als het subsidiaire verweer.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatig uitoefening van zijn bediening;
poging tot diefstal;
en
telkens diefstal.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak die heeft geleid tot het vonnis van 9 februari 2021 (nr. X K 421/20), is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 266, 267 en 310 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Gdańsk(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 14 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5052.
2.HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
3.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), r.o. 4.4.
4.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (