ECLI:NL:RBAMS:2022:3673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
C/13/706006 / HA ZA 21-734
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en optierechten in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en Kiadis Pharma N.V. De eiser, wonende te Arnhem, heeft Kiadis Pharma en een gedaagde, die voorzitter was van de raad van commissarissen, aangeklaagd wegens onrechtmatige daad. De eiser stelt dat de gedaagden opzettelijk hebben meegewerkt aan een schijnconstructie waarbij de optierechten van zijn ex-vrouw, die CEO was van Kiadis, zijn komen te vervallen. Dit zou hebben geleid tot een nadelige positie voor de eiser in de boedelverdeling na de echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-vrouw op 30 augustus 2009 haar arbeidsovereenkomst bij Kiadis heeft opgezegd, en dat de optierechten per die datum zijn vervallen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat Kiadis en de gedaagde op enige wijze onrechtmatig hebben gehandeld. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eerdere uitspraken in de procedures tussen de eiser en zijn ex-vrouw gezag van gewijsde hebben, wat betekent dat de feiten die daarin zijn vastgesteld, ook in deze procedure gelden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/706006 / HA ZA 21-734
Vonnis in hoofdzaak en in incident van 13 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te Arnhem,
eiser in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat: mr. S.G. Blasweiler te Ede,
tegen
1. de naamloze vennootschap
KIADIS PHARMA N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. R.G.J. de Haan te Amsterdam.
Eiser zal hierna worden aangeduid als [eiser] . Gedaagden zullen gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud worden aangeduid als Kiadis c.s. en afzonderlijk als Kiadis en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in incident van 10 november 2021, met de daarin genoemde processtukken;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
  • het tussenvonnis van 9 februari 2022, waarbij is bepaald dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 28 april 2022, met daarin genoemde stukken.
1.2.
Tot slot is bepaald dat vonnis zal worden gewezen in de hoofdzaak en in het incident.

2.De feiten in de hoofdzaak

2.1.
Kiadis is sinds 2016 de rechtsopvolger van Kiadis Pharma B.V. Waar hierna in de feiten wordt gesproken over Kiadis wordt daarmee Kiadis Pharma B.V. bedoeld. [gedaagde sub 2] was tot aan de rechtsopvolging door Kiadis de voorzitter van de raad van commissarissen (hierna: rvc) van Kiadis Pharma B.V.
2.2.
[eiser] en [naam] (hierna: [naam] ) zijn gewezen echtgenoten. Zij waren in gemeenschap van goederen getrouwd. Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 7 september 2009 (onder nummer 180684 / ES RK 09-82) is tussen hen de echtscheiding uitgesproken.
2.3.
[naam] was tijdens het huwelijk met [eiser] werkzaam als bestuurder van Kiadis, in de functie van CEO van de onderneming. Kiadis had [naam] optierechten toegekend om aandelen Kiadis tegen een vastgestelde prijs te kopen (hierna: optierechten).
2.4.
Deloitte Financial Advisory Services B.V. (hierna: Deloitte) heeft in opdracht van Kiadis een rapport opgesteld, dat betrekking had op de waarde van aan het management van Kiadis toegekende optierechten. Deloitte heeft haar rapport uitgebracht op 10 augustus 2009. Deloitte is tot de conclusie gekomen dat de waarde van de opties nihil was.
2.5.
[naam] heeft bij e-mail van 2 augustus 2009 een voorstel aan [eiser] gezonden voor de afwikkeling van de echtscheiding en boedelverdeling. In het voorstel staat, voor zover hier van belang:
Hierbij doe ik een integraal voorstel om de hele echtscheiding en deling in een keer af te wikkelen. Dit is in mijn optiek het beste wat we voor de kinderen kunnen doen maar andere redenen zijn ook de tijd die het mij kost, de emotioneel zeer negatieve impact en de hoge kosten.
(…)
Aandelen en opties van mij: (daargelaten dat in mijn optiek de opties geen boedel bestand deel zijn en daarbij op dit moment geen waarde vertegenwoordigen)
1- Ik betaal jou eenmalig een afkoopsom van 25.000,- Euro. Hierdoor krijg ik alle Kiadis pharma aandelen en is mijn optie pakket exclusief voor mij.
Of:
2- Mbt aandelen Kiadis Pharma. Mochten deze ooit vrij verhandelbaar worden draag ik op moment dat dit kan direct de helft van de aangekochte aandelen van 22 juni 2007 aan jou over.
3- Mbt optie pakket: mocht er ooit een realizeerbare waarde zijn voor deze opties en ze zijn dan uitoefenbaar dan betaal ik jou 330.000 Euro (bruto). (dit is volgens de PWC berekening van Juni 2007 toen de helft van de waarde van mijn optie pakket. Dit is op dit moment de hoogste onafhankelijke optie waardering die er ligt, gemaakt door gerenormeerd accountants kantoor die de juiste kennis en informatie van Kiadis Pharma heeft. Nu ligt er een nieuwe berekening van Deloitte van eind juni 2009 waarin optie waarde nihil is).
[eiser] heeft het voorstel van [naam] niet aanvaard.
2.6.
[naam] heeft op 30 augustus 2009 haar arbeidsovereenkomst met Kiadis opgezegd. De opzegging is door Kiadis bij brief van 31 augustus 2009 aan [naam] bevestigd en door haar geaccepteerd. Kiadis heeft [naam] laten weten dat haar dienstverband per 6 september 2009 zal eindigen en dat ook haar optierechten per die datum komen te vervallen. [gedaagde sub 2] heeft de brief namens de rvc ondertekend.
2.7.
Kiadis en [naam] hebben op 4 september 2009 een managementovereenkomst gesloten (hierna: managementovereenkomst). Zij hebben afgesproken dat [naam] tegen betaling management- en consultancydiensten aan Kiadis zou verlenen. [naam] zou optreden als CEO van Kiadis.
2.8.
De rechtbank Arnhem heeft op 27 mei 2010 in een zaak tussen [eiser] en [naam] (onder nummer 185918 / VD RK 09-2051) geoordeeld, voor zover hier van belang (waarbij [eiser] is aangeduid als “de man” en [naam] als “de vrouw”):
2.3
Partijen zijn het niet eens over de vraag, of tot de activa van de gemeenschap ook behoort een optieregeling (ten behoeve van de vrouw) van Kiadis Pharma B.V. De man meent dat dit het geval is, de vrouw bestrijdt dit. Zij stelt ter onderbouwing van haar verweer onder meer dat de optieregeling wel heeft bestaan, maar dat deze is vervallen nadat zij haar arbeidsovereenkomst per 30 augustus 2009 heeft opgezegd. Zij heeft hiertoe verwezen naar de inhoud van haar opzeggingsbrief en de reactie daarop van de voorzitter van de Raad van Commissarissen van Kiadis Pharma, de heer M. [gedaagde sub 2] die, voor zover hier van belang luidt:
Voorts wijzen wij jou erop dat de aan jou toegekende opties conform het toepasselijk optiereglement komen te vervallen per de datum einde dienstverband.(...)
De man heeft de opzegging zelf niet betwist, noch de inhoud van de hiervoor geciteerde brief. Evenmin heeft hij iets gesteld waaruit (concreet) zou voortvloeien dat in weerwil van laatstbedoelde brief de optieregeling per datum ontbinding van de gemeenschap (toch) nog zou bestaan. Daarmee heeft hij onvoldoende aan zijn stelplicht voldaan. De enkele (veronder-) stelling van de man dat de vrouw voor het wegvallen van de optieregeling moet zijn gecompenseerd - hetgeen de vrouw gemotiveerd weerspreekt - en de twijfels die de man koestert over de wijze waarop de vrouw na de opzegging inhoud geeft aan haar werkzaamheden voor Kiadis Phanna, maken dat niet anders. De rechtbank houdt het er dus voor dat tot de te verdelen gemeenschap geen optieregeling behoort.
2.9.
[eiser] is in hoger beroep gegaan van deze beschikking. Het gerechtshof Arnhem heeft bij beschikking van 19 april 2012 (onder nummer 200.083.711, ECLI:NL:GHARN:2012:1077) geoordeeld, voor zover hier van belang (waarbij [eiser] is aangeduid als “de man” en [naam] als “de vrouw”):
Ontslag van de vrouw bij Kiadis Pharma en de optieregeling
2.9
De man stelt – samengevat – dat de vrouw in verband met haar dienstverband bij Kiadis Pharma direct uitoefenbare optierechten ter waarde van € 600.000,- heeft ontvangen. Deze optierechten behoren tot de huwelijksgoederengemeenschap en de waarde dient dan ook bij helfte gedeeld te worden, aldus de man. Voorts stelt hij dat de vrouw tijdens de echtscheidingsprocedure eenzijdig haar dienstverband bij Kiadis Pharma heeft opgezegd om zodoende te voorkomen dat de opties tussen partijen zouden moeten worden verdeeld. De man voert tevens aan dat de vrouw haar dienstbetrekking ‘op papier’ heeft beëindigd maar op basis van een managementovereenkomst voor Kiadis Pharma dezelfde werkzaamheden is blijven verrichten en dat zij dezelfde functie vervult als zij voorheen in dienstbetrekking vervulde. Primair stelt hij zich op het standpunt dat de vrouw geen ontslag heeft genomen, maar hooguit haar werkzaamheden juridisch anders heeft geconstrueerd met behoud van haar aanspraak op de direct uitoefenbare optierechten, subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat – indien sprake is van een rechtsgeldig ontslag – de vrouw haar optierechten heeft behouden, dan wel er iets vergelijkbaars voor deze optierechten in de plaats is gekomen. De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.1
Het hof is van oordeel dat uit de door de vrouw overgelegde stukken, met name de opzeggingsbrief van de vrouw van 30 augustus 2009, de bevestiging opzegging arbeidsovereenkomst van de heer [gedaagde sub 2] , voorzitter van de raad van commissarissen, van 31 augustus 2009 (…) en de “Resolution Supervisory Board Kiadis Pharma B.V.” van 31 augustus 2009 (…) volgt dat de vrouw met ingang van 1 september 2009 haar dienstverband met Kiadis Pharma heeft beëindigd. Dat de vrouw nadien op basis van een managementovereenkomst en de aanvulling daarop van 24 maart 2011 (…) sinds 4 september 2009 management- en consultancydiensten voor Kiadis Pharma verricht (…) maakt dit niet anders.
2.11
Uit de hiervoor genoemde brief van de heer [gedaagde sub 2] en diens verklaring van 9 februari 2011 (…) blijkt voorts dat de aan de vrouw toegekende opties overeenkomstig het optiereglement bij het einde van het dienstverband zijn komen te vervallen. Dit volgt ook uit de “Rules of the Kiadis Pharma B.V. 2007 Share Option Plan” (…). Dat de vrouw gecompenseerd is voor het wegvallen van de optierechten is in het licht van de hiervoor genoemde verklaring van de heer [gedaagde sub 2] en op grond van de door de vrouw overgelegde aangiftes Inkomstenbelasting 2009 en 2010 niet aannemelijk geworden.
2.10.
In een andere procedure tussen [eiser] en [naam] heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een arrest van 14 juni 2016 (onder nummer 200.139.431, ECLI:NL:GHARL:2016:4715) geoordeeld, voor zover hier van belang:
4.8
Het hof zal de vorderingen van [eiser] die de opties betreffen afwijzen. De daarop gerichte grieven falen. [naam] beroept zich terecht op het gezag van gewijsde van de beslissingen die het hof heeft genomen in zijn beschikking van 19 april 2012 [zie hiervoor onder 2.9, rechtbank] (artikel 236 Rv). Daardoor staat vast dat:
• [naam] met ingang van 1 september 2009 haar dienstverband met Kiadis Pharma B.V. heeft beëindigd. (…);
• de aan [naam] toegekende optierechten om aandelen te kopen in Kiadis Pharma tegen een vastgestelde prijs overeenkomstig het toepasselijke optiereglement bij het einde van het dienstverband zijn komen te vervallen. (…);
• de opties op het moment van de beëindiging van het dienstverband geen waarde hadden. (…)
[naam] had gedurende het huwelijk van partijen het bestuur over de opties, die immers aan haar zijn toegekend en van haar zijde in de gemeenschap zijn gevallen (…) en was met uitsluiting van [eiser] bevoegd tot uitoefening van alle daaraan verbonden bevoegdheden (…). Zij was noch jegens [eiser] noch jegens enig ander gehouden tot het inroepen van de opties; een daarmee corresponderend recht van [eiser] of een ander ontbreekt. Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien dat zij door de opties niet op enig moment na toekenning in te roepen onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] in de zin van artikel 6:162 BW. Gesteld noch gebleken is dat het niet inroepen van de opties is aan te merken als een inbreuk op een recht van [eiser] of een nalaten in strijd met een wettelijke plicht. Naar het oordeel van het hof zijn evenmin feiten of omstandigheden gesteld, die indien bewezen, zouden kunnen leiden tot het oordeel dat het niet inroepen van de opties door [naam] in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, in het bijzonder in de rechtsverhouding tussen (gewezen) echtgenoten. Dat alles geldt naar het oordeel van het hof zowel in de situatie dat de opties op enig moment na toekenning geen als ook voor het geval de opties wel enige waarde zouden vertegenwoordigen.
[eiser] heeft cassatieberoep ingesteld tegen dit arrest van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft bij arrest van HR 22 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3258) de oordelen van het gerechtshof in stand gelaten.
2.11.
[eiser] heeft Kiadis bij brief van 7 maart 2021 aansprakelijk gesteld en aanspraak gemaakt op schadevergoeding. Hij heeft Kiadis geschreven dat zij heeft meegeholpen de waarde van aandelen en opties te verduisteren.
2.12.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft [eiser] (op vordering van [naam] ) bij arrest van 21 september 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:8902) verboden om in enige vanaf de datum van het arrest te starten procedure, de stelling in te nemen dat [naam] optierechten heeft uitgeoefend en dat de opties een waarde van miljoenen hadden. Ook is hem verboden te stellen dat [naam] met betrekking tot de optierechten heeft bedrogen, gefraudeerd of verduisterd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft (onder meer) geoordeeld:
Over de opties is definitief beslist in de beschikking van 19 april 2012. Gelet op de evidente ongegrondheid van verdere procedures op het punt van de opties, weegt het belang van [naam] om verder niet geconfronteerd te worden met (de kosten van) die procedures zwaarder. Het aanspannen van verdere procedures over de opties, levert onder deze omstandigheden misbruik van procesrecht op. Een procedeerverbod is daarom toewijsbaar en de incidentele grief tegen het afwijzen ervan slaagt.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] wil – samengevat – dat de rechtbank voor recht verklaart dat Kiadis c.s. onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld en/of dat [gedaagde sub 2] in strijd heeft gehandeld met artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Verder wil hij dat de rechtbank voor recht verklaart dat Kiadis c.s. de door hem geleden schade moet vergoeden, nader op te maken bij staat. Kiadis c.s. moet in de kosten van de procedure worden veroordeeld. [eiser] wil ook dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op het volgende. [naam] heeft op 30 augustus 2009 ontslag genomen bij Kiadis. Kiadis heeft dit ontslag geaccepteerd. Op 4 september 2009 heeft [naam] met Kiadis een overeenkomst van opdracht gesloten. Op basis van deze overeenkomst is [naam] hetzelfde werk gaan doen, dat zij deed toen zij in loondienst van Kiadis werkte. Ook het salaris dat [naam] voor haar werk ontving bleef hetzelfde. Deze constructie is enkel opgezet om ervoor te zorgen dat de opties die [naam] gedurende haar tijd bij Kiadis toekwamen, zouden vervallen. Als gevolg hiervan hoefde [naam] de waarde van de opties dan niet in de boedelverdeling in te brengen. Kiadis c.s. heeft willens en wetens aan deze constructie meegewerkt en daarmee [eiser] in een nadelige positie gebracht. Kiadis heeft hiermee onrechtmatig tegenover [eiser] gehandeld. [gedaagde sub 2] is hoofdelijk naast Kiadis aansprakelijk op grond van artikel 2:9 BW.
Door toedoen van Kiadis, in de persoon van [naam] , en [gedaagde sub 2] is verder doelbewust erop aangestuurd dat Deloitte een onjuiste waardebepaling van de aandelen zou opstellen, waardoor de waarde van de aan [naam] toekomende opties op nihil werd gewaardeerd. Doel hiervan was te voorkomen dat de werkelijke waarde van de opties werd betrokken bij de boedelverdeling. Kiadis heeft hiermee onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser] . [gedaagde sub 2] is op grond van artikel 2:9 BW, naast Kiadis, hoofdelijk aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade.
in het incident
3.3.
[eiser] wil – samengevat – dat Kiadis c.s. wordt veroordeeld om binnen vier weken na het wijzen van het vonnis in incident, de door hem in het lichaam van de conclusie van eis in het incident genoemde stukken in de hoofdzaak in te brengen. Het betreft onder andere de jaaropgaven 2009, 2010 en 2011 van Kiadis over [naam] , met bijbehorende banktransactieoverzichten, en het aandelenregister van Kiadis over de jaren 2007 tot en met 2011, waaruit moet blijken dat [naam] aandeelhouder is of is geweest, dan wel opties heeft of heeft gehad en deze al dan niet heeft verzilverd. Verder wil [eiser] veroordeling van Kiadis in de kosten van het incident.
3.4.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij een gerechtvaardigd belang heeft bij afschrift van de betreffende stukken. Hij stelt dat hij er in de hoofdzaak tegenaan loopt dat hij niet onomstotelijk kan aantonen dat [naam] haar opties bij Kiadis heeft verzilverd dan wel heeft laten omzetten in gewone aandelen, dat de opties wel degelijk (een positieve) waarde hadden en dat het zogenaamde ontslag van [naam] slechts een schijnconstructie was om [eiser] te benadelen. [eiser] is er evenwel van overtuigd dat dit alles het geval was. Met de gevorderde stukken kan [eiser] zijn overtuiging met bewijsmiddelen staven, aldus [eiser] .
3.5.
Kiadis c.s. voert zowel in de hoofdzaak als in het incident verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, (nader) ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident

4.1.
In het incident staat voorop dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te harer beschikking of onder haar berusting heeft. Artikel 843a Rv stelt het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk van een aantal cumulatieve vereisten. Een van die eisen is dat de stukken moeten zien op een rechtsbetrekking waarbij degene die om inzage vraagt, partij is.
4.2.
In een arrest van 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. Dat betekent dat degene die inzage verlangt om een door hem vermoede onrechtmatige daad te kunnen aantonen, gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden moet stellen, en eventueel met reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan. De rechtbank zal dus eerst in de hoofdzaak onderzoeken wat [eiser] heeft gesteld over de door hem vermoede onrechtmatige daad.
in de hoofdzaak
4.3.
In de hoofdzaak moet de vraag worden beantwoord of Kiadis c.s. heeft meegewerkt aan een schijnconstructie, met als doel te zorgen dat de aan [naam] toekomende optierechten zouden komen te vervallen, en aldus te voorkomen dat deze door haar moesten worden ingebracht in de boedelverdeling die tussen [eiser] en [naam] moest plaatsvinden. Als dat komt vast te staan, moet verder worden beoordeeld of Kiadis, in de persoon van [naam] , onjuiste informatie aan Deloitte heeft verstrekt waardoor de waarde van de optierechten (volgens [eiser] ten onrechte) op nihil werd gewaardeerd.
4.4.
In de procedures tussen [eiser] en [naam] zijn de vragen naar het blijven bestaan van de optierechten en het ontslag van [naam] bij Kiadis onderwerp van geschil geweest. In die procedures is geoordeeld dat [naam] ontslag heeft genomen bij Kiadis, dat de optierechten als gevolg van het ontslag zijn vervallen en dat niet aannemelijk is dat [naam] daarvoor is gecompenseerd (zie hiervoor onder 2.8 en 2.9). De uitspraken waarbij dit is geoordeeld zijn in kracht van gewijsde gegaan. Zij hebben daardoor gezag van gewijsde tussen [eiser] en [naam] . Met andere woorden, deze feiten staan tussen [eiser] en [naam] vast.
4.5.
Hoewel de hiervoor weergegeven oordelen zijn gegeven in procedures die speelden tussen [eiser] en [naam] , zijn ze ook in deze procedure tussen [eiser] en Kiadis c.s. van belang. De partijen bij de door [eiser] veronderstelde schijnconstructie zijn immers enerzijds Kiadis c.s. en anderzijds [eiser] .
4.6.
Voor aansprakelijkheid van Kiadis moet vast komen te staan dat zij met [naam] heeft samengespannen, in die zin dat [naam] ontslag slechts schijn was met het doel [eiser] bij de boedelverdeling te benadelen. Dit is niet gebleken. Hiervoor is het volgende van belang.
4.7.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat [naam] ontslag een schijnontslag was erop gewezen dat [naam] kort nadat zij ontslag had genomen weer voor Kiadis is gaan werken, dit maal op basis van een managementovereenkomst. Zij zou daarbij dezelfde functie hebben uitgeoefend en hetzelfde salaris hebben ontvangen. Maar uit die omstandigheden volgt op zichzelf niet – en is ook door Kiadis c.s. gemotiveerd weersproken – dat [naam] ontslag een schijnontslag was, zo oordeelde ook het gerechtshof Arnhem in het arrest van 19 april 2012. En uit die omstandigheden volgt al helemaal niet dat Kiadis met het ontslag heeft ingestemd, met het doel [eiser] te benadelen.
4.8.
[eiser] heeft als bijkomende omstandigheid gesteld dat [naam] hem op 2 augustus 2009 een voorstel heeft gedaan dat onder meer betrekking had op de optierechten, dat hij heeft verworpen. Ook heeft [eiser] gesteld dat [naam] , in haar hoedanigheid van CEO van Kiadis, op 10 augustus 2009 het rapport van Deloitte heeft ondertekend, waarbij de waarde van de optierechten op nihil werd gewaardeerd. Maar deze omstandigheden zeggen niets over de vraag of Kiadis c.s. heeft meegewerkt aan een schijnontslag, met het doel [eiser] te benadelen. Zij kunnen daarom ook niet tot dat oordeel leiden (ook niet wanneer zij in samenhang worden bezien met de onder 4.7 besproken omstandigheden).
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat Kiadis c.s. onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld. Dit betekent dat het tweede verwijt aan het adres van Kiadis c.s., dat zij (in de persoon van [naam] ) onjuiste informatie aan Deloitte heeft gegeven, niet hoeft te worden beoordeeld. [eiser] heeft namelijk alleen belang bij die beoordeling als vaststaat dat Kiadis c.s. heeft meegewerkt aan een schijnontslag. Dat is niet het geval.
4.10.
De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Het beroep van Kiadis c.s. op schending door [eiser] van het ten laste van hem uitgesproken procedeerverbod en misbruik van procesrecht (die beide tot niet ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen zouden moeten leiden), hoeft daarmee niet inhoudelijk te worden beoordeeld.
4.11.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Kiadis c.s. heeft bepleit dat [eiser] moet worden veroordeeld in de werkelijke kosten van deze procedure. Zij heeft hiertoe naar voren gebracht dat [eiser] met de procedure tegen Kiadis c.s. misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Kiadis c.s. heeft er in dit verband op gewezen dat in de procedures tussen [eiser] en [naam] al is geoordeeld dat [naam] haar dienstverband met Kiadis heeft beëindigd, dat de aan haar toegekende optierechten zijn vervallen en dat de opties op het moment dat het dienstverband werd beëindigd geen waarde hadden. Verder is geoordeeld dat [naam] niet onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld doordat zij de opties na toekenning niet heeft ingeroepen. Gelet op deze oordelen kunnen de stellingen van [eiser] in deze procedure (dat sprake is geweest van een schijnontslag en dat de opties waarde hadden) niet tot aansprakelijkheid van Kiadis c.s. leiden.
4.12.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van procesrecht geldt dat hiervan pas sprake is als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als de vordering is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de eiser de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat die geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past volgens de Hoge Raad terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
4.13.
Zoals overwogen onder 4.5 zijn de oordelen die in de procedures tussen [eiser] en [naam] ook in deze procedure van belang. Maar in deze procedure is de aangesproken partij niet [naam] , maar Kiadis c.s. De oordelen in de eerdere procedures hebben dus in deze procedure geen gezag van gewijsde. Het gezag van gewijsde in de eerdere procedures betekent dus ook niet automatisch dat [eiser] zijn vorderingen in deze procedure baseert op stellingen waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Bovendien zijn de gronden waarop Kiadis c.s. wordt aangesproken andere dan die waarop [naam] werd aangesproken. [eiser] verwijt Kiadis c.s. namelijk dat zij heeft meegewerkt aan een schijnontslag, waardoor [naam] optierechten kwamen te vervallen met het doel [eiser] bij de boedelverdeling te benadelen. In de procedures tegen [naam] is wel de vraag aan de orde gekomen of sprake was van een schijnontslag. Dit was echter in het kader van de beantwoording van de vraag of [naam] haar optierechten had behouden (zie hiervoor onder 2.8 en 2.9). Mede gelet op de terughoudendheid die in acht moet worden genomen bij het aannemen van misbruik van procesrecht, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval hiervan geen sprake is. Niet kan worden gezegd dat de vordering is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan [eiser] de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat die geen kans van slagen hadden.
4.14.
Gelet op het vorenstaande zullen de proceskosten aan de zijde van Kiadis c.s. worden begroot op EUR 667,- aan griffierecht en op EUR 1.126,- (2 punten x tarief EUR 563,-) aan salaris advocaat.
4.15.
De door Kiadis c.s. gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar, zoals hierna onder de beslissing vermeld. [eiser] zal verder ambtshalve worden veroordeeld in de nakosten van deze procedure aan de zijde van Kiadis c.s., zoals hierna onder de beslissing vermeld.
in het incident voorts
4.16.
Gelet op de overwegingen in de hoofdzaak is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om te oordelen dat aannemelijk is dat de door hem gestelde onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan. Er is dus niet gebleken van een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv. De vordering zal om die reden worden afgewezen.
4.17.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op EUR 563,- aan salaris advocaat. [eiser] zal verder ambtshalve worden veroordeeld in de nakosten van deze procedure aan de zijde van Kiadis c.s., zoals hierna onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Kiadis c.s. begroot op EUR 563,-;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de aan de zijde van Kiadis c.s. na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
in de hoofdzaak
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Kiadis c.s. begroot op EUR 1.793,-, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling, indien [eiser] niet voordien aan deze veroordeling heeft voldaan;
5.7.
veroordeelt [eiser] in de aan de zijde van Kiadis c.s. na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.8.
verklaart de veroordeling onder 5.6 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: EMD