ECLI:NL:RBAMS:2022:3477

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
AMS 20/6724
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Huisvestingswet en matiging op basis van verminderde verwijtbaarheid en financiële draagkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Ouald Chaib, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin een bestuurlijke boete van € 20.500,- was opgelegd wegens het onttrekken van een woning aan de woningvoorraad in strijd met de Huisvestingswet. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 16 mei 2022, waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de bewindvoerder van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de woning kortstondig verhuurde aan meerdere personen zonder de vereiste vergunning, wat een ernstige overtreding vormt. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de eiser, waaronder zijn psychische gesteldheid en financiële situatie. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid en beperkte financiële draagkracht, wat aanleiding gaf om de boete te matigen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de boete verlaagd tot € 5.000,- en het bestreden besluit vernietigd, omdat de eiser niet eerder relevante informatie had gedeeld die mogelijk invloed had gehad op de beslissing van verweerder. De rechtbank heeft geen kostenveroordeling uitgesproken, aangezien de eiser zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig aanleveren van deze informatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6724

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S. Ouald Chaib),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. F.M.E. Schuttenhelm).

Procesverloop

In het besluit van 3 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete van € 20.500,- opgelegd voor het onttrekken van de woning aan de [adres] aan de woningvoorraad.
In het besluit van 12 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2022 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook ter zitting was de heer [bewindvoerder] , de bewindvoerder van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat ging aan deze procedure vooraf?
2.1.
Eiser was de huurder van de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.2.
Naar aanleiding van een melding van woonfraude heeft verweerder onderzoek verricht naar het feitelijke gebruik van de woning. Er heeft een administratief- en een buitendienstonderzoek plaatsgevonden. Uit gegevens uit het Kadaster blijkt dat [persoon 2] sinds 1 november 2018 eigenaar is van de woning. Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) stonden ten tijde van het onderzoek twee personen ingeschreven op het adres. Uit de gegevens van Basisadministratie Gebouwen (BAG) blijkt dat de woning uit twee woonlagen bestaat met vijf kamers en een oppervlakte van 138 m2 heeft. De woning heeft de bestemming ‘wonen’.
2.3.
Op 20 augustus 2019 hebben toezichthouders van verweerder de woning bezocht. De toezichthouders hebben daar vier personen aangetroffen, te weten [persoon 2] , [persoon 2] en [persoon 2] . De toezichthouders hebben de bevindingen van het huisbezoek vastgelegd in een op ambtsbelofte opgemaakt rapport van bevindingen van 20 augustus 2019 (het rapport). De heer [persoon 2] heeft verklaard dat hij met diverse huisgenoten woont en steeds een huurcontract voor een maand heeft. Hij heeft eiser € 100,- borg betaald en betaalt maandelijks € 550,- voor zijn kamer. Eiser woont zelf niet in de woning. Verder verklaart de heer [persoon 2] dat hij niet is ingeschreven op het adres van de woning evenals de drie andere aanwezige bewoners van de vijfde verdieping. Op de zolderverdieping zijn nog vier slaapkamers die bezet worden door de heer [persoon 2] en nog drie andere personen die niet aanwezig zijn en waarvan hij de namen niet weet. Op de vierde etage zijn drie slaapkamers waarvan in één slaapkamer twee personen verblijven, één kamer wordt bewoond door de heer [persoon 2] en één kamer leeg staat. Alle kamers beschikken allemaal over een tweepersoonsbed en een kledingkast. Ze maken allemaal gebruik van één badkamer, één keuken en één toilet. Soms komt eiser langs die ook in het bezit is van de sleutels van alle deuren. De heer [persoon 2] heeft, aldus de heer [persoon 2] , geen huurcontract en betaalt
€ 300,- contant aan eiser om twee weken in de woning te kunnen verblijven. Alle bewoners verblijven voor een korte periode in de woning en mogen zich daarom ook niet inschrijven op het adres.
Besluitvorming verweerder
3. Verweerder heeft een bestuurlijke boete van € 20.500,- aan eiser opgelegd, wegens het overtreden van het bepaalde in artikel 21, aanhef en onder a van de Huisvestingswet 2014 (Hvw). Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de woning niet permanent bewoond wordt, maar steeds voor korte duur wordt verhuurd aan meerdere personen en deze personen niet op het adres worden ingeschreven. Hiermee is de woning aan de bestemming tot bewoning onttrokken en onttrokken gehouden, zonder de daartoe vereiste vergunning.
Oordeel van de rechtbank
4. Eiser betwist niet dat hij de Hvw heeft overtreden. Ter beantwoording voor de rechtbank ligt de vraag of verweerder de boete had moeten matigen wegens bijzondere omstandigheden.
Moet verweerder de boete verlagen?
5. De rechtbank overweegt als volgt. Het gefixeerde boetestelsel uit de Huisvestingsverordening is volgens vaste rechtspraak met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel tot stand gekomen. Niettemin kan het bestuursorgaan een lagere boete opleggen als de overtreder aannemelijk maakt dat deze wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven een boete te matigen. Het is aan de overtreder om aannemelijk te maken dat hiervan sprake is [1] .
6.1.
Eiser voert allereerst aan dat de boete te hoog is vastgesteld gelet op de ernst van de overtreding. Het was de eerste keer dat eiser deze overtreding beging en eiser heeft nimmer bedrijfsmatig gehandeld.
6.2.
Met verweerder oordeelt de rechtbank dat in de zaak van eiser geen sprake is van een beperkte ernst van een overtreding. Eiser verhuurde de woning immers kortstondig zonder een vergunning daarvoor. Dit is een ernstige overtreding met impact op de leefbaarheid van de stad en de woningvoorraad en wordt volgens de boetetabel beboet met de hoogste boete. Dat dit de eerste overtreding is van eiser, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser bedrijfsmatig heeft gehandeld.
7.1
Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Hij heeft zich wegens zijn psychische gesteldheid niet gerealiseerd dat hij in strijd met enig wet- en regelgeving zou handelen.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft een brief van [psycholoog] van
13 oktober 2016 overgelegd waaruit blijkt dat eiser in de periode voorafgaand aan de overtreding onder medische behandeling was wegens psychische klachten en persoonlijkheidsproblematiek. Eiser had moeite met aanvoelen van zijn grenzen en met doseren en was bij overbelasting extra gevoelig voor mateloosheid. Eiser heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank enigszins aannemelijk gemaakt dat zijn psychische gesteldheid doorwerking zou kunnen hebben gehad in de verwijtbaarheid van zijn handelen. Eiser heeft wel zelf ter zitting aangegeven dat hij ergens wist dat het verhuren niet mocht. De rechtbank gaat uit van een enigszins verminderde verwijtbaarheid bij eiser.
8.1
Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat zijn geringe financiële draagkracht een omstandigheid is die aanleiding moet zijn tot verlaging van de boete.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde stukken volgt dat eiser een bijstandsuitkering ontvangt en dat sprake is van forse schulden. Op 12 juni 2020 heeft de kantonrechter eiser onder bewind gesteld omdat hij niet in staat werd geacht ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Ter zitting heeft zijn bewindvoerder een toelichting gegeven op de huidige financiële situatie van eiser. Eiser heeft nog steeds forse schulden bij meerdere schuldeisers. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarmee de beperktheid van zijn financiële situatie voldoende heeft onderbouwd en dat deze ook betrokken had moeten worden bij de bepaling van de hoogte van de boete. Dit is een aanleiding om de boete te matigen.
9. Gelet op bovenstaande, acht de rechtbank de opgelegde boete van in totaal
€ 20.500,- in dit geval onevenredig. De rechtbank ziet dan ook aanleiding de boete te matigen tot een bedrag van € 5.000,-. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding het primaire besluit te herroepen en de boete met toepassing van artikel 8:72a van de Awb vast te stellen op het bedrag van € 20.500,-. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in plaats treedt van het bestreden besluit.
11. Er is geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep heeft gemaakt. Eiser heeft immers verzuimd om hangende zijn bezwaar verweerder te voorzien van relevante informatie met betrekking tot zijn psychische en financiële situatie. De brief van [psycholoog] alsmede de beslissing van de kantonrechter waren voor het nemen van het bestreden besluit al beschikbaar. Pas in beroep heeft eiser deze stukken naar voren gebracht. Als eiser deze informatie eerder had overgelegd, had naar alle waarschijnlijkheid een andere beslissing op het bezwaarschrift gevolgd waarbij de boete zou zijn gematigd. Het is dan ook aan eiser zelf te wijten dat hij de procedure bij de rechtbank heeft moeten voeren, waarbij hij ook tot matiging heeft verzocht. Van kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals bedoeld in artikel 8:75 eerste lid van de Awb is dan ook geen sprake.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • stelt het boetebedrag vast op € 5.000,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Kroeze, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BijlageJuridisch kader:

Huisvestingswet 2014

Artikel 2
1. De gemeenteraad maakt van zijn bevoegdheden op grond van deze wet slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte.
[…].
Artikel 4
1. De gemeenteraad kan uitsluitend bij verordening voor de duur van ten hoogste vier jaar regels geven met betrekking tot:
a. het in gebruik nemen of geven van goedkope woonruimte, en
b. wijzigingen in de bestaande woonruimtevoorraad.
[…].
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
b. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar met andere woonruimte samen te voegen of samengevoegd te houden;
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
d. tot twee of meer woonruimten te verbouwen of in die verbouwde staat te houden.
Artikel 35
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
a. het bedrag dat is vastgesteld voor de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van het verbod, bedoeld in artikel 8, eerste lid, en
b. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 21 of 22, of voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26.
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

Huisvestingsverordening Amsterdam 2016

(…)
Artikel 3.1.1
1. Als woonruimte behorend tot een gebouw als bedoeld in artikel 21 van de wet wordt aangewezen:
a. alle zelfstandige woonruimte met een met een rekenhuur tot de liberalisatiegrens;
b. alle zelfstandige woonruimte tot en met 200 huurpunten;
c. alle zelfstandige woonruimte met meer dan 200 huurpunten;
d. alle onzelfstandige woonruimte tot 750 huurpunten.
[…].
Artikel 3.1.2
1. De in artikel 3.1.1 aangewezen woonruimten mogen niet zonder vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder d van de wet:
a. anders dan ten behoeve van bewoning of het gedeeltelijk gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning worden onttrokken; of
b. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar geheel of gedeeltelijk met andere woonruimte worden samengevoegd,
mits en zolang de bestemming tot bewoning overheersend blijft.
Artikel 4.2.2
1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8 en artikel 21 van de wet of handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften bedoeld in artikel 24 van de wet.
2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op:
[…].
b. voor de eerste overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, b, c of d van de wet overeenkomstig kolom A van de in bijlage 3 genoemde tabel 2;

Toelichting bij artikel 4.2.2

(…) Het opleggen van boetes blijkt effectiever dan het opleggen van een last onder dwangsom. Dit is in het verleden vooral gebleken bij de handhaving van overtredingen van de verbodsbepalingen in de Huisvestingswet. Daarom zijn boete nodig en wordt gelet op de schaarste van woningen in Amsterdam en belang van het behoud en de samenstelling van deze schaarse woningvoorraad als mede de leefbaarheid door Amsterdam een “lik op stuk beleid” gevoerd waarbij op duidelijke en snelle wijze sancties worden opgelegd aan overtreders. Bij het vaststellen van de hoogte van de boetes is als uitgangspunt genomen dat deze dermate hoog moeten zijn dat zij een afschrikwekkende werking hebben. De op te leggen boetes zijn vastgelegd in bijlage 3. Burgemeester en wethouders kunnen slechts wegens bijzondere omstandigheden een lagere boete opleggen. De overtreder zal in dat geval een voldoende onderbouwd beroep moet doen op die bijzondere omstandigheden (artikel 5.46, derde lid, Algemene wet bestuursrecht).

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:4
1.
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 5:46
3.
Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 juni 2018 en 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2018:2051 en ECLI:NL:RVS:2019:3419.