ECLI:NL:RBAMS:2022:3777

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
AMS 22/372
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens gevaar voor openbare orde na strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 18 februari 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend, waarbij hij ook om medenaturalisatie van zijn kinderen vroeg. Echter, op 21 juni 2021 werd eiser door de politierechter veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren wegens huiselijk geweld. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen op basis van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat eiser een gevaar voor de openbare orde zou vormen. Dit besluit werd in een later stadium, op 3 januari 2022, gehandhaafd in het bestreden besluit, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft op 20 mei 2022 de zitting gehouden, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde, maar de staatssecretaris niet. Eiser voerde aan dat er bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die in aanmerking genomen moesten worden, zoals zijn oorlogservaringen in Syrië, PTSS, en een ingrijpende echtscheiding. Hij stelde ook dat zijn kinderen geen verwijt trof en dat zij recht hadden op naturalisatie. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet als zeer bijzonder konden worden aangemerkt en dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om het verzoek af te wijzen.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek terecht was, omdat de aan eiser opgelegde taakstraf nog niet ten uitvoer was gelegd en de rehabilitatietermijn nog niet was aangevangen. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat de hoorplicht was geschonden, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 22/372

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , in Amstelveen, eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het naturalisatieverzoek van eiser afgewezen.
Bij besluit van 3 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 24 januari 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2022. Eiser is verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Als tolk in de Arabische taal is verschenen [de persoon] . De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser en zijn kinderen hebben de Syrische nationaliteit. Eiser heeft op
18 februari 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend en daarbij verzocht om mede naturalisatie van zijn kinderen. Eiser is op 21 juni 2021 door de politierechter veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren vanwege huiselijk geweld.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder geeft daarmee toepassing aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN [1] . Ten tijde van het bestreden besluit is de aan eiser opgelegde taakstraf nog niet ten uitvoer gelegd. Hierdoor is de rehabilitatietermijn van vijf jaren nog niet aangevangen. Volgens verweerder is verder geen sprake van bijzondere persoonlijke omstandigheden om hiervan af te wijken.
Standpunt eiser
3.1.
Eiser kan zich met de besluitvorming niet verenigen en voert daarbij het volgende aan. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met de feiten en omstandigheden. Volgens eiser moeten er bijzondere en individuele omstandigheden worden aangenomen die ertoe leiden dat eiser aanspraak maakt op inwilliging van zijn naturalisatieverzoek. Eiser is beschadigd geraakt door zijn oorlogservaringen in Syrië en heeft daardoor PTSS [2] opgelopen. Daarnaast heeft eiser een ingrijpende echtscheiding doorgemaakt en had hij geen stabiele woonsituatie ten tijde van de aanvraag. Al deze factoren zijn ook van belang geweest bij het ontstaan van het incident waarvoor eiser is veroordeeld. Verder is eiser niet naar de strafzitting gegaan en heeft hij geen rechtsbijstand ingeschakeld omdat hij verkeerd is geïnformeerd. Ook is namens eiser een gratieverzoek ingediend bij met Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit gratieverzoek is op 12 mei 2022 voorlopig toegewezen.
3.2.
Verder voert eiser aan dat uit de systematiek van de RWN vloeit dat kinderen in beginsel slechts voor mede naturalisatie in aanmerking kunnen komen als een ouder zelf naturaliseert. De kinderen van eiser treft geen enkel verwijt. Hiermee wordt geen recht gedaan aan artikel 7 van het IVRK [3] . De kinderen van eiser hebben een zelfstandig zwaarwegend belang om Nederlander te worden.
3.3.
Tot slot stelt eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Anders dan verweerder stelt eiser zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard.
Beoordeling rechtbank
4. Het juridisch kader is als bijlage bijgevoegd en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
5.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder een naturalisatieverzoek moet afwijzen als op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde. Het beleid, waarin staat in welke gevallen hiervan sprake is, is door de Afdeling [4] niet onredelijk bevonden. [5] Verweerder moet bij de toepassing van het beleid rekening houden met de individuele omstandigheden van het geval.
5.2.
Het staat vast dat eiser op 21 juni 2021 door de politierechter Amsterdam is veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren. Vaststaat ook dat ten tijde van het bestreden besluit de aan eiser opgelegde taakstraf nog niet ten uitvoer gelegd. Hierdoor is de rehabilitatietermijn van vijf jaren nog niet aangevangen. Verweerder moest dus de aanvraag op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN afwijzen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
6.1.
Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als zeer bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden kunnen volgens de Handleiding [6] hoogstens tot de conclusie leiden dat eiser geen gevaar vormt voor de openbare orde. Het moet dan gaan om een omstandigheid die maakt dat de uit de eerdere strafrechtelijke veroordeling voortvloeiende ernstige vermoedens dat de vreemdeling een gevaar opleverde voor de openbare orde niet meer zouden bestaan [7] . Uit de Handleiding blijkt dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, niet als dermate bijzonder kunnen worden beschouwd dat ze een reden zijn om af te wijken van het openbare orde beleid. Dat de kinderen van eiser geen blaam treft doet aan het voorgaande niets af.
6.2.
Ook de door eiser aangevoerde omstandigheden die hebben geleid tot of bijgedragen aan het misdrijf, kunnen op grond van de Handleiding niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Uit de Handleiding en de jurisprudentie van de Afdeling blijkt namelijk dat omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf niet als bijzonder kunnen worden aangemerkt. Die omstandigheden, voor zover zij als verzachtende omstandigheden zouden kunnen gelden, zijn door de strafrechter al bij het oordeel betrokken. Dat eiser geen rechtsbijstand heeft ingeschakeld en niet is verschenen op de strafzitting van 21 juni 2021 komt voor eisers eigen rekening en risico.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat de beroepsgrond ten aanzien van het gratieverzoek ook niet slaagt. De rechtbank heeft de voorlopige toewijzing van het gratieverzoek op 19 mei 2022 ontvangen. Het gratieverzoek kan, gelet op de ex-tunc toetsing in beroep, daardoor niet worden betrokken. Het op de zitting ingenomen standpunt van eiser dat het gratieverzoek een nadere onderbouwing van een reeds eerder ingenomen standpunt is volgt de rechtbank evenmin. Het gratieverzoek is toegewezen op 12 mei 2022, waardoor er sprake is van feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het bestreden besluit. [8] Daarnaast is op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling [9] een gratieverzoek ook geen reden om de procedure aan te houden. Verweerder was dan ook niet daartoe gehouden.
8. Wat betreft de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank dat op grond artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [10] van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf al direct blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking. Gelet op wat er in bezwaar is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eiser heeft kunnen afzien. Van schending van de hoorplicht is daarom geen sprake. De rechtbank verwerpt ook deze beroepsgrond.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.J.M. Schilder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Juridisch kader
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt een verzoek tot verlening van het Nederlanderschap afgewezen als op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid.
Een nadere toelichting hierop is neergelegd in de Handleiding In de situatie van eiser zijn daarbij de paragrafen 1, 5 en 6 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN van belang.
Uit paragraaf 1 volgt dat het verzoek om naturalisatie wordt geweigerd als in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Daarbij is vermeld dat met sanctie ook wordt bedoeld iedere taak- of leerstraf of andere straf als bedoeld in artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit paragraaf 5 volgt dat iedere opgelegde taakstraf tot weigering van het verzoek leidt, ongeachte de duur daarvan en ongeacht of deze is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel of een strafbeschikking. Ook volgt hieruit dat de rehabilitatietermijn van vijf jaren begint te lopen op de datum dat de taakstraf is voltooid en, ten aanzien van de bijkomende straf, de datum waarop die straf niet langer op de vreemdeling van toepassing is. Als voorbeeld van een bijkomende straf is specifiek benoemd een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Uit paragraaf 6 volgt dat afwijking slechts mogelijk is in geval van zeer bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid kan in het algemeen worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Op grond van rechtspraak van de Afdeling wordt een aantal gevallen genoemd die niet als bijzonder worden aangemerkt.

Voetnoten

1.Rijkswet op het Nederlanderschap.
2.Posttraumatische Stresstoornis.
3.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3117.
6.Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling 25 november 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK4363, en 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2689.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2239.
10.Algemene wet bestuursrecht.