ECLI:NL:RBAMS:2022:3503

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
AMS 20/6385
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een urgentieverklaring voor huisvesting op basis van sociale redenen

In deze zaak heeft eiseres, een alleenstaande moeder, een urgentieverklaring aangevraagd bij de gemeente Amsterdam vanwege sociale redenen. De gemeente heeft deze aanvraag afgewezen op basis van twee weigeringsgronden uit de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente de procedure niet correct heeft gevolgd en onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres, waaronder haar geschiedenis van huiselijk geweld en psychische problemen. De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet in redelijkheid tot de afwijzing van de urgentieverklaring kon komen, omdat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de situatie van eiseres. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de aanvraag opnieuw moet worden beoordeeld volgens de juiste procedure. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. L. Veenman)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. H. van Gellekom)

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor de verlening van een urgentieverklaring afgewezen. Bij besluit van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiseres is op 2 september 2016 van Suriname naar Nederland gekomen om zich bij haar toenmalige partner te vestigen. Eiseres heeft hem in april 2018 verlaten, omdat er steeds meer huiselijk geweld plaatsvond. Zij was op dat moment zwanger. Eiseres verbleef daarna op verschillende adressen bij kennissen, totdat zij zich op 2 december 2019 meldde voor noodopvang. Eiseres draagt de zorg voor haar minderjarige zoon (geboren op
[geboortedag] 2018). Eiseres heeft op 25 februari 2020 een urgentieverklaring wegens sociale redenen aangevraagd. Tijdens de beroepsfase is eiseres bevallen van een dochter (geboren op [geboortedag] 2022).
Besluitvorming
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen. [1] Verweerder vindt dat er twee weigeringsgronden uit artikel 2.6.5 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (HVV) van toepassing zijn. Ten eerste werpt verweerder tegen dat eiseres het huisvestingsprobleem redelijkerwijs had kunnen voorkomen. Zij heeft er zelf voor gekozen een gezin te starten zonder te beschikken over een passende woonruimte en dit leidt niet tot een urgentieverklaring. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd en de wettelijke grondslag gewijzigd. [2] Ten tweede stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, omdat eiseres in de crisisopvang verblijft en daardoor een dak boven haar hoofd heeft. De woonsituatie van eiseres is in de bezwaarfase zelfs verbeterd, omdat eiseres sindsdien in een zelfstandige woonruimte verblijft samen met een ander eenoudergezin. Er is tot slot volgens verweerder geen sprake van omstandigheden die aanleiding geven voor toepassing van de hardheidsclausule.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank moet beoordelen of verweerder in redelijkheid tot het besluit kon komen om eiseres geen urgentieverklaring te verlenen. Dit doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden.
Gevolgde procedure na de aanvraag
4.1
Eiseres is van mening dat verweerder heeft nagelaten zorgvuldig te onderzoeken of er sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Haar huisvestingssituatie is wel degelijk urgent en levensontwrichtend.
4.2
Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder uitgelegd dat de procedure van de Nadere Regels niet gevolgd is. In het algemeen is het zo dat verweerder al tijdens een zogeheten telefonische
pre-screeningaan de aanvrager vertelt dat hij niet in aanmerking komt voor een urgentie, indien verweerder dat vermoeden heeft op basis van de aanvraag. Dit is nog geen besluit. De aanvrager moet expliciet om een schriftelijk besluit vragen, aldus de gemachtigde van verweerder.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet zonder meer, via een telefonische screening, op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Hiervoor overweegt de rechtbank dat verweerder volgens zijn vijf-stappenplan uit de Nadere Regels een intake gesprek bij het Stadsloket moet houden met aanvragers van urgentieverklaringen. [3] Dat is nu niet gedaan. Verweerder heeft een afwijkende verkorte procedure gehanteerd, waarin de Nadere Regels niet voorzien. Het argument van verweerder dat aanvragers hun onderliggende stukken niet altijd compleet hebben, doet hier niet aan af. Niet is gebleken dat bij de aanvraag van eiseres stukken ontbraken.
4.4
Uit het dossier en op de zitting is gebleken dat eiseres kampt met een geschiedenis van psychische problemen. Ook heeft zij een verleden waarin mishandeling is voorgekomen. Haar huidige woonsituatie in de noodopvang gaat gepaard met een constant onveilig gevoel. Dergelijke omstandigheden zijn tijdens de aanvraagprocedure niet voldoende uitgevraagd. Hierdoor is het aannemelijk dat er onvoldoende oog geweest voor de omstandigheden van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om de situatie van eiseres goed in kaart te brengen, door haar uit te nodigen voor een intake gesprek, om zo een zorgvuldig besluit te kunnen nemen. [4] De rechtbank weegt daarbij ook mee dat, zoals verweerder heeft toegelicht, het aanbod van sociale huurwoningen in Amsterdam bijzonder beperkt is, waardoor verweerder zeer strenge maatstaven hanteert bij het verlenen van urgentieverklaringen. Dat neemt namelijk niet weg dat verweerder de aanvraag van eiseres zorgvuldig dient te beoordelen, zeker nu het in het geval van eiseres gaat om een alleenstaande moeder met jonge kinderen.
Urgent huisvestingsprobleem
5.1
Eiseres stelt dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de tijdelijke aard van de huidige woonruimte. De huidige woning betreft een tijdelijke voorziening op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020, namelijk de noodopvang. Dit verblijf is niet bedoeld voor de langere termijn, zoals blijkt uit dit buitenwettelijk begunstigend beleid. [5] Ten tijde van het beroep woont eiseres daar nog steeds. Op de zitting heeft zij verteld dat zij dit geen veilige plek vindt voor haarzelf en haar kinderen. Eiseres heeft verteld dat de buurt onveilig is. Zo hoorde zij dat er laatst schoten zijn gelost. Haar zoon heeft de politie voor de deur zien staan. Op een ander moment heeft haar zoon lachgas in zijn gezicht gekregen. Eiseres stelt dat haar zoon getraumatiseerd is. Ook voert eiseres aan dat gezinnen met minderjarige kinderen altijd worden toegelaten tot de noodopvang. Dit betekent dat er nooit sprake zal zijn van dreigende dakloosheid.
5.2
Verweerder werpt tegen dat niet gesteld kan worden dat eiseres dakloos is en ook niet dakloos dreigt te worden, omdat er geen sprake is van directe, acute bedreiging van dakloosheid. Verweerder hanteert hierbij het uitgangspunt dat gezinnen met minderjarige kinderen vanuit de noodopvang niet op straat worden gezet. Daarom is er volgens verweerder geen urgent huisvestingsprobleem, en dient de aanvraag te worden afgewezen op grond van de weigeringsgrond die is opgenomen in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de HVV. Op de zitting heeft verweerder verwezen naar een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Hierin heeft de Afdeling overwogen: ‘
Dat appellante eerst onderdak had bij haar moeder en nu in de noodopvang verblijft maakt dat appellante en haar kinderen, hoewel de noodopvang allesbehalve ideaal is, een dak boven hun hoofd hebben. [6]
5.3
De rechtbank overweegt dat dit standpunt van verweerder tot gevolg heeft dat gezinnen die in de noodopvang zitten, nooit in aanmerking kunnen komen voor een urgentieverklaring, omdat zij geen urgent huisvestingsprobleem hebben. De rechtbank oordeelt dat verweerder gezinnen die van de noodopvang gebruik maken niet per definitie kan uitsluiten omdat daardoor geen urgent huisvestingsprobleem zou zijn. Verweerder dient naar het oordeel van de rechtbank steeds per aanvraag te onderzoeken of sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Zeker nu het in het geval van eiseres gaat om een gezin met jonge kinderen. Daarbij is van belang dat verblijf in de noodopvang niet genoemd is in de uitwerking van deze algemene weigeringsgrond in de Nadere Regels [7] . De rechtbank overweegt hierbij ook dat de omstandigheden in de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling niet geheel vergelijkbaar waren. Eiseres zat tijdens de aanvraag in de crisisopvang en momenteel in de noodopvang, terwijl appellante in de zaak van de Afdeling tijdens de aanvraag bij haar moeder woonde, en pas later in de noodopvang.
Huisvestingsprobleem kon niet voorkomen worden
6.1
Eiseres voert aan dat verweerder heeft nagelaten te motiveren waarom zij het huisvestingsprobleem redelijkerwijs had kunnen voorkomen. Zij had niet kunnen voorzien dat haar toenmalige partner haar zou mishandelen.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiseres in 2016 wel beschikte over een passende woonruimte bij haar ex-partner. Ook is niet gebleken welke stappen eiseres heeft gedaan om die woonruimte op te eisen nadat de relatie was beëindigd.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat het huisvestingsprobleem voorkomen had kunnen worden. De rechtbank overweegt ook hier dat het aannemelijk is dat de afwijkende aanvraagprocedure ervoor heeft gezorgd dat de omstandigheden van het geval niet voldoende zijn onderzocht. De rechtbank is het met eiseres eens dat de aanwezigheid van deze weigeringsgrond niet voldoende is gemotiveerd.
Hardheidsclausule
7.1
Eiseres voert aan dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen. Zij is van mening dat de door haar genoemde problemen meegewogen moeten worden.
7.2
Verweerder werpt tegen dat eiseres niet in een schrijnende situatie zit. Er is geen sprake van overmacht.
7.3
De rechtbank overweegt als volgt. De invulling en toepassing van de hardheidsclausule behoort tot de discretionaire bevoegdheid van verweerder. Wel oordeelt de rechtbank dat verweerder niet zonder nader onderzoek kon vinden dat een toepassing van de hardheidsclausule niet gerechtvaardigd is, omdat verweerder niet volledig bekend was met de omstandigheden van eiseres door het hanteren van een afwijkende procedure.

Conclusie

8. De rechtbank is van oordeel dat de gemeente onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een algemene weigeringsgrond. Verweerder heeft daarbij onvoldoende zorgvuldig onderzocht of eiseres in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit betekent dat verweerder de aanvraag moet behandelen zoals is voorgeschreven in de Nadere Regels. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.036,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 3.036,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M. Nannan Panday, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 2.6.5, eerste lid, onder b en l, van de Huisvestingsverordening 2020 (HVV), versie geldend van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020.
2.Artikel 2.6.5, eerste lid, onder b en c, van de HVV en 2.6.5 lid 1 onder L van de Nadere Regels Huisvestingsverordening (Nadere Regels), versie van 1 januari 2020 t/m 8 april 2020
3.Hoofdstuk 1, paragraaf 2 van de Nadere Regels.
4.Zie ook de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 9 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6421, r.o. 4.4.
5.Artikel 3.7 van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2020 van verweerder en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1154.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1134, r.o. 4.1.
7.Hoofdstuk I.II paragraaf 3, ad b, van de Nadere Regels.